ROND DE ZAAK NI JENRODE RINTEL KÜEEDINC. UTRECHTSCHE RECHERCHE IN HET GEDING 'Amsterdam. Dinsdag 13 Maart. De zitting vangt aan met liet liooren van eenige getuigen, vertegenwoordigers van vcrzekenngsmaaisctiappijen. Johanknegt komt dan weer binnen als getuige, vergezeld door een kliniek,dokter Johanknegt vertelt, hoe hij uit een der dagbladen den diefstal op Nijenrode ver nam. Toen heeft hij zich dadelijk met zijn zwager, den heer Pijper, die commissaris van politic was in Amsterdam, in verbin ding gesteld met het verzoek in deze zaak zijn particulier-détectivewerk te mogen ver richten. Den heer Van der Dussen, den verzekcrings-cxpert, bood hij aan, om twee weken aan het rechercheeren te gaan, tegen een betaling van 200; als succes uitbleef, zou hij (Johanknegt) 100 terug betalen Ook met de politie in Utrecht zocht hij con tact en uit die dagen dateert zijn kennis making met de Utrechtsche rechercheurs Blijcnherg en Van Cooten, die hem een lijst verstrekten van de op Nijenrode gestolen goederen. Met die lijst ging Johanknegt op „recherche." Door Blijenbcrg en Van Cooten kwam liij ook in aanraking met Onnes, Volgt dan weer een breed verhaal omtren de handelingen door hem verder verricht. Onnes kwam met de Utrechtsche recher cheurs bij getuige op kantoor in Amsterdam en vroeg bij die gelegenheid of Johanknegt al een beetje opschoot met zn onderzoek maar getuigo wist toen nog niemendal later heeft Johanknegt photo's genomen op het kasteel Nijenrode. Omstreeks 21 Maart heeft Johanknegt den lieer Onnes opgebeld met de mededecling dat hij een „gouden koffieboontje'* in handen had gekregen, een der kostbare voorwerpen dio op Nijcnrodo gestolen waren. Johanknegt vroeg toen aan Onnes, of dit gouden koffieboontje hem toebehoorde, waarop Onnes antwoordde „Maar daar zijn de recherche-lijsten toch voor, want daar stat Al het gestolcne op vermeld." Johanknegt vroeg nog andere in lichtingen aan Onnes per telefoon, maar Onnes antwoordde daarop„Vraag het maar aan de politie." Onnos interrumpeert hier en zegt „Jo hanknegt kwam mot de politic op Nijen rode, trad dan naar voren en wilde mij vragen stellen. Dat vond ik toch wel eeri beetje Al te gek worden. En omdat ik die ervaring met Johanknegt had opgedaan, lieb ik hem op latere vragen per telefoon, geantwoord „Stel je maar met de politie in verbinding." Onnes heeft vroeger al eens medegedeeld, dat hij het werken van Johan knegt zonderling vond. Ook die ontdekking van het koffieboontje deed vreemd aan. Hoe kon Johanknegt komen met de vraagbe hoort dat gouden voorwerp U toe Die vraag was immers overbodig, waar Johan knegt toch kennis kon dragen van de poli tic-lijsten met de ontvreemde voorwerpen. Een particulier détective moest met die lijs ten toch ook op de hoogte zijn Onnes zegt in dit verband nog: „Ik vond het optreden van Johanknegt héél eigen aardig, al liep de man dan ook met prach tige aanbevelingen van de Amsterdamsche politie in z'n zak." Dc president: „Onnes was niet erg vrien delijk tegen U, is het wel?" Johanknegt: „'Neen, Onnes is nooit vrien delijk tegen mij geweest." De president: „Maar toen hij nu hij U kwam op kantoor, hoe was het toen?" Johanknegt: „Toen was Onnes wel ge schikt in z'n houding". Johanknegt vertelt dan, hoe hij met Bie sing in contact is gekomen. Dat had plaats per telefoon. Zeer langdurig wordt dan gesproken over het avond-bczock in Louis Seize in dc Re gulierstraat te Amsterdam, waarheen men den heer en mevrouw Onnes had gebracht, hen ophalende uit liet Rcmbrandt-lhcater. Daar heeft Johanknegt zoo heeft hij in dc instructie verklaard aan Onnes een gouden flaconnetje laten zien, een flacon netje dat eveneens behoorde tot de op Nijenrode ontvreemde voorwerpen. Maar Onnes heeft steeds ontkend, dat dit Ilaccn- netje hem in Louis Seize vertoond is. En over dat punt wordt Johanknegt heden in den brecde ondervraagd. Hij blijft er bij. 