ROND DE ZAAK NI JENRODE
RINTEL
KÜEEDINC.
UTRECHTSCHE RECHERCHE
IN HET GEDING
'Amsterdam. Dinsdag 13 Maart.
De zitting vangt aan met liet liooren van
eenige getuigen, vertegenwoordigers van
vcrzekenngsmaaisctiappijen.
Johanknegt komt dan weer binnen als
getuige, vergezeld door een kliniek,dokter
Johanknegt vertelt, hoe hij uit een der
dagbladen den diefstal op Nijenrode ver
nam. Toen heeft hij zich dadelijk met zijn
zwager, den heer Pijper, die commissaris
van politic was in Amsterdam, in verbin
ding gesteld met het verzoek in deze zaak
zijn particulier-détectivewerk te mogen ver
richten. Den heer Van der Dussen, den
verzekcrings-cxpert, bood hij aan, om twee
weken aan het rechercheeren te gaan, tegen
een betaling van 200; als succes uitbleef,
zou hij (Johanknegt) 100 terug betalen
Ook met de politie in Utrecht zocht hij con
tact en uit die dagen dateert zijn kennis
making met de Utrechtsche rechercheurs
Blijcnherg en Van Cooten, die hem een lijst
verstrekten van de op Nijenrode gestolen
goederen. Met die lijst ging Johanknegt op
„recherche." Door Blijenbcrg en Van Cooten
kwam liij ook in aanraking met Onnes,
Volgt dan weer een breed verhaal omtren
de handelingen door hem verder verricht.
Onnes kwam met de Utrechtsche recher
cheurs bij getuige op kantoor in Amsterdam
en vroeg bij die gelegenheid of Johanknegt
al een beetje opschoot met zn onderzoek
maar getuigo wist toen nog niemendal
later heeft Johanknegt photo's genomen op
het kasteel Nijenrode. Omstreeks 21 Maart
heeft Johanknegt den lieer Onnes opgebeld
met de mededecling dat hij een „gouden
koffieboontje'* in handen had gekregen, een
der kostbare voorwerpen dio op Nijcnrodo
gestolen waren. Johanknegt vroeg toen aan
Onnes, of dit gouden koffieboontje hem
toebehoorde, waarop Onnes antwoordde
„Maar daar zijn de recherche-lijsten toch
voor, want daar stat Al het gestolcne op
vermeld." Johanknegt vroeg nog andere in
lichtingen aan Onnes per telefoon, maar
Onnes antwoordde daarop„Vraag het
maar aan de politie."
Onnos interrumpeert hier en zegt „Jo
hanknegt kwam mot de politic op Nijen
rode, trad dan naar voren en wilde mij
vragen stellen. Dat vond ik toch wel eeri
beetje Al te gek worden. En omdat ik die
ervaring met Johanknegt had opgedaan,
lieb ik hem op latere vragen per telefoon,
geantwoord „Stel je maar met de politie
in verbinding." Onnes heeft vroeger al eens
medegedeeld, dat hij het werken van Johan
knegt zonderling vond. Ook die ontdekking
van het koffieboontje deed vreemd aan. Hoe
kon Johanknegt komen met de vraagbe
hoort dat gouden voorwerp U toe Die
vraag was immers overbodig, waar Johan
knegt toch kennis kon dragen van de poli
tic-lijsten met de ontvreemde voorwerpen.
Een particulier détective moest met die lijs
ten toch ook op de hoogte zijn
Onnes zegt in dit verband nog: „Ik vond
het optreden van Johanknegt héél eigen
aardig, al liep de man dan ook met prach
tige aanbevelingen van de Amsterdamsche
politie in z'n zak."
Dc president: „Onnes was niet erg vrien
delijk tegen U, is het wel?"
Johanknegt: „'Neen, Onnes is nooit vrien
delijk tegen mij geweest."
De president: „Maar toen hij nu hij U
kwam op kantoor, hoe was het toen?"
Johanknegt: „Toen was Onnes wel ge
schikt in z'n houding".
