WINTERMARKT IN UPPSALA
KEITJES
Als de zaak rust
werkt de
ADVERTENTIE
3 x plaatsen
voor f 1."
Uitsluitend bij voor
uitbetaling.
LETTERKUNDIGE KRONIEK
TERUG NAAR DE
LENTEAARDE
UIT HET HOOGE NOORDEN
Eon vijftig kilometer benoorden Stockholm
wijken de denncbosschcn terug, verg looien
de laatste rotsige richels in flauw golvend
bouwland en openr zich wijd de welige
vlakte van Uppland, waarin hier en ginds
donker een gehucht van roode hoeven en
zwaar geboomte en 'n wit kerktorentje
vlekt en waar rond de blauwende einder
zich spant
In den voort-rommelenden trein bespro
ken oude juffrouwen nu al drie kwartier
lang de kwaliteit van de aardappels, die dit
jaar meer dan slecht zijn, en den prijs van
de Oostzeeharing, die wel abnormaal goed
koop blijft, een politicus werkt een dosis
snuif met den langen pinknagel in de neus
gaten en manoeuvreert met zijn rooden
boerenzakdoek, terwijl hij geïnteresseerd
*fc laatste nieuws in de Matin leest, handels
reizigers maken berekeningen in verkreu
kelde opschrijfboekjes en andere passagiers
verwerken de „versche" ochtendbladen, die
ze zoo-juist van den door de corridors la
veerenden krantenjongen hebben gekocht.
En de trein rolt maar voort langs de grauwe
akkers en de grijze weiden, de dichtgevro
ren meren en de blanke berkenbosch'es,
waar hier en daar een plek groezelige
sneeuw is blijven liggen. Dan in Uppsala,
dat fijn de spitsen van den Dom tegen de
bleeke winterlucht zet en vriend en vreem
deling verwelkomt met een paar enorme
blauw-gcle vlaggen voor 't gemoedelijke
stationnetje, is er even gedrang alsof onze
wagen niet toch afgehaakt wordt van den
Lapland-express met zijn restauratie en
salonrijtuigen cn zijn borden met Oster-
sund, Lulca, Boden, Haparanda, Narvik.
Een van de twee stationneerende t:axi'«
rijdt de stad in, liet popperig kleine, hemels
blauwe electrische trammetje wacht toi er
niemand meer uit het station komt, laat
een belletje tinkelen en begint zijn rit rond
de stad, en door bet park stappen proffen
en handelsreizigers, kooplui en menschen
die *n dagje uit zijn, naar universiteitsge
bouwen en kantoren, naar de fabrieken aan
den anderen kant van 't spoor en de lage
houten huizekes in de stille rechte straten.
Je loopt er wat doelloos te slenteren, zoo
als je 't zoo vaak al gedaan hebt in deze
oude stad met haar eigen sfeer van rust en
cultuur, je ergert je weer aan de wljz'.
waarop men een halve eeuw geleden ien
ouden Dom meendï te moeten restaurceren
en verfraaien en gaat er onder do hooge ge
welven langs de koren met praalgraven
van koningen en prelaten, geleerden cn
patriciërs, van Gustaf Vasa en Erik de
Heilige, van Swedenborg en Linneaus, van
de De Geer's en de Oxenstierna's;, je toeft
weer even in „Carolina Redivivawaar de
Codex Argenteus ligt onder een zwartzijden
lap en je wandelt in den verlaten Botani
schen Tuin, die er nu onder de sneeuw uit
ziet als een triest kerkhof met kleine vier
kante grafheuveltjes, maar waar over ecri
maand of wat, als de lichte» stoot der stu
denten zingend naar het Slot is opgetrokken
cn do vuren in den Meinacht de komst dei-
lente verkondigd hebben, do boel weer zal
botten en spruiten en onder de hagen de
verwilderde gele anemonen weer te bloeien
zullen staan, de afstammelingen van do
enkele polletjes, die Linneaus lang geledon
van den Hertekamp bij Haarlem naar zijn
plantentuin in 't Noorden overbracht.
