SEIN®)
ONS SUCCES IS
UW SUCCES
STOOMWASSCHERIJ
DE KOLK c
MEER BETALEN
ZOU DWAASHEID ZIJN.'
HULSKO
KOFFIE
EEN KABOUTER
GESCHIEDENIS
LENTEBODEN
MACHINALE OP .AA i ASCH
WKAST KLAAR
KRAAKHELDER
^GOEDKOOP
F. VAN HOFWEGEN
BLEEKERSTRAA I 37 lELtl-OUN 615
De beste kofBe, Hulsko'»
Seinkoffiekost nu 25 ct.
per '/a pondHulsko heeft
één soort: het bestel ln
gepatenteerde, luchtdichte
verpakking. - Vraagt Uw
Winkelier!
DE KOFFIE WAAR PIT IN ZITI
door
L. E. DE LILLH HOGF.RWAARD
Grapjas, de kabouter, deed ?ijn naam
alle eer aan: dolveel hMd hij van een
grapje. Hij wist «een grooler genoegen te
bedenken dan een ander eens „lekkertjes
voor den mal te houden." Zelf kou hij uit
stekend legen een plagerijtje. „Moe grappi
ger. hoe liever!" was zijn leus.
Jc kon 't wel dadelijk ann zijn uiterlijk
zien Zijn puntmuts stond altijd zoo vron
lijk scheef op zijn bol, zijn oogen straalden
zóo guitig en zijn hpele gezicht was zfto
grappig, dat je al schik kreeg, als je het
kleine mannetje zag. En als hij lachte, was
dit zóó aanstekelijk, dat je meelachen
moest, of je wilde of niet.
Maar Zuurpruim was epn heel andere ka
bouter. Die keek niet vroolijk, maar heel
zuur, zon zuur,*dat zijn familie wel eens le
gen hem zei.
„Kijk alsjeblieft niet naar het heldere
water in onze beek, want dan zou het wel
eens in azijn kunnen veranderen.'"
Zuurpruim werd nok dadelijk om alles
kwaad. Vrienden had hij niet, want nie
mand kon in zijn gezelschap opgewekt blij
ven. Het gevolg was, dat hij zich eenzaam
en verlaten voelde enhoe langer hoe
zuurder ging kijken, als dat ten minsle nog
kon.
Grapjas schudde zijn hoofd, als hij Zuur
pruim tegenkwam. Bah, zoo'n sikkeneurig
ve.ntje had hij nog nooit gezien! t Zou wer
Lelijk om te lachen zijn, als het niet zoo
droevig was. Hij had van alles geprobeerd
om Zuurpruim eens Ie laten lachen, maar
't was hem niet gelukt. Eerst had hij
hem de grappigste verhalen gedaan.
Zuurpruim had geluisterd, maar geen
spier van zijn gezicht vertrok,ken Kabouter
Grapjas hart evengoed tegen den ouden,
knoestigen elk of het jonge, slanke berkje
kunnen praten. Die zouden - ais ze maar
konden! nog eerder gelachen hebben.
Daarna had Grapjas zulke komieke gezich
ten getrokken, dal zijn wangen er rood van
werden on jullie 't zeker uitgeschaterd zou
den hebben, als je hem zoo tegengekomen
was. Maarwie er lachte, Zuurpruim
nietl
Toch gaf Grapjas den moed nog niet op
Hij dacht en dacht over een middel om
dien armen Zuurpruim eens van zijn kwual
af Ie helpen Eigenlijk had Grapjas medelij
den met den stumper, die altijd zoo leelijk
keek en nooit eens lachte. Wat inoest die
krihouter een verdriet m zijn leven hebben,
terwijl hij, Grapjas, zich altijd juist zoo
vroolijk en gelukkig voelde.
G, wal kostte het Grapjus een moeite, epn
middel te bedenken, t Was net alsof zijn
muts door den ernst van 't geval recht
kwam te staan, zijn oogen niet meer lach
Ion, ja, zijn heeie gezicht zelfs strak ging
slaan. Grapjas schrikte ervan, toen hij in
hot heldere beekje keek en daar zijn even
beeld zag. Was hij dat of.. was het
Zuurpruim? Hoe zat t nou eigenlijk?