Johanknegt vertelt dan, hoe hij met Bie
sing in contact is gekomen. Dat had plaats
per telefoon.
Zeer langdurig wordt dan gesproken over
het avond-bczock in Louis Seize in dc Re
gulierstraat te Amsterdam, waarheen men
den heer en mevrouw Onnes had gebracht,
hen ophalende uit liet Rcmbrandt-lhcater.
Daar heeft Johanknegt zoo heeft hij in
dc instructie verklaard aan Onnes een
gouden flaconnetje laten zien, een flacon
netje dat eveneens behoorde tot de op
Nijenrode ontvreemde voorwerpen. Maar
Onnes heeft steeds ontkend, dat dit Ilaccn-
netje hem in Louis Seize vertoond is. En
over dat punt wordt Johanknegt heden in
den brecde ondervraagd. Hij blijft er bij.
'dat hij dc flacon wèl heeft laten zien; hij
heeft er vroeger wel eens aan getwijfeld of
hij het voorwerp inderdaad aan Onnes heeft
getoond, maar bij nadere overwegingen
beeft hij nu weer zeer beslist dc overtui
ging dat Onnccs het flaconnetje wel iege
lijk gezien heeft.
Xa do pauzo vervolgt Johanknegt zijn
fluistering. Hij vertelt nog eens hoe hij met
Biesing in relatie kwam. Dezen kende hij
eigenlijk al uit vroeger tijd, maar hij üwom
nu weer opnieuw met hem in connectie,
omdat hij wist, dat Biesing wel op de hoog
te was van verschillende „affaires' Bie
sing had visitekaartjes, waarop zijn naam
gedrukt stond en daaronder: „particulier
detective, maar niet voor echtschcidings-
Zakcn". (Groot gelach).
In dienzelfdcn tijd ontstond het contact
Tnet Mees Gerritsen; Johanknegt zegt abso
luut niet geweten te hebben, dat Closing
en Mees Gerritsen dief en diefjesmaat wa
ren. Hem was Mees Gerritsen aanbevolen
als iemand, die wel eens „iets wist" en dus
ook wel iets zou kunnen welen van Ie zaak-
Nijcnrode. Toen Johanknegt met Biesing en
Mees Gerritsen in gesprek kwam ever
Nijenrode, zeiden dezen: „O. dat zal wel
buitenlandsch werk geweest zijn, maar wij
zullen er voor u het oog op gericht houden."
Blcsing en Mees Gerritsen deden het later
voorkomen, of zij voor de Nijenrodc-gescbie-
denis naar Osnabrück waren geweest voor
opsporingen, maar of zij inderdaad ooit in
Osnabrück zijn geweest, dat weet Johan
knegt op dit oogenblik nog niet.
Onnes: „En U is nog wel detective! Weet
LT dat don neg niet eens?!"
Johanknegt gaat voort met zijn verhaal.
Bleeing en Mees Gerritsen beweerden ter
op
genover hem, dat zij kans zagen bet
Nijenrode gestolen goed terug te bezorgen,
met uitzondering van de gouden voorwer
pen. de twee bewuste, nog altijd weg zijnde
schilderijen en enkele miniaturen. De heele
boel was volgens hem ƒ40.000 waard; zij
behoefden er momenteel 'geen cent aan te
verdienen. Dat geld zou later wel in orde
komen.
Intjsschen is bij Johanknegt thuis nog
een huiszoeking gedaan door de politie;
men haaldo er eenige geschilderde portret
ten van den wand en nam die mee, vermoe
delijk denkende, dat die portretten de be
wuste „Mulat" en een Rembrandt waren,
die nog altijd ontbraken bij de schilderijen
van Nijenrode. (Gelach).
Biesing en Mees Gerritsen wilden de nog
ontbrekende kostbaarheden ook wel terug
bezorgen, maar daarvoor was nog eens
ƒ10.000 extra aan hem verschuldigd.
Het verhoor van Johanknegt gaat ver
der.