'dat hij dc flacon wèl heeft laten zien; hij heeft er vroeger wel eens aan getwijfeld of hij het voorwerp inderdaad aan Onnes heeft getoond, maar bij nadere overwegingen beeft hij nu weer zeer beslist dc overtui ging dat Onnccs het flaconnetje wel iege lijk gezien heeft. Xa do pauzo vervolgt Johanknegt zijn fluistering. Hij vertelt nog eens hoe hij met Biesing in relatie kwam. Dezen kende hij eigenlijk al uit vroeger tijd, maar hij üwom nu weer opnieuw met hem in connectie, omdat hij wist, dat Biesing wel op de hoog te was van verschillende „affaires' Bie sing had visitekaartjes, waarop zijn naam gedrukt stond en daaronder: „particulier detective, maar niet voor echtschcidings- Zakcn". (Groot gelach). In dienzelfdcn tijd ontstond het contact Tnet Mees Gerritsen; Johanknegt zegt abso luut niet geweten te hebben, dat Closing en Mees Gerritsen dief en diefjesmaat wa ren. Hem was Mees Gerritsen aanbevolen als iemand, die wel eens „iets wist" en dus ook wel iets zou kunnen welen van Ie zaak- Nijcnrode. Toen Johanknegt met Biesing en Mees Gerritsen in gesprek kwam ever Nijenrode, zeiden dezen: „O. dat zal wel buitenlandsch werk geweest zijn, maar wij zullen er voor u het oog op gericht houden." Blcsing en Mees Gerritsen deden het later voorkomen, of zij voor de Nijenrodc-gescbie- denis naar Osnabrück waren geweest voor opsporingen, maar of zij inderdaad ooit in Osnabrück zijn geweest, dat weet Johan knegt op dit oogenblik nog niet. Onnes: „En U is nog wel detective! Weet LT dat don neg niet eens?!" Johanknegt gaat voort met zijn verhaal. Bleeing en Mees Gerritsen beweerden ter op genover hem, dat zij kans zagen bet Nijenrode gestolen goed terug te bezorgen, met uitzondering van de gouden voorwer pen. de twee bewuste, nog altijd weg zijnde schilderijen en enkele miniaturen. De heele boel was volgens hem ƒ40.000 waard; zij behoefden er momenteel 'geen cent aan te verdienen. Dat geld zou later wel in orde komen. Intjsschen is bij Johanknegt thuis nog een huiszoeking gedaan door de politie; men haaldo er eenige geschilderde portret ten van den wand en nam die mee, vermoe delijk denkende, dat die portretten de be wuste „Mulat" en een Rembrandt waren, die nog altijd ontbraken bij de schilderijen van Nijenrode. (Gelach). Biesing en Mees Gerritsen wilden de nog ontbrekende kostbaarheden ook wel terug bezorgen, maar daarvoor was nog eens ƒ10.000 extra aan hem verschuldigd. Het verhoor van Johanknegt gaat ver der. Hij vertelt in détails hoe op zijn kantoor in Amsterdam concepten werden gemaakt voor de proces-verbalen, die de Utrechtsche rechercheurs Blijenberg cn van Cooten zou den opmaken met betrekking tot het vin den van de eerste partij van het gestolen goed. liet was de bedoeling van Johanknegt om do twee menschen. die hem bij het in handen krijgen van dat goed behulpzaam waren geweest, buiten schot te stellen, met name Rcijcnga en Biesing. Maar om die veilig-slelling to bewerkstelligen, was het noodig, dat liet verbaal der politic „met cenigo phantasie" werd in elkaar gezet cn met dat doel had Johanknegt zoo deelt hij hedenmiddag mede do beide Utrccbtsclio rechercheurs volledig met de noodzakelijkheid van „eenige phantasie" op dc hoogte gesteld. De president: „Is dat nu de waarheid?" Johanknegt kijkt den president aan met een blik als wilde hij dezen vragen: wat zeg je me nou? En daarop vervolgt Johanknegt met de woorden: „Dacht U soms dat ik hier zit om kletspraatjes te verkoopen? Ik zeg hier dc waarheid en de waarheid alléén.' Hij deelt dan mede, hoo hij voor het samen stellen van dat concept-verbaal voor de Utrechtsche recherche een heele