Niet lang duurde deze onzekerheid. Na
tuuilijk was hij het zelf en hij moest zóó
geweldig lachen bij het denkbeeld, dat hij
zichzelf voor Zuurpruim had aangezieh,
dal het vogellied een. oogepblik ver
stornde, de eekhoorntjes in do hooge boo
men nieuwsgierig naar beneden gluurden
en de forellen, waarvan het in de beek kri
oelde, haastig wegschoten.
'I Was ook al te mal! Grapjas moest het
zichzelf bekennen en had plotseling
eon inval. Nu wis! hij, op welke manier hij
het nog eens zou probecren Zuurpruim
vroolijk te laten kijken en als d&t niet
hielp
{Grapjas, die als.hij wilde immers
ook wel eens strak kijken kon, ging nu
met zijn ernstigste gezicht naar het
huisje van Zuurpruim, waar bij den ka
hou Ier bij de deur van zijn woning aan
trof.
„Morgen, morgen!" zei hij, met opzet den
naam van den brommigen kabouter ver
zwijgend.
„Morgen!" klonk het op doffen toon te
rug.
Grapjas, die maar mot de deur in huis
wilde vallen, zei onmiddellijk:
„Ik kom je vragen mij een dienst te be
wijzen."
Met grobté oogen keek Zuurpruim den
ander aan. Mpesl hij Grapjes een dienst be
wijzen? Verstond hij dut goed? Grapjas
keek echter zóo ernstig, dat Zuurpruim wel
begreep, niet voor den mal gehouden le
worden.
Maantje met Je bol gezicht.
Heb jij nooit verdriet
Om wat je zoo elkvn nacht
Van de wereld ziet?
i Of zoek jij van elke wolk
j Soms den zilv'ren rand
En van ieder leelijk ding
Ook den zonnekant?
i
{Nadruk verboden).
Denk je somtijds, maantjelief,
'n Vriendelijk gezicht
Geeft, zelfs in een donk'ren nacht.
Overal nog licht?
Oolijk maantje, als jij mij
's Avonds lachend groet,
Durf "k niet pruilen, als 'k van Moes
Naar mijn bedje moet,
M. HOEKENDIJK.
„Ja," ging kabouter Grapjas voort, ,,'t
Geval is heel eenvoudig Daar ik een op
gewekte natuur heb en veel van een grap
je houd, word ik telkens geroepen, uls de
menschen in den put zitten Ik moet ze er
dan weer uithalen. Niet echt natuurlijk
want gelukkig zitten ze in hun verbeelding
maar in den put en als Ik hen nu door een
grapje wat vroolijker stem of hun moeilijk
lieden wegredeneer, zijn ze tevreden. Dal
is natuurlijk een mooi werk, een werk, dat
me veel voldoening schenkt, maardat
ook zijn bezwaren zolfs v«»or mij'
heeft, want liet maakt rne soms zóó moe.
dat ik niet vroolijk of grappig meer kijken
kan. Ik zoek dus Iemand, die me bij mijn
werk helpen wil Hij moet natuurlijk op me
lijken en nu dacht ik dat jij
„Maur ik ik lijk toch he« 'emaal niet
op je!" riep Zuurpruim uit, die nog steeds
niet van zijn verbazing bekomen was.
„Gewoonlijk niet, mnar je kunt wel op
me lijken. Zeg maar eerst, of je op mijn
voorstel ingaat."
„Och ja, waarom niet? 't Is eons een
verandering!" antwoordde Zuurpruim on
verschillig.
Grapjas had clan ook niet verwacht, dat
hij geestdriftig over het plan zou zijn. 't
Was al mooi, dat hij niet tegensputterde.