Hij vertelt in détails hoe op zijn kantoor
in Amsterdam concepten werden gemaakt
voor de proces-verbalen, die de Utrechtsche
rechercheurs Blijenberg cn van Cooten zou
den opmaken met betrekking tot het vin
den van de eerste partij van het gestolen
goed. liet was de bedoeling van Johanknegt
om do twee menschen. die hem bij het in
handen krijgen van dat goed behulpzaam
waren geweest, buiten schot te stellen, met
name Rcijcnga en Biesing. Maar om die
veilig-slelling to bewerkstelligen, was het
noodig, dat liet verbaal der politic „met
cenigo phantasie" werd in elkaar gezet
cn met dat doel had Johanknegt zoo
deelt hij hedenmiddag mede do beide
Utrccbtsclio rechercheurs volledig met de
noodzakelijkheid van „eenige phantasie" op
dc hoogte gesteld.
De president: „Is dat nu de waarheid?"
Johanknegt kijkt den president aan met
een blik als wilde hij dezen vragen: wat zeg
je me nou? En daarop vervolgt Johanknegt
met de woorden: „Dacht U soms dat ik hier
zit om kletspraatjes te verkoopen? Ik zeg
hier dc waarheid en de waarheid alléén.'
Hij deelt dan mede, hoo hij voor het samen
stellen van dat concept-verbaal voor de
Utrechtsche recherche een heele mise-cn-
scène op touw zette, om Reijenga cn Biesing
buiten de zaak te laten. Natuurlijk kwamen
er daardoor dingen voor, die in hun ver
band niet klopten cn daarom moest er wat
op verzonnen worden om „de zaak slui
tend te maken".
De president: „Dc rechercheurs wisten
dus, dat er phantasie moest worden te pas
gebracht?"
Johanknegt: „Zooals ik U zeidc". De bei
de Utrechtsche politie-recherchcurs kwa
men bij Johanknegt thuis, in Amsterdam,
namen daar Johanknegt een verhoor af, on
der het genot van een glaasje wijn, een be
zoek aan Johanknegt, dat wel een halvcn
dag duurde, volgens hem. Aan de hand van
gegevens cn aanteekeningen van Johan
knegt, tikte de Utrechtsche rechercheur een
proces-verbaal op de schrijfmachine van
Johanknegt. Een doorslag van dat officieele
verbaal is later bij de arrestatie van Johan
knegt op diens kantoor aangetroffen cn in
beslag genomen.
Wij hooi en dan van Johanknegt dat hij op
zekeren dag in zijn eigen auto is uitgereden
om het gestolen goed op te halen. Deze auto
werd toen bestuurd door z'n zwager, den
Amsterdamschcn commissaris van politie
den heer Pijper, terwijl die rit ook werd
meegemaakt door de echtgenoote van dien
politiecommissaris, dc zuster van Johan
knegt. (Als deze dit verhaal doet. valt in de
zaal een algemeen© verwondering niet te
ontkennen). Achter in de auto stond dc kof
fer met het gestolen goed. Dc wagen heeft
een langen rit door Amsterdam gemaakt en
op enkele punten ook lang staan wachten,
omdat Johanknegt hier cn daar menschen
had te spreken. O. a. is men in Louis Seize
geweest.
De president: „Heeft commissaris Pijper
het gestolen goed niet gezien?
Johanknegt: „Dio heeft er nooit iets
van gezien."
De president: „Zoo gek zou dat anders
toch niet geweest zijn, want Uw zwager
hielp U toch aan het baantje van détective
in de Nijenrode-zaak en het zou dus voor
de hand hebben gelegen, als hij eens naar
het verloop Uwer bemoeiingen had geinfor-
meerd."
Johanknegt blijft er bij: dat zijn zwa
ger, de politie-commissaris nooit het gc-
tolcn goed heeft gezien; geen stukje
zelfs ervan.
En verheugd fluistert Johanknegt: „Mijn
zwager interesseerde zich zelfs lieelcmaal
niet voor liet goed. Ilij had alleen interesse
bij de daders van den diefstal, maar do
goederen die gestolen waren lieten hem
koud. Ik heb hem in dit verband nog eens
gezegd, als jij mij naar dc daders vraagt,
moet ik je er wel een stuk of acht bren
gen" (gelach in de zaal).
