WINTERMARKT IN UPPSALA KEITJES Als de zaak rust werkt de ADVERTENTIE 3 x plaatsen voor f 1." Uitsluitend bij voor uitbetaling. LETTERKUNDIGE KRONIEK TERUG NAAR DE LENTEAARDE UIT HET HOOGE NOORDEN Eon vijftig kilometer benoorden Stockholm wijken de denncbosschcn terug, verg looien de laatste rotsige richels in flauw golvend bouwland en openr zich wijd de welige vlakte van Uppland, waarin hier en ginds donker een gehucht van roode hoeven en zwaar geboomte en 'n wit kerktorentje vlekt en waar rond de blauwende einder zich spant In den voort-rommelenden trein bespro ken oude juffrouwen nu al drie kwartier lang de kwaliteit van de aardappels, die dit jaar meer dan slecht zijn, en den prijs van de Oostzeeharing, die wel abnormaal goed koop blijft, een politicus werkt een dosis snuif met den langen pinknagel in de neus gaten en manoeuvreert met zijn rooden boerenzakdoek, terwijl hij geïnteresseerd *fc laatste nieuws in de Matin leest, handels reizigers maken berekeningen in verkreu kelde opschrijfboekjes en andere passagiers verwerken de „versche" ochtendbladen, die ze zoo-juist van den door de corridors la veerenden krantenjongen hebben gekocht. En de trein rolt maar voort langs de grauwe akkers en de grijze weiden, de dichtgevro ren meren en de blanke berkenbosch'es, waar hier en daar een plek groezelige sneeuw is blijven liggen. Dan in Uppsala, dat fijn de spitsen van den Dom tegen de bleeke winterlucht zet en vriend en vreem deling verwelkomt met een paar enorme blauw-gcle vlaggen voor 't gemoedelijke stationnetje, is er even gedrang alsof onze wagen niet toch afgehaakt wordt van den Lapland-express met zijn restauratie en salonrijtuigen cn zijn borden met Oster- sund, Lulca, Boden, Haparanda, Narvik. Een van de twee stationneerende t:axi'« rijdt de stad in, liet popperig kleine, hemels blauwe electrische trammetje wacht toi er niemand meer uit het station komt, laat een belletje tinkelen en begint zijn rit rond de stad, en door bet park stappen proffen en handelsreizigers, kooplui en menschen die *n dagje uit zijn, naar universiteitsge bouwen en kantoren, naar de fabrieken aan den anderen kant van 't spoor en de lage houten huizekes in de stille rechte straten. Je loopt er wat doelloos te slenteren, zoo als je 't zoo vaak al gedaan hebt in deze oude stad met haar eigen sfeer van rust en cultuur, je ergert je weer aan de wljz'. waarop men een halve eeuw geleden ien ouden Dom meendï te moeten restaurceren en verfraaien en gaat er onder do hooge ge welven langs de koren met praalgraven van koningen en prelaten, geleerden cn patriciërs, van Gustaf Vasa en Erik de Heilige, van Swedenborg en Linneaus, van de De Geer's en de Oxenstierna's;, je toeft weer even in „Carolina Redivivawaar de Codex Argenteus ligt onder een zwartzijden lap en je wandelt in den verlaten Botani schen Tuin, die er nu onder de sneeuw uit ziet als een triest kerkhof met kleine vier kante grafheuveltjes, maar waar over ecri maand of wat, als de lichte» stoot der stu denten zingend naar het Slot is opgetrokken cn do vuren in den Meinacht de komst dei- lente verkondigd hebben, do boel weer zal botten en spruiten en onder de hagen de verwilderde gele anemonen weer te bloeien zullen staan, de afstammelingen van do enkele polletjes, die Linneaus lang geledon van den Hertekamp bij Haarlem naar zijn plantentuin in 't Noorden overbracht. Maar nu is het winter nog. Nu rijder, de treinen met de vuurrorde ploegijzers voor op, rammelen de autobussen met de sneeuwkettingen over de gladde wogen, stappen de boeren voorzichtig door de vuile sneeuw aan den wegkant, klinken de zin gende bellen van 't sledepaard rlnor do s'ilt» der wintersche velden. Vrouwen gaan in de feestdracht van Uppland een boel zftdic eenvoudige lichtblauwe jurk met oen groo ten blank battisten omslagdoek cn een sier lijk wit schortje gekleed, boeren koinen ln 't