„Dan zullen we dc gelijkenis zoo spre
kend mogelijk maken," ging Grapjas opge
wekt voort. „Begin maar eens met je muts
een beetje schuin op Je' bol te zetten. Je
zult merken' dan zie jé er'dadelijk heel an
Iers uit Kijk maar eens in de beek!"
En werkelijk, toen Zuurpruim een paar
schreden gedaan had en in de beek keek,
moest hij toegeven, dat hij er heel anders
uitzag.
Waarom zou hij ook niet op kabouter
Grapjas kunnen lijken? 't Was immers
maar een doodgewone kabouter als ieder
ander.'
Hij knikte zijn evenbeeld in de beek eens
toe en hij glimlachje er tegen. Wel
niet met zijn geheèle gezicht, maar veel
eischend was Grapjas niet. Hij vond het al
een heel mooi begin.
„Goed1" zei hij dun ook. „En nu probeer
Je aan iets vroolijks of iets grappigs te den
ken."
„Als ik maar wist waaraan!' zei Zuur
pruim, die wel wilde, maar niei kon.
,;Nou, denk bijvoorbeeld aan je neef Punt
schoen en hoe je hem eens foppen kunt.
Zou je dat willen?"
„En óf!" antwoordde Zuurpruim, die nu
zelf schik in 't geval begon te krijgen on wel
graag zijn neef, dien hij niet ai te best kon
uitstaan, eens in het ootje wilde nemen
Als Grapjas hem maar zeggen wilde, hoe
hij het moest aanleggen, want van zooicts
had hij geen verstand.
„Top!" riep Grapjas uit. ,,Ik weet wat.
Ik zal je een paar ski's bezorgen. Jc brengt
die aan Puntschoen, die zich immers altijd
verbeeldt alles te kunnen. Je doet net, of
je Grapjas bent en vraagt, of hij eens
skiën wil. Maar denk er aan vroolijk
kijken, hoor! Dol is dc eenige manier,
waarop je succes /uil hebben."
Zuurpruim begon nu werkelijk schik te
krijgen in 't geval. Zijn neef Puntschoen
een poets te bakken, was iets, dat hem erg
aanlokte, ook al zou hij dan zelf niet op
het denkbeeld zijn gekomen.
„Goed!" zei Grapjas. „Ik ga nu eerst de
ski's halen."
Weldra kwam hij er mee tèrug. Verbeeld
de hij 't zich of keek Zuurpruim al vroo
HJker? Nee, nee, hij verbeeldde het zich
niet: 'l denkbeeld, dat hij voor Grapjas aan
gezien zou worden cn 't hem op die raaniet
gelukken zou zijn neef, die hem altijd
plaagde, eens te foppen, was zoo eenig, dat
't hem al bij voorbaat vroolijk stemde.
Opgewekt ging hij dan ook met de ski's
onder den arm op weg, na tal van goede
raadgevingen van den echten Grapjas te
hebben meegekregen. Zijn heele houding,
ja zelfs zijn gang, scheen veranderd te zijn
Hij wilde immers heclemaal op Grapjas
lijken!
Gek, vanmorgen nóg had hij gemopperd,
dat er zooveel sneew lag in het bosch en nu
vond hij die sneeuw juist pra-htlg, wanl
zonder sneeuw viel er immers niet te
skiën. En de lach, die eerst vreemd en on
wennlg over Zuurpruims gezicht was ge
gleden, scheen zich daar nu zoo op zijn
Teddybeer is jarig.
't Is vandaag groot feest!
Want van alle poppen
Iloud 'k \an hem het meest.
Tcd mag vriendjes vragen.
Moes geeft een partij.
Teddy vindt het eenig,
Is als ik dolblij.
Aan de Teddyberen
Uit de heele buurt
Heb ik invitaties
Echte, hoor! gestuurd.
In hun beste pakjes
Komen zij er aan.
Wie zou er niet heel graag
Naar 'n partijtje gaan I
Elk brengt een cadeautje
Mee voor jaar'gen Ted.
En de oogjes glimmen
Nu al van de pretl
Moes trakteert de gasten
Opwaar ik van houd:
Koekjes, limonade.