mise-cn- scène op touw zette, om Reijenga cn Biesing buiten de zaak te laten. Natuurlijk kwamen er daardoor dingen voor, die in hun ver band niet klopten cn daarom moest er wat op verzonnen worden om „de zaak slui tend te maken". De president: „Dc rechercheurs wisten dus, dat er phantasie moest worden te pas gebracht?" Johanknegt: „Zooals ik U zeidc". De bei de Utrechtsche politie-recherchcurs kwa men bij Johanknegt thuis, in Amsterdam, namen daar Johanknegt een verhoor af, on der het genot van een glaasje wijn, een be zoek aan Johanknegt, dat wel een halvcn dag duurde, volgens hem. Aan de hand van gegevens cn aanteekeningen van Johan knegt, tikte de Utrechtsche rechercheur een proces-verbaal op de schrijfmachine van Johanknegt. Een doorslag van dat officieele verbaal is later bij de arrestatie van Johan knegt op diens kantoor aangetroffen cn in beslag genomen. Wij hooi en dan van Johanknegt dat hij op zekeren dag in zijn eigen auto is uitgereden om het gestolen goed op te halen. Deze auto werd toen bestuurd door z'n zwager, den Amsterdamschcn commissaris van politie den heer Pijper, terwijl die rit ook werd meegemaakt door de echtgenoote van dien politiecommissaris, dc zuster van Johan knegt. (Als deze dit verhaal doet. valt in de zaal een algemeen© verwondering niet te ontkennen). Achter in de auto stond dc kof fer met het gestolen goed. Dc wagen heeft een langen rit door Amsterdam gemaakt en op enkele punten ook lang staan wachten, omdat Johanknegt hier cn daar menschen had te spreken. O. a. is men in Louis Seize geweest. De president: „Heeft commissaris Pijper het gestolen goed niet gezien? Johanknegt: „Dio heeft er nooit iets van gezien." De president: „Zoo gek zou dat anders toch niet geweest zijn, want Uw zwager hielp U toch aan het baantje van détective in de Nijenrode-zaak en het zou dus voor de hand hebben gelegen, als hij eens naar het verloop Uwer bemoeiingen had geinfor- meerd." Johanknegt blijft er bij: dat zijn zwa ger, de politie-commissaris nooit het gc- tolcn goed heeft gezien; geen stukje zelfs ervan. En verheugd fluistert Johanknegt: „Mijn zwager interesseerde zich zelfs lieelcmaal niet voor liet goed. Ilij had alleen interesse bij de daders van den diefstal, maar do goederen die gestolen waren lieten hem koud. Ik heb hem in dit verband nog eens gezegd, als jij mij naar dc daders vraagt, moet ik je er wel een stuk of acht bren gen" (gelach in de zaal). De president: „Ik heb intusschen toch in een dér stukken gelezen, dat Uw zwager wèl van liet goed afwis^ en in verband daar mede had gezegd: maar spreek daar nooit over." Johanknegt meent dat dit „niet over preken" slaat op den tocht met deze uuto. De president: ..Het was toch Uw wagen aar men mee reed. Waarom stuurde U dien wagen zélf niet. maar liet U den poli tic-commissaris achter het stuur zitten?" Johanknegt: „De koffer niet het gestolen goed stond achter in de auto. Ik stelde er prijs op, h ij dien koffer te blijven." Het fluisterend voorgedragen verhaal komt dan te loopen over de tweede partij an het gestolen goed. Johanknegt zegt, dat de menschen. met wie hij te maken had in het geheim. Biesing en Witbraad en Maag. door Al het geschrijf in de kranten over de Nijenrode-affairo kopschuw waren gewor den, min of meer. Op een goeien dag is hij met een photo van Koning op zak, gegaan naar hot kasteel Nijenrode te Brcukclen; in de auto, waarmee hij reed, was ook VARKENSMARKT 13-15, TELEF. 