Zondagsche. pak, stoere, breedireschou derde smeden uit Dannemora en Gimo, O-* terby en Lövsta, die nog Walenbloed in hun aderen hebben, zijn er en visschers uit Ros lagen met teekenachtige. verweerde koppen w*nt het is wintermarkt in Uppsala; weer o.r het al oude Disa-ting gehouden, de jaarmarkt van Svealann, die vier volie dagen duurt en duizenden uit heel den wijden omtrek naar de oude bisschopsstad doet opgaan. In „Het Groote Verderf, een eeuwenoude herberg met een langwerpige binnenplaats en stallen en pakhuizen, waar in vroeger tijden de postkoetsen binnenreden door rle breede poort, de sleden-karavanen uit Non- land 's winters overnachtten op hun lange reis naar de hoofdstad en nog in Bellman's tijd onstuimige bachanalen gevierd werden bij 't donkere Kvronii-bier. de kanren brandewijn en het leutig getokkel van uil spelers, daar hebben nu aardige Upp landschc meiskes haar kleurige weefsels uit gestald, haar kussens en loopers, kostelijk damast en zwaar linnengoed, daar prijkt het schoono aardewerk van „Sankt Erik" en glanst in 't halfdonker het rood koperen vaatwerk, daar hangen ijzeren geluk» engeltjes van de oude kanonnengieterij van Vatlholma en stevige manden van gesple ten sparretakken. Een- Laplander znairi hardbevroren rendierbouten door en heeft een oude kelderdeur behangen met groote rendierhuiden, mooi grijs en bruin en vuil wit van kleur. Zijn vrouw met de roode muts cn met kleurige banden gezoomd»- lonker blauwo dracht, staat wat verderop met geweien cn snuisterijen van hoorn, mei bonte geweven banden en lasschen eri schoenen van rend'erhuid. Je kunt ei- strijkplanken koopen en potlepels ijzer sterke waschmanden van jeneverbeshout en de schotel vol goudgeel gebak en in den niet al ineer aan voortbrengselen van un-er of minder zuivere heinslöjd. Op den zolder van de oude kroeg troont Moeder Gertrud achter do dampende koperen koffiekannen en de schotelh vol goudgeel gebak en in den kelder scharen boeren en hoogleeraren, kas teeljoffers en aankomende onderwijzerosje* zich op de lange houten banken achter dt- eiken tafels waarop dennengroen geurt en borden vol stevige ouwcrwctsijhc „huis manskosf en potten met schuimend ,Ky ronii muinma" worden aangeschoven door goed lachschc meisjes studenten rnct wie het, blijkens een oud bord tegen de ver weerde muur, ten strengste verboden is «ck heid te maken. Al stoort wel niemand zich daaraan. In de groote bovenzalen van hei Slot met hun zware balkenzoldcring en hun kl»ine ramen in de meter dikke muren, die '11 won der uitzicht geven over de wijde kleurlenze vlakte onder de grauwe winterlucht, houdt de bond van plattelandsjeugd tentoonstel ling. Weer hemslójd, weer glanzend linnen van thuis verbouwd vlas en paardendekens van eigenhandig gekaarde cn gesponnen wol, weer manden en meubels, huisraad cn gereedschappen in tallooze soorten en exemplaren, zoodat je je ernstig af gaat vragen of de propagandisten van de hem slöjd niet wat &1 te ver gaan in hun in den grond mooie en verdienstelijke streven. Maar dan is cr in een van die voorname zalen voor een geweldigen open haard, die kunstig een verwarmingselement verbergt een zoo kleurig on bekorend .afereel dat het jc toch weer met do hemslójd menschen verzoent Daar zitten tientallen mcUjes. allen in die heel mooie Upplandsche dracht, achter *t spinnewiel, vlug snorren de wielen in den ronde, vaardig vormen de vingers den draad, rhytmisch bewegen de leeren muiltjes met de groote zilveren gespen op de trapplanken. Een oude matrone, ock in die feestelijke dracht, gaat er rond, houdt toezicht, want dit is een wedstrijd in het snel en goed spinnen, zooals do bond van plattelandsjeugd ook wedstrijden in 't mei ken, het ploegen, het zaaien en maaien uit schrijft om 't gewestelijk of landelijk Kam pioenschap. Wil je echter nog iets beleven van de Disa-rnarkt, zooals die eeuwen geleden hier reeds gehouden werd, dan