De president: „Ik heb intusschen toch in
een dér stukken gelezen, dat Uw zwager
wèl van liet goed afwis^ en in verband daar
mede had gezegd: maar spreek daar nooit
over."
Johanknegt meent dat dit „niet over
preken" slaat op den tocht met deze
uuto.
De president: ..Het was toch Uw wagen
aar men mee reed. Waarom stuurde U
dien wagen zélf niet. maar liet U den poli
tic-commissaris achter het stuur zitten?"
Johanknegt: „De koffer niet het gestolen
goed stond achter in de auto. Ik stelde er
prijs op, h ij dien koffer te blijven."
Het fluisterend voorgedragen verhaal
komt dan te loopen over de tweede partij
an het gestolen goed. Johanknegt zegt, dat
de menschen. met wie hij te maken had in
het geheim. Biesing en Witbraad en Maag.
door Al het geschrijf in de kranten over de
Nijenrode-affairo kopschuw waren gewor
den, min of meer. Op een goeien dag is hij
met een photo van Koning op zak, gegaan
naar hot kasteel Nijenrode te Brcukclen;
in de auto, waarmee hij reed, was ook
VARKENSMARKT 13-15, TELEF. 582
Jobankncgt's secretaresse gezeten, mejuf
frouw N'öggerath, die herhaaldelijk in liet
proces genoemd wordt onder den naam
„Manda". Johanknegt liet aan Onnes op
het kasteel dc photografic van Koning zien
met de vraag: „Kent U deze persoon?" Het
kwam Johanknegt voor. dat Onnes bij het
zien van die photo „verschoot" en ook
Manda. die bij dc auto was achtergebleven,
meende dit „verschieten" bij Onnes waar te
nemen. Het gesprek niet Onnes had plaats
buiten het kasteel.
De president: „Ik meende dat men van
verschieten alléén spreekt bij kleuren. Maar
hoe bedoelt U nu. dat Onnes ver
schoot?"
Johanknegt: „Bij het zien van Koning's
portret schrok Onnes merkbaar." En On
nes zou toen direct gevraagd hebben: „Wat
heeft Koning te maken met de inbraak op
Nijenrode?"
Johanknegt had daarop geantwoord: „Dat
weet ik niet. Want zóóver ben ik nog niet
met zijn onderzoek."
En Onnes zou hierop weer tot Johanknegt
hebben gezegd: „Als je er maar om denkt,
dat die koning een groot man is en dat je
dus wel weet wat je onderneemt als je met
Koning begint.
Waarop Johanknegt had gerepliceerd
met: „Goed, maar de omstandigheden kun
nen voor een groot man wel eens veran
deren".
Onnes was deze ontmoeting met Johan
knegt op Nijenrode aangevangen met de
mededecling dat hij hoogstens drie minu
ten tijd had voor dit gesprek, maar toen
men eenmaal met elkaar in discours was,
duurde het onderhoud vóór het kasteel,
op een bank gevoerd, zeker wel drie kwar
tier. En daar bleek Onnes dus wèl den tijd
voor te hebben. Onnes zei in den loop van
het onderhoud óók nog: Koning gaat voor
geen drie ton opzij, weet dat wèl." Onnes
beweerde Koning zeer wel te kennen, maar
hem nu zeker in geen anderhalf jaar meer
gezien te hebben. Onnes informeerde bij
Johanknegt naar Koning's adres.
De president: .,Is er aan uw bezoek op
Nijenrode niet een brief aan Onnes vooraf
gegaan
Johanknegt- „Zeker. Ik had aan Onnes
een brief geschreven, waarin ik hem mijn
verlangen openbaarde hem wel eens te wil
len spreken over dc Nijenrode-zaak. Maar
Onnes stuurde mij daarop ten antwoord op
dien brief, dat hij dit onderhoud niet nood
zakelijk oordeelde, daar hij van oordeel
was, dat alle inlichtingen, die over deze
zaak verstrekt zouden kunnen worden, be
hoorden te loopen over de justitie. Na de
ontvangst van dit antwoord van Onnes was
Johanknegt toch naar Nijenrode gegaan,
omdat hij Onnes per sé persoonlijk wilde
ontmoeten.