582 Jobankncgt's secretaresse gezeten, mejuf frouw N'öggerath, die herhaaldelijk in liet proces genoemd wordt onder den naam „Manda". Johanknegt liet aan Onnes op het kasteel dc photografic van Koning zien met de vraag: „Kent U deze persoon?" Het kwam Johanknegt voor. dat Onnes bij het zien van die photo „verschoot" en ook Manda. die bij dc auto was achtergebleven, meende dit „verschieten" bij Onnes waar te nemen. Het gesprek niet Onnes had plaats buiten het kasteel. De president: „Ik meende dat men van verschieten alléén spreekt bij kleuren. Maar hoe bedoelt U nu. dat Onnes ver schoot?" Johanknegt: „Bij het zien van Koning's portret schrok Onnes merkbaar." En On nes zou toen direct gevraagd hebben: „Wat heeft Koning te maken met de inbraak op Nijenrode?" Johanknegt had daarop geantwoord: „Dat weet ik niet. Want zóóver ben ik nog niet met zijn onderzoek." En Onnes zou hierop weer tot Johanknegt hebben gezegd: „Als je er maar om denkt, dat die koning een groot man is en dat je dus wel weet wat je onderneemt als je met Koning begint. Waarop Johanknegt had gerepliceerd met: „Goed, maar de omstandigheden kun nen voor een groot man wel eens veran deren". Onnes was deze ontmoeting met Johan knegt op Nijenrode aangevangen met de mededecling dat hij hoogstens drie minu ten tijd had voor dit gesprek, maar toen men eenmaal met elkaar in discours was, duurde het onderhoud vóór het kasteel, op een bank gevoerd, zeker wel drie kwar tier. En daar bleek Onnes dus wèl den tijd voor te hebben. Onnes zei in den loop van het onderhoud óók nog: Koning gaat voor geen drie ton opzij, weet dat wèl." Onnes beweerde Koning zeer wel te kennen, maar hem nu zeker in geen anderhalf jaar meer gezien te hebben. Onnes informeerde bij Johanknegt naar Koning's adres. De president: .,Is er aan uw bezoek op Nijenrode niet een brief aan Onnes vooraf gegaan Johanknegt- „Zeker. Ik had aan Onnes een brief geschreven, waarin ik hem mijn verlangen openbaarde hem wel eens te wil len spreken over dc Nijenrode-zaak. Maar Onnes stuurde mij daarop ten antwoord op dien brief, dat hij dit onderhoud niet nood zakelijk oordeelde, daar hij van oordeel was, dat alle inlichtingen, die over deze zaak verstrekt zouden kunnen worden, be hoorden te loopen over de justitie. Na de ontvangst van dit antwoord van Onnes was Johanknegt toch naar Nijenrode gegaan, omdat hij Onnes per sé persoonlijk wilde ontmoeten. Mr. Muller Massis „Heeft U aan Onnes medegedeeld dien middag, dat U nA dit onderhoud op het kasteel zoudt doorgaan naar de politie in Utrecht?" Johanknegt: „Neen, dat heh ik hem niet medegedeeld.' Mr. Muller Mass is: ..U heeft vroeger toch gezegd dat U dat wel aan Onnes meedeelde dien middag". De president: „Er is op 'n goeden dag bij U in de gang Uwer woniivg een ivoren doosje geworpen, afkomstig van den dief stal op Nijenrode. Wat had dat tc betceke- in? Johanknegt: „Ik had mij er bij Biesing over beklaagd dat het zoo lan-g duurde eer de menschen, die bij de zaak annex waren, met het gestolen goed voor den dng kwa men. En ik had daarbij mijn twijfel uitge sproken, of men werkelijk wel met de verblijfplaats van dat goed bekend was. In antwoord op dien twijfel heeft Biesing in mijn 'gang het bewuste ivoren doosje ge worpen. Het was te groot, om het in mijn brievenbus te déponeeren en daarom wierp men het naar binnen, door het raampje in de vóórdcur. Dot feit moest voor mij het overtuigend bewijs zijn, dat Biesing toch heusch contact had met dc dieven. Dat doosje heb ik opgezonden naar Utrecht (po litie) met verzoek door professor Vogel sang de waarde van het ivoren doosje te doen taxceren; ik schreef er hij: denk er om, dat Vogelsang hiervan niets vertelt aan Onnes. Maar Onnes hleek van het ge- al toch op de hoogte te zijn, vermoede lijk ingelicht door professor Vogelsang. Onnes (verontwaardigd): „Mijnheer de president, nu 6ta ik er toch heusch óp, dat professor Vogelsang als- getuige zal worden gehoord." Johanknegt komt thans tot het reeds druk besproken gebeurde aan dc Holland- sclie Radiirg. Dc president zegt van hem nu een6 héél