moet je daar naar 't kleine marktpleintje gaan. waar de vier stadslijnèn van de tram bij elkaar komen uit de vier windstreken en waar om het kwartier vier van die kleine blauwe tram wagentjes bij elkaar komen om, als ze er alle-vier zijn, tegelijkertijd weer naar vier kanten uiteen te gaan met helder belgérin kei Je komt in de straten bij de markt mannen tegen, over hun zware winter ias een kostbare zilvervos dragen, zooal* de dames dat plegen te doen, mannen, die sta pels vachten van wilde vossen onder der. arm hebben, mannen met bossen hermelijn velletjes, genoeg voor drie koningsmantels, met trossen gedroogde eekhoornhuidjes en donkere ottervellen En daar op de markt voor IJpplandsbanken en de apotheek De Leeuw staan ze dicht opeen-gedrongen, di* pelshandelaars uit Stockholm, Leipzig en Londen, de pelsjagers uit Smaland en .lamt land en Lapland, de fokkers uit Midden Zweden; mannen met bontkragen en een dikken sigaar in den mondhoek, mannen met leeren vesten en een gedoofde pijp. mannen met rugzakken cn rijlaarzen, man nen met groote tasschen en witte slobkou sen. Een vossenvel wordt van hand tot hand gegeven, wordt bevoeld, opgegooid, beknepen. Bundels eekhoornhuidjes wor den geteld, op de hand gewogen. Er wordt geboden, er wordt gekocht, rnen spreekt over Rusland en IIudson-Bay-Company, over Londcnsche noteeringen cp overvloedie aanbod te Leipzig, alsof al die boeren en visschers en broodiagers uit de Zweedselv hossohen niet slechts enkele maanden pet laar wat aan pelsdierepvancst deden, meer voor 't genoegen cn het sportieve van de Jacht dan om de verdienste, want veel zit er niet aan, nu de eekhoorns maar een kroon vijf-en-twintig opbrengen cn de vos sen vaak voor gen krron of dertig 't stuk gaan. En tegen den avond zoeken ze de cafe's, op, zitten ze weer in hun koude auto busjes en in den trein, wordt er gerekend en gecijferd in vuile boekjes en do buiten landsche handelaren smullen van rendier bout en gjbo» ten zalm en zoete punch in Gillet, hebben ondertusschen een telefoontje naar Londen of Leipzig, ot naar Arjeploug of Rovaniemi, waar deze maand ook weer de wintermarktcn gehouden worden. BERTIL J. Een tweede uitgave van Carry van Bruggen's „Heieen". (N.V Wereldbibliotheek, Am- cterdam, 1934). De tweede uitgive van Carry van Brug gen's „Hcleen" is een feit van zoo groote be- teekenis in onze literatuur, dat het opweegt tegen veel nieuwe, belangrijke verschijnin gen. en ik acht het den plicht van hem, die regelmatig geroepen wordte om een le zerskring over literaire onderwerpen voor te lichten, op deze gebeurtenis de aandacht te vestig-in. Deze weede uitgave wordt voorafgegaan door een verklarende beschouwing van Frans Coenen, die het boek van Carry van Bruggen zoo tot in do kern heeft begre pen, dat ik er een en ander uit moet ci teeren, alvorens ik kom tot eenigc aantec kieningen omtrent dc betcekenic. van „He- leen", juist voor dezen tijd, waarin wij le ven. „Het. kind Hel ien", zoo schrijft Coenen dan, „aan zichzelf overgelaten, heeft lan4 in droom en verbeelding geleefd Haar om geving op zicil betrekkend als een uit breiding van haarzelf, bevloog haar niette min uit die omgeving soms een gerucht, een aandoening, waarin verten van zalig heid schenen op te gaan, „dat wat ge veeld, maar niet gezegd kon worden", en welker zin zij evenwel al hartstochtelijker zocht Uit die eenzame droomerij, waarin de kindsheid haar liet, wekte haar ruw het praktische leven. Zij is een meisje uit een arm gezin, zij weet zoo goed als niets van de inalerieolc en nuttige dingen, daarom wordt zij uiigestooten en op zichzelf terug geworpen. En nu vangt haar leed aan om dc onbegrijpelijke kloof, het wreed verschil van de gedrocmle en de werkelijke we- reid Die verbeelding kan geen leugen zijn, maar de werkelijkheid is niet te ontkennen. Wat elk kind ervaart: deze tegenstrijdig heid, wat ten slotte elk kind