Mr. Muller Massis „Heeft U aan Onnes
medegedeeld dien middag, dat U nA dit
onderhoud op het kasteel zoudt doorgaan
naar de politie in Utrecht?"
Johanknegt: „Neen, dat heh ik hem niet
medegedeeld.'
Mr. Muller Mass is: ..U heeft vroeger toch
gezegd dat U dat wel aan Onnes meedeelde
dien middag".
De president: „Er is op 'n goeden dag
bij U in de gang Uwer woniivg een ivoren
doosje geworpen, afkomstig van den dief
stal op Nijenrode. Wat had dat tc betceke-
in?
Johanknegt: „Ik had mij er bij Biesing
over beklaagd dat het zoo lan-g duurde eer
de menschen, die bij de zaak annex waren,
met het gestolen goed voor den dng kwa
men. En ik had daarbij mijn twijfel uitge
sproken, of men werkelijk wel met de
verblijfplaats van dat goed bekend was. In
antwoord op dien twijfel heeft Biesing in
mijn 'gang het bewuste ivoren doosje ge
worpen. Het was te groot, om het in mijn
brievenbus te déponeeren en daarom wierp
men het naar binnen, door het raampje in
de vóórdcur. Dot feit moest voor mij het
overtuigend bewijs zijn, dat Biesing toch
heusch contact had met dc dieven. Dat
doosje heb ik opgezonden naar Utrecht (po
litie) met verzoek door professor Vogel
sang de waarde van het ivoren doosje te
doen taxceren; ik schreef er hij: denk er
om, dat Vogelsang hiervan niets vertelt
aan Onnes. Maar Onnes hleek van het ge-
al toch op de hoogte te zijn, vermoede
lijk ingelicht door professor Vogelsang.
Onnes (verontwaardigd): „Mijnheer de
president, nu 6ta ik er toch heusch óp, dat
professor Vogelsang als- getuige zal worden
gehoord."
Johanknegt komt thans tot het reeds
druk besproken gebeurde aan dc Holland-
sclie Radiirg.
Dc president zegt van hem nu een6 héél
precies te w illen hoorcn hoe die geschiede
nis zich nu toch eigenlijk heeft voorgedaan.
Johanknegt doet daaromtrent dau een
zéér breedvoerig verbaal, dat wel moeilijk
ic. te volgen, maar waarin toch wel een ze
kere draad telkens is terug tc vinden. Hij
vertelt hoe het gestolen goed (dc z.g. twee-
do partij) met een auto is weggehaald bij
Mees Gerritsen cn mèt die auto gebracht
naar dc woning van den Amsterdamschcn
politic-agent Klaasscn Deze auto werd be
stuurd doordc echtgenoot© van don
Ainsterdamsohcn politie-commissaris den
lieer Pijper, dc zuster van Johanknegt.
Maar doordat Johanknegt er niet hecle-
maal zeker van was. dal de „heeren" (lees:
dc dieven) het goed, eenmaal uit het huis
van Mees Gerritsen gehaald, rustig zouden
laten verdcr-gaan en niet stickum een po
ging zouden ondernemen om de gestolen
buit toch weer onderweg uit de auto te
gappen, reed Johanknegt ongemerkt in een
tweede auto achter den wagon aan, die
door Mevrouw Pijper—Johanknegt werd
bestuurd, teneinde gedurende het transport
een oog in 't zeil te houden. Je kon nooit
weten
Rechter De Gaay Fortman: „Een roof
overval dus?!"
Johanknegt: „Zoo-iets!"
Johanknegt vervolgt. Dc verhuizers wa
ren al héél wat milder geworden in hun
eisch om betaling. Ze waren nü al bereid
genoegen te nemen met 15.000
Rechter Dc Gaay Fortman: „Er is zelfs,
meen ik, 'gesproken van 5000, waarmee
men tevreden zou zijn".