precies te w illen hoorcn hoe die geschiede nis zich nu toch eigenlijk heeft voorgedaan. Johanknegt doet daaromtrent dau een zéér breedvoerig verbaal, dat wel moeilijk ic. te volgen, maar waarin toch wel een ze kere draad telkens is terug tc vinden. Hij vertelt hoe het gestolen goed (dc z.g. twee- do partij) met een auto is weggehaald bij Mees Gerritsen cn mèt die auto gebracht naar dc woning van den Amsterdamschcn politic-agent Klaasscn Deze auto werd be stuurd doordc echtgenoot© van don Ainsterdamsohcn politie-commissaris den lieer Pijper, dc zuster van Johanknegt. Maar doordat Johanknegt er niet hecle- maal zeker van was. dal de „heeren" (lees: dc dieven) het goed, eenmaal uit het huis van Mees Gerritsen gehaald, rustig zouden laten verdcr-gaan en niet stickum een po ging zouden ondernemen om de gestolen buit toch weer onderweg uit de auto te gappen, reed Johanknegt ongemerkt in een tweede auto achter den wagon aan, die door Mevrouw Pijper—Johanknegt werd bestuurd, teneinde gedurende het transport een oog in 't zeil te houden. Je kon nooit weten Rechter De Gaay Fortman: „Een roof overval dus?!" Johanknegt: „Zoo-iets!" Johanknegt vervolgt. Dc verhuizers wa ren al héél wat milder geworden in hun eisch om betaling. Ze waren nü al bereid genoegen te nemen met 15.000 Rechter Dc Gaay Fortman: „Er is zelfs, meen ik, 'gesproken van 5000, waarmee men tevreden zou zijn". Johanknegt deelt dan mee, hoe iiij met de Utrechtsche rechercheurs Bleijcnberg en van Cooten een gesprek heeft gehad in Amsterdam over de wijze waarop door hen het goed zou worden in beslag genomen. Dat moest door hèn zóó 'geschieden, dat alle schakels waarover Johanknegt de be schikking had gehad om het goed in han den te krijgen, zouden vrij loopen, en óók de Amsterdamsche politieagent Klaassen, dio het goed in zijn woning verborgen had gehouden onder tafel, moest er tusschcn- uit draaien. Dat w-as de algemeene af spraak. En op die basis zijn toen met dc Utrechtsche rechercheurs- allerlei mogelijk heden overwogen, om het politie-beslag op de tweede partij goed van Nijenrode, voor elkaar te brengen. Er is toen gedacht aan de mogelijkheid om de goederen te bren gen naar de „bagagc-nfgifte" (ba-gago-be- waarplaats) van het Centraal Station te Utrecht, de goederen daar in depót te ge ven, om ze daar later dan te „ontdekken". Dat p'annetje dorst men niet aan. Toen is overwogen, om de 'goederen tc brengen naar het Jaarbeurs-restaurant te Utrecht, daar af te geven in de garde-röbe, om ze dan daar te „ontdekken". Maar ook dAt plan werd afgewezen. Een derde plan is geweest: de goederen dood-leuk te laten brengen naar het kasteel Nijenrode, ter „be zichtiging", om ze dan een uur of wat later weer te doen halen door een „reiziger", maar middelerwijl dc Utrechtsche recher che te doen invallen, als „ontdekking". Rechter De Gaay Fortman: „De goederen werden dus dan als- „zicht-zending" aan het kasteel afgegeven?!" (luid gelach). Maar ook dat derde plan kon, volgens Johanknegt, geen instemming vinden. Toen is als vierde mogelijkheid met dc Utrecht sche rechercheurs altijd volgens het ver- haai dat Johanknegt dezen middag voor de Rechtbank doet onder dc oogen ge zien: wij brengen het goed naar een plek in het bosch nabij dc Hollandsche Rading, daar verstoppen wij het cn even later wordt het daar door de Utrechtsche recherche l,ontdekt". DAt plan werd aangenomen. De president: „Goed en wel. Maar zegt U ons- nu eens, hoe is dat nu allemaal in z n werk gegaan". Johanknegt: ,,'k Zal het U meedeelcn." Hij vertelt dan hoe hij per auto in gezel schap van zijn secretaresse Manda van Amsterdam is gereden naar Utrecht. Bij N'ieuwersluis kreeg hij pech; in De Kam pioen dronken zij een kopje koffie en tele foneerden vandaar naar de