Maar nu is het winter nog. Nu rijder, de
treinen met de vuurrorde ploegijzers voor
op, rammelen de autobussen met de
sneeuwkettingen over de gladde wogen,
stappen de boeren voorzichtig door de vuile
sneeuw aan den wegkant, klinken de zin
gende bellen van 't sledepaard rlnor do s'ilt»
der wintersche velden. Vrouwen gaan in de
feestdracht van Uppland een boel zftdic
eenvoudige lichtblauwe jurk met oen groo
ten blank battisten omslagdoek cn een sier
lijk wit schortje gekleed, boeren koinen
ln 't Zondagsche. pak, stoere, breedireschou
derde smeden uit Dannemora en Gimo, O-*
terby en Lövsta, die nog Walenbloed in hun
aderen hebben, zijn er en visschers uit Ros
lagen met teekenachtige. verweerde koppen
w*nt het is wintermarkt in Uppsala; weer
o.r het al oude Disa-ting gehouden, de
jaarmarkt van Svealann, die vier
volie dagen duurt en duizenden uit heel den
wijden omtrek naar de oude bisschopsstad
doet opgaan.
In „Het Groote Verderf, een eeuwenoude
herberg met een langwerpige binnenplaats
en stallen en pakhuizen, waar in vroeger
tijden de postkoetsen binnenreden door rle
breede poort, de sleden-karavanen uit Non-
land 's winters overnachtten op hun lange
reis naar de hoofdstad en nog in Bellman's
tijd onstuimige bachanalen gevierd werden
bij 't donkere Kvronii-bier. de kanren
brandewijn en het leutig getokkel van uil
spelers, daar hebben nu aardige Upp
landschc meiskes haar kleurige weefsels uit
gestald, haar kussens en loopers, kostelijk
damast en zwaar linnengoed, daar prijkt
het schoono aardewerk van „Sankt Erik"
en glanst in 't halfdonker het rood koperen
vaatwerk, daar hangen ijzeren geluk»
engeltjes van de oude kanonnengieterij van
Vatlholma en stevige manden van gesple
ten sparretakken. Een- Laplander znairi
hardbevroren rendierbouten door en heeft
een oude kelderdeur behangen met groote
rendierhuiden, mooi grijs en bruin en vuil
wit van kleur. Zijn vrouw met de roode
muts cn met kleurige banden gezoomd»-
lonker blauwo dracht, staat wat verderop
met geweien cn snuisterijen van hoorn, mei
bonte geweven banden en lasschen eri
schoenen van rend'erhuid. Je kunt ei-
strijkplanken koopen en potlepels ijzer
sterke waschmanden van jeneverbeshout
en de schotel vol goudgeel gebak en in den
niet al ineer aan voortbrengselen van un-er
of minder zuivere heinslöjd. Op den zolder
van de oude kroeg troont Moeder Gertrud
achter do dampende koperen koffiekannen
en de schotelh vol goudgeel gebak en in den
kelder scharen boeren en hoogleeraren, kas
teeljoffers en aankomende onderwijzerosje*
zich op de lange houten banken achter dt-
eiken tafels waarop dennengroen geurt en
borden vol stevige ouwcrwctsijhc „huis
manskosf en potten met schuimend ,Ky
ronii muinma" worden aangeschoven door
goed lachschc meisjes studenten rnct wie
het, blijkens een oud bord tegen de ver
weerde muur, ten strengste verboden is «ck
heid te maken. Al stoort wel niemand zich
daaraan.
In de groote bovenzalen van hei Slot met
hun zware balkenzoldcring en hun kl»ine
ramen in de meter dikke muren, die '11 won
der uitzicht geven over de wijde kleurlenze
vlakte onder de grauwe winterlucht, houdt
de bond van plattelandsjeugd tentoonstel
ling. Weer hemslójd, weer glanzend linnen
van thuis verbouwd vlas en paardendekens
van eigenhandig gekaarde cn gesponnen
wol, weer manden en meubels, huisraad cn
gereedschappen in tallooze soorten en
exemplaren, zoodat je je ernstig af gaat
vragen of de propagandisten van de hem
slöjd niet wat &1 te ver gaan in hun in den
grond mooie en verdienstelijke streven.