Niemand is er stout.
Als de Teddyberen
Weer naar huis toe zijn,
Dank ik Moes voor T feestje,
Ted is nog te klcinl
CARLA HOOG.
(Nadruk verboden.)
plaats te voelen, dat hij er voorloopig niet
over dacht de vlucht te nemen
Na een tijdje kwam Zuurpruim een ka
bouterkindje tegen, dot reeds uit de verte
vroolijk legen hein riep:
„Gocienmorgen, meneer Grapjas!"
Bijna durfde Puntmuts zijn eigen ooren
niet geiooven. „Meneer Grapjas" had het
kind gezegd, "t Kwam zeker, omdat zijn
muts zoo scheef op zijn bol stond. Maar dan
leek hij ook op den vroolijken kabouter!
Dit denkbeeld stemde hem nog vroolijker
zoodat hij meer en meer op zijn collega be
gon te gelijken.
Duar was het huisje van Puntschoen al.
Gelukkig was de bewoner thuis.
„Goeienmorgen," riep Zuurpruim zoo op
gewekt, als hij maar kon en zijn stem had
wonderveel overeonkomst met die van
Grapjas.
„Goeienmorgen, Grapjas!" klonk het te
rug. Zuurpruim beet zich op de lippen om
het niet uit le schateren. „Grapjas" had
Puntmuts hem genoemd.
Vroolijk vroeg hij:
„Versta jij de kunst van skiën, Punt
schoen?"
„Ik ik— och natuurlijk kan ik skiën!"
antwoordde dc ander.
„Goed! Gebruik dan dezo ski's en ver
toon je kunsten eens!"
Puntschoen, die dacht, dat het een heel
gemakkelijke sport was, ging naar buiten.
Hij woonde op een heuveltje en wilde on
middellijk beginnen. Eerst de ski's onder
hinden! Dat was niet moeilijk, maar toen
lag hij pardoes op den grond cn 't
ergste was nog, dat hij geen kans zag over
eind te komen. IIij begreep niet. dat hij zich
eerst daarvoor moest omdraaien. Daar lag
Puntschoen in dc sneeuw met de ski's in
de lucht te spartelen, 't Was een potsier
lijk gezicht.
Zuurpruim moe3f nu zóó lachen, dat de
echo zijn stem weerkaatste.
Toen hij eindelijk uilgelachen was, hielp
hij Puntschoen overeind, die wel wat be
schaama was. De ski's werden afgebon
•Ion. Zuurpruim nam ze opnieuw onder zijn
nrm en liep er hard mee naar Grapjas te
rug om hem het malle geval in kleuren en
geuren te vertellen.
Vanaf dat oogenblik heeft Zuurpruim
nooit meer last gehad van zijn oude kwaal:
niet le kunnen lachen. Als hij nog eens
een enkelen keer zuur wilde kijken, dacht
hij maar aan dit voorval cn de lach was er
weer.
Hij werd de trouwe hulp van kabouter
Grapjas en kreeg een nieuwen naam, waar
op hij wat trolsch was.
Voortaan heette hij kabouter Glimlach.
(Nadruk verboden.)
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD
In de tuinen, in de bosschen
Is nog alles doodsch en kaal.
Bloemen, heesters, boomen wachten
Op de Lente allemaal.
Wat is dèt? Kijk: groene steeltjes
Steken 't kopje in de lucht
En ze zeggen in hun taaltje,
Dat niet meer Is dan een zucht:
Sa een poosje wordt 't weer Voorjaar*
Lente is nu in 't verschiet.
Nog is 't winter, maar vergeten
Doet da Lente ons toch nietl
Even nog geduldig wachten,
Tot Natuur weer is herleefd
En zij met haar rijke schatten
Ook dit jaar ons heel veel geeft!
j.
Kleine, fijne witte klokjes,
Lenteboden, zingen "t lied:
Komt naar builen, menschen, kind'ren,
Ziet het Wonder engeniet!—
(Nadruk verboden.)