recherche in Utrecht: wij zijn met de tweede partij ge stolen goed onderweg, welke boodschap door de Utrechtsche rechercheurs, die in deze zaak werken, werd o.ingenomen. President: „Hoe laat is U dien avond uit Amsterdam weggereden?" Johanknegt weet dat niet precies te zeg gen. In Utrecht heeft hij aan het hoofd bureau van politie de rechercheurs Blijen berg en van Cooten afgehaald met de auto en omdat het dien avond zoo koud was, is het gezelschap een kopje koffie paan drin ken bij den rechercheur van Cooten thuis. Mr. Muller Massis: „En het gestolen goed, ter waarde van 40.000, lag in de auto?" Johanknegt: „Ja". Mr. Muller Massis: „Liet U die waarde zoo maar onbewaakt achter in den wagen, op straat?" Johanknegt: „Niets geen bezwaar daar tegen. Ik had dc auto voor een deel op de stoep van de woning van Van Cooten ge reden cn wij gingen koffie drinken bene den in de vóórkamer van dat huis, van waaruit ik voortdurend 't zicht had op de auto. Er kon dus niets gebeuren. En boven dien: het goed lag afgedekt onder een loe ren jas." De president: „En toen?" Johanknegt fluistert dan. hoe men ver volgens na de koffiedrinkcrij bii van Cooten met de auto is weggereden richting Hil versum. I-lij kent dien weg niet, maar weet wèl, dat men door twee tollen is gegaan. De beide rechercheurs zouden nabij de Hol landsche Rading een plek aanwijzen waar men hét goed verbergen zou in het bosch. President: „Was U daar bekend?" Johanknegt: „Ik kende de Rading n i e t. Ik was er nog nooit geweest." Do officier van justitie: „De plek waar men het goed verborgen zou en direct daarna „ontdekkenmoest vooral gelegen zijn in het arrondissement Utrecht, is het niet?" Johanknegt knikt toestemmend. De officier: „Waarom moest dat juist het arrondissement Utrecht zijn?" Johanknegt: „Daar drongen de beide rechercheurs op aan." Rechter Dc Gaay Fortman- „Wij ijveren toch óók altoos voor het Amsterdamsche arrondissement!" (luid gelach). Dc officier: „Weet U er nog iets méér van te vertellen? Johanknegt: „Dat was me duidelijk ge noeg waarom liet Utrecht moest zijn. Toen do eerste partij van liet gestolen goed door de Utrechtsche rechercheurs in Amsterdam in beslag werd genomen, hebben dc recher cheurs dat goed naar Utrecht overgebracht, zonder daarvan kennis tc geven aan de Amsterdamsche politic, wat meen ik, had behooren tc geschieden. Zóóveel weet ik er uit een dertigjarige practijk wel van, dat dit niet kennis geven aan do Amster damsche politie mis is geweest. Dc Utrecht sche rechercheurs verkozen thans het Utrechtsche arrondissement voor de inbe slagname der tweede partij gestolen goed, om allo quaesties te kunnen vermijden." Dc officier: „Juist. DAt was de reden, waarom de Utrechtsche rechercheurs er op stonden, dat de zaak zich nu zou afspelen in liet Utrechtsche arrondissement." Dc president: „En hoo gaat het verhaal nu verder?" Johanknegt vertelt, dat men drie punten in het bosch bij do Hollandscho Rading in ©ogenschouw nam voor dc „verstopping" en de „ontdekking". Eindelijk vond men een geschikte plek, bij een greppel, waarnaast opgehoogde grond lag. „Manda N'öggerath haalde het gestolen goed uit de auto en overhandigde het aan Johanknegt; deze reikte hot weer over aan van Cooten, den rechercheur. Deze verborg het pak onder de aarde, legde er vervolgens nog een blok hout boven op. In de sneeuw van het bosch waren in den vorm van een V voetstappen waar te nemen; ik zélf was het, die de Utrechtsche rechercheurs op dio voet-af drukken wees. De rechtbank weet intus schen, dat de Utrechtsche rechercheurs rnij beschuldigen van de „verstopperij" van het gestolen goed, maar als ik daar werke lijk schuldig aan was, dan zou toch niet zoo krankzinnig zijn geweest om de recher cheurs op die voetstappen in de