Maar dan is cr in een van die voorname
zalen voor een geweldigen open haard, die
kunstig een verwarmingselement verbergt
een zoo kleurig on bekorend .afereel dat het
jc toch weer met do hemslójd menschen
verzoent Daar zitten tientallen mcUjes.
allen in die heel mooie Upplandsche dracht,
achter *t spinnewiel, vlug snorren de wielen
in den ronde, vaardig vormen de vingers
den draad, rhytmisch bewegen de leeren
muiltjes met de groote zilveren gespen op
de trapplanken. Een oude matrone, ock in
die feestelijke dracht, gaat er rond, houdt
toezicht, want dit is een wedstrijd in het
snel en goed spinnen, zooals do bond van
plattelandsjeugd ook wedstrijden in 't mei
ken, het ploegen, het zaaien en maaien uit
schrijft om 't gewestelijk of landelijk Kam
pioenschap.
Wil je echter nog iets beleven van de
Disa-rnarkt, zooals die eeuwen geleden hier
reeds gehouden werd, dan moet je daar naar
't kleine marktpleintje gaan. waar de vier
stadslijnèn van de tram bij elkaar komen
uit de vier windstreken en waar om het
kwartier vier van die kleine blauwe tram
wagentjes bij elkaar komen om, als ze er
alle-vier zijn, tegelijkertijd weer naar vier
kanten uiteen te gaan met helder belgérin
kei Je komt in de straten bij de markt
mannen tegen, over hun zware winter
ias een kostbare zilvervos dragen, zooal* de
dames dat plegen te doen, mannen, die sta
pels vachten van wilde vossen onder der.
arm hebben, mannen met bossen hermelijn
velletjes, genoeg voor drie koningsmantels,
met trossen gedroogde eekhoornhuidjes en
donkere ottervellen En daar op de markt
voor IJpplandsbanken en de apotheek De
Leeuw staan ze dicht opeen-gedrongen, di*
pelshandelaars uit Stockholm, Leipzig en
Londen, de pelsjagers uit Smaland en .lamt
land en Lapland, de fokkers uit Midden
Zweden; mannen met bontkragen en een
dikken sigaar in den mondhoek, mannen
met leeren vesten en een gedoofde pijp.
mannen met rugzakken cn rijlaarzen, man
nen met groote tasschen en witte slobkou
sen. Een vossenvel wordt van hand tot
hand gegeven, wordt bevoeld, opgegooid,
beknepen. Bundels eekhoornhuidjes wor
den geteld, op de hand gewogen. Er wordt
geboden, er wordt gekocht, rnen spreekt
over Rusland en IIudson-Bay-Company,
over Londcnsche noteeringen cp overvloedie
aanbod te Leipzig, alsof al die boeren en
visschers en broodiagers uit de Zweedselv
hossohen niet slechts enkele maanden pet
laar wat aan pelsdierepvancst deden, meer
voor 't genoegen cn het sportieve van de
Jacht dan om de verdienste, want veel zit
er niet aan, nu de eekhoorns maar een
kroon vijf-en-twintig opbrengen cn de vos
sen vaak voor gen krron of dertig 't stuk
gaan. En tegen den avond zoeken ze de
cafe's, op, zitten ze weer in hun koude auto
busjes en in den trein, wordt er gerekend
en gecijferd in vuile boekjes en do buiten
landsche handelaren smullen van rendier
bout en gjbo» ten zalm en zoete punch in
Gillet, hebben ondertusschen een telefoontje
naar Londen of Leipzig, ot naar Arjeploug
of Rovaniemi, waar deze maand ook weer
de wintermarktcn gehouden worden.
BERTIL J.