vermag: zich bij het onbegrepeno neer te leggen, Ileleen kan het niet en begint hier haar tocht op zoek naar eenhei 1 van werkelijkheid en droom, die de waarheid zal zijn. Hier ligt de kern van haar anders-zijn, dc bron van al haar latere oilendc, dat zij tegelijk ten uiterste sensitief en onbedwingbaar rede lijk geboren is. Die rede zal haar do op lossing moeten geven waarom droom cn leven zoo volkomen verschillen cn waarom de dingen zijn zooals ze zijn. Maar wel verre van tot dc bevredigende eenheid, voert de rede haar al verder en verder ln het dicht begroeid moeras der bijzonder heden, toi zij er bijna In weg zinkt. De band, dien zij vermoedde, dat de menschen bond, blijkt niet te bestaan. Er is alleen vrees of ijdelheidswaan, dat dc verschillen, de redeloosheden, do inconsequenties ont kent of voorbijgaat. Niets blijkt rechtlijnig niets bhjkt vast en durend, wankel is alles, ook dc eigen persoonlijkheid, die lijkt op water, kleurloos en tot eiken vorm bereid. Geen handeling, geen drijfveer komt auto noom uit haarzelf voort, alles is gedreven geworden, moetenmaar door welke macht opgelegd? 3 'fi Het kinderlijk ideaal, één met haar droomleven, vin eerlijk, trouw en edclmoe dig zijn is all-mg in de ontmoeting der wereld teloor gegaan, maar nu zij dc men schen minderwaardig en ook overigens nergens een vastheid weet, kan zij zich zelve niet gansch verliezen. Gelijk zij, hun kerend uit haar alleen- zijn naar gemeen zaaniheid, zichzelve zoo vaak heeft verra den o.u bij anderen in 't gevlei te komen, kan het ook niet doorgaan. Hoe vlottend 011 twijfelachtig dan ook, is zij toch zich zelf de ecnige waarheid, die zij trouw moet blijven, nu ook baar zoogenaamd liefdes spe! baar heoft moe 'gemaakt. Want een spel was liet, geen ernst, als zij, verleid door haar bekoringsmacht, dc mannen tot zich trok uit ijdelheid, maar ook om haar isolement te breken. Maar dan, op dat keerpunt van haar le- vep, ontmoet zij de liefde, die geen spel is. En als het haar gelukt is in de nabijheid te komen van den geliefden man en ge meenzaam te worden, gedraazt zij zich noc met oneindig geduld en zelfbedwang, dat hij niet het eerste van h&Ar liefde merken zal, maar door de bekoring van haar per soonlijkheid zelf zal veroverd worden Want zij weet, dat liefde het meest cn best gewonnen wordt door terughouding en ar- geloozcn-eenvoud Zij de coquette en kui sche, die haar leven in nooit rustende ver- tandelijkheid heeft geleefd, ervaart nu voor het eerst de zalige overgaaf harer zinnen En erkent in geluksvolle verrassing, dat hier tegeüjk het geheim is geopen baard van die raadselachtige ontroeringen harer jeugd, als een aanblik een klank, een .jeur plotseling onvermoede verten en diepten van het leven openden, die haar zielsgelukkig maakten of ten doode beklem den Dit was dan de diepere zin des levens, waarnaa- zij 6eJerl heeft gehunkerd en die op den weg der rede onvindbaar bleek In die oogenblikKen, nu door haar erkend aie> momenten van al-verwantschap en al liefde, was bet geluk al haar levensgeluk, besloten, waarvan zij thans de hoogste spanning, de apotheose erkent in deze vol komen overgave aan hem, dien zij lief heeft Maar dan moet ook bij die overgave willen en teruggeven met ziio liefde. Zóó alleen kan haar levensgeluk en d c z i n, de gansche inhoud van baar leven verwezen lijkt worden. Was het èl nutteloos, doel loos, een hopeiooze vergissing wat haar fe' bewogen hart heeft voorvoeld en ver trouwd, of zal hier nu het harde leven de schuld, die het al in vroege jeugd bij haar aanging, inlossen cn deze liefde hoogste, waarachtigste werkelijkheid blijken? Hier is dan het keerpunt, de uiterste ure, do eenige kans, die nooit terugkeert, om dat Heieen, tot dit oogenblik gegroeid, deze intense spanning van al haar vermógens nimmer meer zoo gaaf en argeloos zal kun nen beleven. Maar onvermijdelijk volgt ook op dit dealieme