Johanknegt deelt dan mee, hoe iiij met
de Utrechtsche rechercheurs Bleijcnberg en
van Cooten een gesprek heeft gehad in
Amsterdam over de wijze waarop door hen
het goed zou worden in beslag genomen.
Dat moest door hèn zóó 'geschieden, dat
alle schakels waarover Johanknegt de be
schikking had gehad om het goed in han
den te krijgen, zouden vrij loopen, en óók
de Amsterdamsche politieagent Klaassen,
dio het goed in zijn woning verborgen had
gehouden onder tafel, moest er tusschcn-
uit draaien. Dat w-as de algemeene af
spraak. En op die basis zijn toen met dc
Utrechtsche rechercheurs- allerlei mogelijk
heden overwogen, om het politie-beslag op
de tweede partij goed van Nijenrode, voor
elkaar te brengen. Er is toen gedacht aan
de mogelijkheid om de goederen te bren
gen naar de „bagagc-nfgifte" (ba-gago-be-
waarplaats) van het Centraal Station te
Utrecht, de goederen daar in depót te ge
ven, om ze daar later dan te „ontdekken".
Dat p'annetje dorst men niet aan. Toen is
overwogen, om de 'goederen tc brengen
naar het Jaarbeurs-restaurant te Utrecht,
daar af te geven in de garde-röbe, om ze
dan daar te „ontdekken". Maar ook dAt
plan werd afgewezen. Een derde plan is
geweest: de goederen dood-leuk te laten
brengen naar het kasteel Nijenrode, ter „be
zichtiging", om ze dan een uur of wat later
weer te doen halen door een „reiziger",
maar middelerwijl dc Utrechtsche recher
che te doen invallen, als „ontdekking".
Rechter De Gaay Fortman: „De goederen
werden dus dan als- „zicht-zending" aan het
kasteel afgegeven?!" (luid gelach).
Maar ook dat derde plan kon, volgens
Johanknegt, geen instemming vinden. Toen
is als vierde mogelijkheid met dc Utrecht
sche rechercheurs altijd volgens het ver-
haai dat Johanknegt dezen middag voor
de Rechtbank doet onder dc oogen ge
zien: wij brengen het goed naar een plek
in het bosch nabij dc Hollandsche Rading,
daar verstoppen wij het cn even later wordt
het daar door de Utrechtsche recherche
l,ontdekt". DAt plan werd aangenomen.
De president: „Goed en wel. Maar zegt
U ons- nu eens, hoe is dat nu allemaal in
z n werk gegaan".
Johanknegt: ,,'k Zal het U meedeelcn."
Hij vertelt dan hoe hij per auto in gezel
schap van zijn secretaresse Manda van
Amsterdam is gereden naar Utrecht. Bij
N'ieuwersluis kreeg hij pech; in De Kam
pioen dronken zij een kopje koffie en tele
foneerden vandaar naar de recherche in
Utrecht: wij zijn met de tweede partij ge
stolen goed onderweg, welke boodschap
door de Utrechtsche rechercheurs, die in
deze zaak werken, werd o.ingenomen.
President: „Hoe laat is U dien avond uit
Amsterdam weggereden?"
Johanknegt weet dat niet precies te zeg
gen. In Utrecht heeft hij aan het hoofd
bureau van politie de rechercheurs Blijen
berg en van Cooten afgehaald met de auto
en omdat het dien avond zoo koud was, is
het gezelschap een kopje koffie paan drin
ken bij den rechercheur van Cooten thuis.
Mr. Muller Massis: „En het gestolen goed,
ter waarde van 40.000, lag in de auto?"
Johanknegt: „Ja".
Mr. Muller Massis: „Liet U die waarde
zoo maar onbewaakt achter in den wagen,
op straat?"