Een tweede uitgave van Carry
van Bruggen's „Heieen".
(N.V Wereldbibliotheek, Am-
cterdam, 1934).
De tweede uitgive van Carry van Brug
gen's „Hcleen" is een feit van zoo groote be-
teekenis in onze literatuur, dat het opweegt
tegen veel nieuwe, belangrijke verschijnin
gen. en ik acht het den plicht van hem,
die regelmatig geroepen wordte om een le
zerskring over literaire onderwerpen voor
te lichten, op deze gebeurtenis de aandacht
te vestig-in.
Deze weede uitgave wordt voorafgegaan
door een verklarende beschouwing van
Frans Coenen, die het boek van Carry van
Bruggen zoo tot in do kern heeft begre
pen, dat ik er een en ander uit moet ci
teeren, alvorens ik kom tot eenigc aantec
kieningen omtrent dc betcekenic. van „He-
leen", juist voor dezen tijd, waarin wij le
ven.
„Het. kind Hel ien", zoo schrijft Coenen
dan, „aan zichzelf overgelaten, heeft lan4
in droom en verbeelding geleefd Haar om
geving op zicil betrekkend als een uit
breiding van haarzelf, bevloog haar niette
min uit die omgeving soms een gerucht,
een aandoening, waarin verten van zalig
heid schenen op te gaan, „dat wat ge
veeld, maar niet gezegd kon worden", en
welker zin zij evenwel al hartstochtelijker
zocht
Uit die eenzame droomerij, waarin de
kindsheid haar liet, wekte haar ruw het
praktische leven. Zij is een meisje uit een
arm gezin, zij weet zoo goed als niets van
de inalerieolc en nuttige dingen, daarom
wordt zij uiigestooten en op zichzelf terug
geworpen. En nu vangt haar leed aan om dc
onbegrijpelijke kloof, het wreed verschil
van de gedrocmle en de werkelijke we-
reid Die verbeelding kan geen leugen zijn,
maar de werkelijkheid is niet te ontkennen.
Wat elk kind ervaart: deze tegenstrijdig
heid, wat ten slotte elk kind vermag: zich
bij het onbegrepeno neer te leggen, Ileleen
kan het niet en begint hier haar tocht op
zoek naar eenhei 1 van werkelijkheid en
droom, die de waarheid zal zijn. Hier ligt
de kern van haar anders-zijn, dc bron van
al haar latere oilendc, dat zij tegelijk ten
uiterste sensitief en onbedwingbaar rede
lijk geboren is. Die rede zal haar do op
lossing moeten geven waarom droom cn
leven zoo volkomen verschillen cn waarom
de dingen zijn zooals ze zijn. Maar wel
verre van tot dc bevredigende eenheid,
voert de rede haar al verder en verder ln
het dicht begroeid moeras der bijzonder
heden, toi zij er bijna In weg zinkt. De
band, dien zij vermoedde, dat de menschen
bond, blijkt niet te bestaan. Er is alleen
vrees of ijdelheidswaan, dat dc verschillen,
de redeloosheden, do inconsequenties ont
kent of voorbijgaat. Niets blijkt rechtlijnig
niets bhjkt vast en durend, wankel is alles,
ook dc eigen persoonlijkheid, die lijkt op
water, kleurloos en tot eiken vorm bereid.
Geen handeling, geen drijfveer komt auto
noom uit haarzelf voort, alles is gedreven
geworden, moetenmaar door welke
macht opgelegd?
3
'fi
Het kinderlijk ideaal, één met haar
droomleven, vin eerlijk, trouw en edclmoe
dig zijn is all-mg in de ontmoeting der
wereld teloor gegaan, maar nu zij dc men
schen minderwaardig en ook overigens
nergens een vastheid weet, kan zij zich
zelve niet gansch verliezen. Gelijk zij, hun
kerend uit haar alleen- zijn naar gemeen
zaaniheid, zichzelve zoo vaak heeft verra
den o.u bij anderen in 't gevlei te komen,
kan het ook niet doorgaan. Hoe vlottend
011 twijfelachtig dan ook, is zij toch zich
zelf de ecnige waarheid, die zij trouw moet
blijven, nu ook baar zoogenaamd liefdes
spe! baar heoft moe 'gemaakt. Want een
spel was liet, geen ernst, als zij, verleid
door haar bekoringsmacht, dc mannen tot
zich trok uit ijdelheid, maar ook om haar
isolement te breken.