dc ontgoocheling. Hij zal voor laar niet zijn; er liggen te groote verschil 'en tusschen den geliefde en haar. Zij be gint nu eerst haar leven, hij heeft er mee afgedaan. Zijn leven vloeide rustig cn ge- ijkmatig, hij is ongemerkt oud, maar niet nocde geworden. Hoe zouden dan hun le vens-stroomen 6amen kunnen vloeien? Zij racht nog te hopen, maar innerlijk is er reeds de vertwijfeling, dio cr haar toe brengt door onbedwingbare, maar onhan ligc pogingen zijn Jicfde te forcceren. Hij 'leeft echter zijn rust lief en orkent allicht, lat Heieen niet het aardsche en werkelijke, •naar het ideaal in hem lief heefL waar aan het geen mensch gegeven is te vol doen. Zoo weigert hij." Ik was ditmaal in mijil citaat zeer uit voerig en, naar ik meen terecht. De aan literatuur toegewijde lezer, dio er thans toe komt, met liefdevolle aandacht zich weder om in dit, voor de eerste maal in 1913 ver schenen boek te verdiepen, verlangt een gids, die hem langs de duistere afgronden •n duizelende vergezichten leidt, die deze moeilijke lectuur biedt, en kan geen bete ren gids kiezen dan Frans Coenen. Iedere nieuwe kenschetsing van „Helccn", naast lc zijnde, is een overbodigheid. Intusschen mag ik er aan herinneren dat, zooals dc schrijfster zelve in haar in- 'eiding tot de „Enkele Bladen uit Ilclenc's Dagboek", welke aan deze uitgave zijn toe gevoegd verklaart, „Heieen" niets beduidt dan een moment in de voortgezette worste ling om die levensbeschouwing welke in Prometheus" tot (altijd voorloopige) uit drukking is gebracht. Immers, alles wat in Ileleen" nog slechts als intuïtie voorhan den was, als gestadig aanzwellende ver moedens omtrent het uitsluitend relatieve en bloot-functioneele, derhalve uit men sch'elijk opzicht zoo zeer troostelooze en beangstigende onvaste en vloeiende en wankele der dingen is in „Prometheus" tot inzicht uitgegroeid en dus ook volkomen aanvaard. Want het rijpe Begrip begeert geen troost buiten en boven zichzelf, be geert geen rust iri definitieve uitkomsten is eerder zelfs geneigd bpida als misleidend te wantrouwen cn te mijden. Zoo werd „Prometheus" het Credo van een tot be zinning dat is: tot zichzelf gekomen „Ileleen". Er is een opmerkelijke tegenstelling tus schen dit, klassiek geworden, geschrift van Carry van Bruggen, en de meeste litera tuur, die tegenwoordig de aandacht trekt Rn die tegensteiling ligt hierin, dat do meeste boeken van tegenwoordig niet meer het probleem der individualiteit kiezen tot uitgangspunt lk wil niet beweren, dat het innerlijk leven van menschen in dc boeken van tegenwoordig afwezig is. Maar het Zelf (met een groote z) is voor de auteurs van tegenwoordig niet meer object van be moeienis. Men kan lezen (ik denk bijvoor beeld aan Körmendi), boe de invloed van het Collectieve den individu beheerscht Van den „verwarden en onrustigen tijd" uit, construeert men den verwarden en on rustigen individu. Of wel men geeft, zooals van Schendel in zijn „Waterman" een al ïemeen probleem in individueelcn vorm. maar het rechtstreeks 6taren ln de afgron den van het eigen wezen dat heeft on< dv Tespannen tijd verleerd. De mensch heid is met zichzelf bezig, en belet daardoor den mensch, om zich van eigen wezen rekenschap te geven- Ook de doelstelling van den literairen geest, Ik heb hier voor mij staan in een sim- pelen rood-aarden bloempot wat witte druifhyacinthen en in hun teere schoon heid is het wonder van de lente gesym boliseerd. Hoe fijn is het doorzichtige grocu van stengel en lange bladen, hoe zeldzaam bekorend cn ontroerend het zachte wit van de fragiele klokjes, dichtgerijd aan langen steel Het is of erin beeft de zachte klop van het eerste voorjaarsleven. Of liever: het is niet alleen alsof, het is werkelijk zoo, in deze broze schoonheid manifesteert zich innig, maar sterk het groote myste rie van de herboren natuur, die opnieuw ontwaakt in glorieusen luister. En wat 