Johanknegt: „Niets geen bezwaar daar
tegen. Ik had dc auto voor een deel op de
stoep van de woning van Van Cooten ge
reden cn wij gingen koffie drinken bene
den in de vóórkamer van dat huis, van
waaruit ik voortdurend 't zicht had op de
auto. Er kon dus niets gebeuren. En boven
dien: het goed lag afgedekt onder een loe
ren jas."
De president: „En toen?"
Johanknegt fluistert dan. hoe men ver
volgens na de koffiedrinkcrij bii van Cooten
met de auto is weggereden richting Hil
versum. I-lij kent dien weg niet, maar weet
wèl, dat men door twee tollen is gegaan. De
beide rechercheurs zouden nabij de Hol
landsche Rading een plek aanwijzen waar
men hét goed verbergen zou in het bosch.
President: „Was U daar bekend?"
Johanknegt: „Ik kende de Rading n i e t.
Ik was er nog nooit geweest."
Do officier van justitie: „De plek waar
men het goed verborgen zou en direct
daarna „ontdekkenmoest vooral gelegen
zijn in het arrondissement Utrecht, is het
niet?"
Johanknegt knikt toestemmend.
De officier: „Waarom moest dat juist het
arrondissement Utrecht zijn?"
Johanknegt: „Daar drongen de beide
rechercheurs op aan."
Rechter Dc Gaay Fortman- „Wij ijveren
toch óók altoos voor het Amsterdamsche
arrondissement!" (luid gelach).
Dc officier: „Weet U er nog iets méér van
te vertellen?
Johanknegt: „Dat was me duidelijk ge
noeg waarom liet Utrecht moest zijn. Toen
do eerste partij van liet gestolen goed door
de Utrechtsche rechercheurs in Amsterdam
in beslag werd genomen, hebben dc recher
cheurs dat goed naar Utrecht overgebracht,
zonder daarvan kennis tc geven aan de
Amsterdamsche politic, wat meen ik, had
behooren tc geschieden. Zóóveel weet ik er
uit een dertigjarige practijk wel van, dat
dit niet kennis geven aan do Amster
damsche politie mis is geweest. Dc Utrecht
sche rechercheurs verkozen thans het
Utrechtsche arrondissement voor de inbe
slagname der tweede partij gestolen goed,
om allo quaesties te kunnen vermijden."
Dc officier: „Juist. DAt was de reden,
waarom de Utrechtsche rechercheurs er op
stonden, dat de zaak zich nu zou afspelen
in liet Utrechtsche arrondissement."
Dc president: „En hoo gaat het verhaal
nu verder?"
Johanknegt vertelt, dat men drie punten
in het bosch bij do Hollandscho Rading in
©ogenschouw nam voor dc „verstopping" en
de „ontdekking". Eindelijk vond men een
geschikte plek, bij een greppel, waarnaast
opgehoogde grond lag. „Manda N'öggerath
haalde het gestolen goed uit de auto en
overhandigde het aan Johanknegt; deze
reikte hot weer over aan van Cooten, den
rechercheur. Deze verborg het pak onder de
aarde, legde er vervolgens nog een blok
hout boven op. In de sneeuw van het bosch
waren in den vorm van een V voetstappen
waar te nemen; ik zélf was het, die de
Utrechtsche rechercheurs op dio voet-af
drukken wees. De rechtbank weet intus
schen, dat de Utrechtsche rechercheurs rnij
beschuldigen van de „verstopperij" van het
gestolen goed, maar als ik daar werke
lijk schuldig aan was, dan zou toch niet
zoo krankzinnig zijn geweest om de recher
cheurs op die voetstappen in de sneeuw at
tent te maken. Dat kan iedereen toch wel
begrijpen."
Mr. Muller Massis: „Waarom moest dat
blok hout er nog boven-óp in liet bosch,
als men tóch van plan was, hel pak na
eenige minuten weer tc voorschijn te ha
len? Dat had dan toch lieelcmaal geen zin!"
Johanknegt (op toon van geraaktheid):
„Dat moet U aan de rechercheurs vragen,
maar niet aan m ij".
Mr. Muller Massis: „Waar kwam dat
blok hout zoo in eens vandaan?"