Maar dan, op dat keerpunt van haar le-
vep, ontmoet zij de liefde, die geen spel is.
En als het haar gelukt is in de nabijheid
te komen van den geliefden man en ge
meenzaam te worden, gedraazt zij zich noc
met oneindig geduld en zelfbedwang, dat
hij niet het eerste van h&Ar liefde merken
zal, maar door de bekoring van haar per
soonlijkheid zelf zal veroverd worden
Want zij weet, dat liefde het meest cn best
gewonnen wordt door terughouding en ar-
geloozcn-eenvoud Zij de coquette en kui
sche, die haar leven in nooit rustende ver-
tandelijkheid heeft geleefd, ervaart nu
voor het eerst de zalige overgaaf harer
zinnen En erkent in geluksvolle verrassing,
dat hier tegeüjk het geheim is geopen
baard van die raadselachtige ontroeringen
harer jeugd, als een aanblik een klank,
een .jeur plotseling onvermoede verten en
diepten van het leven openden, die haar
zielsgelukkig maakten of ten doode beklem
den Dit was dan de diepere zin des levens,
waarnaa- zij 6eJerl heeft gehunkerd en
die op den weg der rede onvindbaar bleek
In die oogenblikKen, nu door haar erkend
aie> momenten van al-verwantschap en al
liefde, was bet geluk al haar levensgeluk,
besloten, waarvan zij thans de hoogste
spanning, de apotheose erkent in deze vol
komen overgave aan hem, dien zij lief
heeft Maar dan moet ook bij die overgave
willen en teruggeven met ziio liefde. Zóó
alleen kan haar levensgeluk en d c z i n, de
gansche inhoud van baar leven verwezen
lijkt worden. Was het èl nutteloos, doel
loos, een hopeiooze vergissing wat haar fe'
bewogen hart heeft voorvoeld en ver
trouwd, of zal hier nu het harde leven de
schuld, die het al in vroege jeugd bij haar
aanging, inlossen cn deze liefde hoogste,
waarachtigste werkelijkheid blijken?
Hier is dan het keerpunt, de uiterste ure,
do eenige kans, die nooit terugkeert, om
dat Heieen, tot dit oogenblik gegroeid, deze
intense spanning van al haar vermógens
nimmer meer zoo gaaf en argeloos zal kun
nen beleven.
Maar onvermijdelijk volgt ook op dit
dealieme dc ontgoocheling. Hij zal voor
laar niet zijn; er liggen te groote verschil
'en tusschen den geliefde en haar. Zij be
gint nu eerst haar leven, hij heeft er mee
afgedaan. Zijn leven vloeide rustig cn ge-
ijkmatig, hij is ongemerkt oud, maar niet
nocde geworden. Hoe zouden dan hun le
vens-stroomen 6amen kunnen vloeien? Zij
racht nog te hopen, maar innerlijk is er
reeds de vertwijfeling, dio cr haar toe
brengt door onbedwingbare, maar onhan
ligc pogingen zijn Jicfde te forcceren. Hij
'leeft echter zijn rust lief en orkent allicht,
lat Heieen niet het aardsche en werkelijke,
•naar het ideaal in hem lief heefL waar
aan het geen mensch gegeven is te vol
doen. Zoo weigert hij."