'nier in den gracieusen eenvoud van de witte klokjes van deze lenteplant uit on ze kamer leeft dat uit zich op duizend voudige wijs alom. Dat is het altijd eendere, maar ook al tijd nieuwe lied. dat opgaat over dorre akkers en nog kale boomen. het lied waar de merel van zingt cn de mees van pin kelt, dat de leeuwerik hoog ten hemel heft en dat de vroege kievit roept over de lage landen. Daar in do wel daar zong Daar in de boomen zong Hoog in den hemel zong De lente een lied, zooals Adama van Scheltema het zegt 111 dat mooie vers „Voorbij", waarin zoo zui ver iets van het levensmysterie, dat altijd lokt en boeit en ontroert, is uitgedrukt. En waarheen zullen wij nu gaan. om iets van dat mysterie te beleven? Want dat wij het noodig hebben, dat is wel zeker. In do wankeling dezer tijden, in de triestheid van zooveler vooruitzicht, te midden van zoo veel schuld en druk en dreiging, is het meer dan ooit zaak om het contact met de oerbronnen van het leven niet te verlie zen. opdat misschien daardoor meer open heid, meer zuiverheid, meer frischheid en kracht ons deel zal worden. Voor die paar bloeiende druifhvacinthen, voor een bos narcissen als lentegroet be hoeft ge niet ver van huis te gaan. Maar het is er ook in de bruising van de Maart- stormen langs den Frieschen zeedijk, in het spel van de golven, sterk en machtig onder den blauwen hemel en de felle zon, in de wilde pracht van l et nog onbedor ven moerasland. waar de gagel geurt en de wulpen weer zullen roepen, in de eerste spikkelingen van lentegroen in het stads park of in den lljsterroep hoog ln de pur- peromwaasde iepenkruinen. Het tintelt ln den pittigen wind, die de grootsche wol kenstoeten in machtige bewogenheid langs den voorjaarshemel jaagt en het twinkelt in het zachte lied van een kleinen lente vogel. Het is de felheid en de teederheid, de gloed en de stilte, do uitbundigheid straks in den eersten prillen luister, maar het zal het volle accoord zijn als alles bot en groent en bloeit en roept en zingt en fluit cn het is het praeludium van deze weken, maar het is langs den barren dijk in Maartscho vlagen en aan den luwen boschrand waar het speenkruid bloeit, het is in de grootsche wolkgevaarten van den buiïgen dag cn in do witte klokjes in het zonnigo gras, in het koesterende morgen licht van een al warme voorjaarszon, het is alles het roepende, worstelende, zingende triomfeerende leven, dat uit goddelijke bronnen ontsproten ook in donkere tijden de aarde tooieu zal met weidsch cn won derbaar ornaat. A. L. B. n van den geest in het algemeen !s anders. Wie wil or nu nog, als Carry van Bruggen deed, worstelen om de bezinning van het „Begrip" Écn tijd dio „denken wil met het bloed", heeft het ver mogen verloren te begrijpen, boe het bloed in de worsteling met de Idee te gronde gaat. Het meest tragische in de groote fi guur van Carry van Bruggen is niet dat zij verbrijzeld is in den strijd van oen harto- tochtelijk temperament om Bezinning, maar dqt het geslacht dat na dien ©trijd opkwam, dc beteekenis van hare worsteling niet meer kan doorzien. En toch, vooral de ouderen onder ons, zullen opnieuw onder den indruk komen van dit onvergelijkelijke, als een niet op houdende stroom vlooiende proza. Zij zul* len opnieuw de dramatiek ervaren, die Car ry van Bruggen heeft weten op te bouwen alleen cn uitsluitend uit momenten van in nerlijke bewogenheid. Het uiterlijk le ven van Heleen heeft nauwelijks meer dan symbolische beteekenis. Ieder, die aan dit werk den eerbied en de aandacht schenkt die het verdient zal tot de overtuiging komen, dat in „Heieen" het indrukwekkendste Monument verschijnt van het Nederlandsch individualisme, dat individualisme, dat zoo ver af schijnt en toch misschien, aan de harten van sommi gen meer nabij is, dan zij willen erkennen. P. H. RITTER JR«

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1934 | | pagina 13