sneeuw at tent te maken. Dat kan iedereen toch wel begrijpen." Mr. Muller Massis: „Waarom moest dat blok hout er nog boven-óp in liet bosch, als men tóch van plan was, hel pak na eenige minuten weer tc voorschijn te ha len? Dat had dan toch lieelcmaal geen zin!" Johanknegt (op toon van geraaktheid): „Dat moet U aan de rechercheurs vragen, maar niet aan m ij". Mr. Muller Massis: „Waar kwam dat blok hout zoo in eens vandaan?" Johanknegt: „Dat weet ik niet." Mr. Muller Massis: „U liadt óók nog een zoogenaamde lint-meter bij U. Waartoe moest die meter dienen?" Johanknegt: „Wij moesten toch immers doen, alsof alles echt was. Moesten dus ook voor do comedie terrein opmeten. Was alles dan geen comedie??" President: „En toen zijn jullie allemaal, nadat het goed verborgen was, vijf minuten langs den weg gaan staan, om daarna de „ontdekking" tc doen volgen, is het niet?" Johanknegt stemt dat toe. President: „En wie heeft het goed toen „ontdekt"?" Johankegt: „Do rechercheur Blijenberg cn i k, samen. Wij speelden cclit come die." (Luid gelach). President: „En hoe gaat het verhaal dan verder?" Johanknegt: „Toen hebben wij het goed weer in do auto gelegd en zijn cr mee gere den naar het hoofdbureau van politie te Utrecht, waar wij kennis gaven van de ontdekking." De president: „En wanneer is het goed toen aan Onnes getoond?" Johanknegt: „Ik meen daags daarna. Ik heb aan den Officier van Justitie te Utrecht de vrij-lating van het goed verzocht, maar deze had daartegen bezwaar; wèl kon de verzekering desgew-cnscht, het goed op het parket te Utrecht komen bezichtigen, maar mr. Fabiu6, do Officier in Utrecht, weigerde de afgifte van het goed. Het was de heer Fabius ook, die mij zcide: gij (Johanknegt) staat op het standpunt van eerst het goed en daarna de daders, maar ik (officier van justitie) huldig het standpunt van eerst de daders en daarna het goed. Maar toen ik mr. Fabius cr op wees, dat ik bij toepassing van do door hem ver langde methode nooit het gestolen goed achterhaald zou hebben, omdat de daders het dan zouden hebben vernietigd om zich zelf te (lekken, antwoordde de Utrechtsche officier van justitie mij, dat hij voor zich, ziende op het strikt-omlijnde van zijn ambtstaak, natuurlijk eerst wilde zoeken naar de daders, maar dat hij mij toch óók gelijk kon geven als ik natuurlijk eerst wilde zoeken naar het goed." Rechter de Gaay Fortman: „Als ik mij wèl herinner heeft u vroeger verklaard dat u eerst meende dat Onnes wel méér wist van den diefstal op Nijenrode, maar dat u die meening later niet meer heeft kunnen handhaven. Hoe zat dat dan?" Johanknegt: „Wat ik later hooide cn er- vaarde van dc woorden van personen bij deze zaak annex, ik bedoel: toen ik merkte hoe ik bedrogen werd, toen heeft mijn mee ning ten aanzien van Onnes zich gewij zigd." Rechter de Gaay Fortman: „U achtte zich dus aan alle kanten bedrogen?" Johanknegt: „Ja." Rechter de Gaay Fortman: „Toen was u dichter bij de waarheid." Johanknegt verlangt nog nadrukkelijk een vraag te stellen. Hij zegt dat met zoo veel gewicht, dat allen die rondom hem staan, zich beijveren om deze vraag vooral goed te verstaan. Johanknegt: „Is het hier onbekend, dat cr in het Amsterdamsche politiecorps een ambtenaar was, die al 6edert Mei 1932 vol komen wist, dat Biesing cn Mees Gerritsen in de Nijenrode-zaak betrokken waren en welke politieambtenaar toch niets heeft gedaan?" Rondom ons liooren wij den naam van een Amsterdamschén politie-inspecteur fluisteren. De president zegt dat hij op dit punt hier niet nader kan ingaan. De verdere behandeling wordt geschorst tot Donderdagmorgen tien uur. Dan zullen eerst de vra'gen, aan Johanknegt tc stellen, aan de orde komen.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1934 | | pagina 6