Ik was ditmaal in mijil citaat zeer uit
voerig en, naar ik meen terecht. De aan
literatuur toegewijde lezer, dio er thans toe
komt, met liefdevolle aandacht zich weder
om in dit, voor de eerste maal in 1913 ver
schenen boek te verdiepen, verlangt een
gids, die hem langs de duistere afgronden
•n duizelende vergezichten leidt, die deze
moeilijke lectuur biedt, en kan geen bete
ren gids kiezen dan Frans Coenen. Iedere
nieuwe kenschetsing van „Helccn", naast
lc zijnde, is een overbodigheid.
Intusschen mag ik er aan herinneren
dat, zooals dc schrijfster zelve in haar in-
'eiding tot de „Enkele Bladen uit Ilclenc's
Dagboek", welke aan deze uitgave zijn toe
gevoegd verklaart, „Heieen" niets beduidt
dan een moment in de voortgezette worste
ling om die levensbeschouwing welke in
Prometheus" tot (altijd voorloopige) uit
drukking is gebracht. Immers, alles wat in
Ileleen" nog slechts als intuïtie voorhan
den was, als gestadig aanzwellende ver
moedens omtrent het uitsluitend relatieve
en bloot-functioneele, derhalve uit men
sch'elijk opzicht zoo zeer troostelooze en
beangstigende onvaste en vloeiende en
wankele der dingen is in „Prometheus"
tot inzicht uitgegroeid en dus ook volkomen
aanvaard. Want het rijpe Begrip begeert
geen troost buiten en boven zichzelf, be
geert geen rust iri definitieve uitkomsten
is eerder zelfs geneigd bpida als misleidend
te wantrouwen cn te mijden. Zoo werd
„Prometheus" het Credo van een tot be
zinning dat is: tot zichzelf gekomen
„Ileleen".
Er is een opmerkelijke tegenstelling tus
schen dit, klassiek geworden, geschrift van
Carry van Bruggen, en de meeste litera
tuur, die tegenwoordig de aandacht trekt
Rn die tegensteiling ligt hierin, dat do
meeste boeken van tegenwoordig niet meer
het probleem der individualiteit kiezen tot
uitgangspunt lk wil niet beweren, dat het
innerlijk leven van menschen in dc boeken
van tegenwoordig afwezig is. Maar het
Zelf (met een groote z) is voor de auteurs
van tegenwoordig niet meer object van be
moeienis. Men kan lezen (ik denk bijvoor
beeld aan Körmendi), boe de invloed van
het Collectieve den individu beheerscht
Van den „verwarden en onrustigen tijd"
uit, construeert men den verwarden en on
rustigen individu. Of wel men geeft, zooals
van Schendel in zijn „Waterman" een al
ïemeen probleem in individueelcn vorm.
maar het rechtstreeks 6taren ln de afgron
den van het eigen wezen dat heeft on< dv
Tespannen tijd verleerd. De mensch
heid is met zichzelf bezig, en belet
daardoor den mensch, om zich van
eigen wezen rekenschap te geven- Ook
de doelstelling van den literairen geest,
Ik heb hier voor mij staan in een sim-
pelen rood-aarden bloempot wat witte
druifhyacinthen en in hun teere schoon
heid is het wonder van de lente gesym
boliseerd. Hoe fijn is het doorzichtige grocu
van stengel en lange bladen, hoe zeldzaam
bekorend cn ontroerend het zachte wit van
de fragiele klokjes, dichtgerijd aan langen
steel Het is of erin beeft de zachte klop
van het eerste voorjaarsleven. Of liever:
het is niet alleen alsof, het is werkelijk
zoo, in deze broze schoonheid manifesteert
zich innig, maar sterk het groote myste
rie van de herboren natuur, die opnieuw
ontwaakt in glorieusen luister. En wat
'nier in den gracieusen eenvoud van de
witte klokjes van deze lenteplant uit on
ze kamer leeft dat uit zich op duizend
voudige wijs alom.
Dat is het altijd eendere, maar ook al
tijd nieuwe lied. dat opgaat over dorre
akkers en nog kale boomen. het lied waar
de merel van zingt cn de mees van pin
kelt, dat de leeuwerik hoog ten hemel heft
en dat de vroege kievit roept over de lage
landen.