Johanknegt: „Dat weet ik niet."
Mr. Muller Massis: „U liadt óók nog een
zoogenaamde lint-meter bij U. Waartoe
moest die meter dienen?"
Johanknegt: „Wij moesten toch immers
doen, alsof alles echt was. Moesten dus
ook voor do comedie terrein opmeten. Was
alles dan geen comedie??"
President: „En toen zijn jullie allemaal,
nadat het goed verborgen was, vijf minuten
langs den weg gaan staan, om daarna de
„ontdekking" tc doen volgen, is het niet?"
Johanknegt stemt dat toe.
President: „En wie heeft het goed toen
„ontdekt"?"
Johankegt: „Do rechercheur Blijenberg
cn i k, samen. Wij speelden cclit come
die." (Luid gelach).
President: „En hoe gaat het verhaal dan
verder?"
Johanknegt: „Toen hebben wij het goed
weer in do auto gelegd en zijn cr mee gere
den naar het hoofdbureau van politie te
Utrecht, waar wij kennis gaven van de
ontdekking."
De president: „En wanneer is het goed
toen aan Onnes getoond?"
Johanknegt: „Ik meen daags daarna. Ik
heb aan den Officier van Justitie te Utrecht
de vrij-lating van het goed verzocht, maar
deze had daartegen bezwaar; wèl kon de
verzekering desgew-cnscht, het goed op het
parket te Utrecht komen bezichtigen, maar
mr. Fabiu6, do Officier in Utrecht, weigerde
de afgifte van het goed. Het was de heer
Fabius ook, die mij zcide: gij (Johanknegt)
staat op het standpunt van eerst het
goed en daarna de daders, maar ik
(officier van justitie) huldig het standpunt
van eerst de daders en daarna het
goed. Maar toen ik mr. Fabius cr op wees,
dat ik bij toepassing van do door hem ver
langde methode nooit het gestolen goed
achterhaald zou hebben, omdat de daders
het dan zouden hebben vernietigd om zich
zelf te (lekken, antwoordde de Utrechtsche
officier van justitie mij, dat hij voor zich,
ziende op het strikt-omlijnde van zijn
ambtstaak, natuurlijk eerst wilde zoeken
naar de daders, maar dat hij mij toch
óók gelijk kon geven als ik natuurlijk
eerst wilde zoeken naar het goed."
Rechter de Gaay Fortman: „Als ik mij
wèl herinner heeft u vroeger verklaard dat
u eerst meende dat Onnes wel méér wist
van den diefstal op Nijenrode, maar dat u
die meening later niet meer heeft kunnen
handhaven. Hoe zat dat dan?"
Johanknegt: „Wat ik later hooide cn er-
vaarde van dc woorden van personen bij
deze zaak annex, ik bedoel: toen ik merkte
hoe ik bedrogen werd, toen heeft mijn mee
ning ten aanzien van Onnes zich gewij
zigd."
Rechter de Gaay Fortman: „U achtte zich
dus aan alle kanten bedrogen?"
Johanknegt: „Ja."
Rechter de Gaay Fortman: „Toen was u
dichter bij de waarheid."
Johanknegt verlangt nog nadrukkelijk
een vraag te stellen. Hij zegt dat met zoo
veel gewicht, dat allen die rondom hem
staan, zich beijveren om deze vraag vooral
goed te verstaan.
Johanknegt: „Is het hier onbekend, dat
cr in het Amsterdamsche politiecorps een
ambtenaar was, die al 6edert Mei 1932 vol
komen wist, dat Biesing cn Mees Gerritsen
in de Nijenrode-zaak betrokken waren en
welke politieambtenaar toch niets heeft
gedaan?"
Rondom ons liooren wij den naam van
een Amsterdamschén politie-inspecteur
fluisteren.
De president zegt dat hij op dit punt hier
niet nader kan ingaan.
De verdere behandeling wordt geschorst
tot Donderdagmorgen tien uur. Dan zullen
eerst de vra'gen, aan Johanknegt tc stellen,
aan de orde komen.