Daar in do wel daar zong
Daar in de boomen zong
Hoog in den hemel zong
De lente een lied,
zooals Adama van Scheltema het zegt 111
dat mooie vers „Voorbij", waarin zoo zui
ver iets van het levensmysterie, dat altijd
lokt en boeit en ontroert, is uitgedrukt.
En waarheen zullen wij nu gaan. om iets
van dat mysterie te beleven? Want dat wij
het noodig hebben, dat is wel zeker. In do
wankeling dezer tijden, in de triestheid van
zooveler vooruitzicht, te midden van zoo
veel schuld en druk en dreiging, is het
meer dan ooit zaak om het contact met de
oerbronnen van het leven niet te verlie
zen. opdat misschien daardoor meer open
heid, meer zuiverheid, meer frischheid en
kracht ons deel zal worden.
Voor die paar bloeiende druifhvacinthen,
voor een bos narcissen als lentegroet be
hoeft ge niet ver van huis te gaan. Maar
het is er ook in de bruising van de Maart-
stormen langs den Frieschen zeedijk, in
het spel van de golven, sterk en machtig
onder den blauwen hemel en de felle zon,
in de wilde pracht van l et nog onbedor
ven moerasland. waar de gagel geurt en de
wulpen weer zullen roepen, in de eerste
spikkelingen van lentegroen in het stads
park of in den lljsterroep hoog ln de pur-
peromwaasde iepenkruinen. Het tintelt ln
den pittigen wind, die de grootsche wol
kenstoeten in machtige bewogenheid langs
den voorjaarshemel jaagt en het twinkelt
in het zachte lied van een kleinen lente
vogel. Het is de felheid en de teederheid,
de gloed en de stilte, do uitbundigheid
straks in den eersten prillen luister, maar
het zal het volle accoord zijn als alles bot
en groent en bloeit en roept en zingt en
fluit cn het is het praeludium van deze
weken, maar het is langs den barren dijk
in Maartscho vlagen en aan den luwen
boschrand waar het speenkruid bloeit, het
is in de grootsche wolkgevaarten van den
buiïgen dag cn in do witte klokjes in het
zonnigo gras, in het koesterende morgen
licht van een al warme voorjaarszon, het is
alles het roepende, worstelende, zingende
triomfeerende leven, dat uit goddelijke
bronnen ontsproten ook in donkere tijden
de aarde tooieu zal met weidsch cn won
derbaar ornaat.
A. L. B.
n van den geest in het algemeen !s
anders. Wie wil or nu nog, als Carry
van Bruggen deed, worstelen om de
bezinning van het „Begrip" Écn tijd dio
„denken wil met het bloed", heeft het ver
mogen verloren te begrijpen, boe het bloed
in de worsteling met de Idee te gronde
gaat. Het meest tragische in de groote fi
guur van Carry van Bruggen is niet dat
zij verbrijzeld is in den strijd van oen harto-
tochtelijk temperament om Bezinning, maar
dqt het geslacht dat na dien ©trijd opkwam,
dc beteekenis van hare worsteling niet
meer kan doorzien.
En toch, vooral de ouderen onder ons,
zullen opnieuw onder den indruk komen
van dit onvergelijkelijke, als een niet op
houdende stroom vlooiende proza. Zij zul*
len opnieuw de dramatiek ervaren, die Car
ry van Bruggen heeft weten op te bouwen
alleen cn uitsluitend uit momenten van in
nerlijke bewogenheid. Het uiterlijk le
ven van Heleen heeft nauwelijks meer dan
symbolische beteekenis.
Ieder, die aan dit werk den eerbied en
de aandacht schenkt die het verdient zal
tot de overtuiging komen, dat in „Heieen"
het indrukwekkendste Monument verschijnt
van het Nederlandsch individualisme, dat
individualisme, dat zoo ver af schijnt en
toch misschien, aan de harten van sommi
gen meer nabij is, dan zij willen erkennen.
P. H. RITTER JR«