ONS SUCCES IS UW SUCCES STOOMWASSCHERIJ DE KOLK HEER BETALEH ZOU DWAASHEID ZUN! WEL LANG GEZOCHT. MAAR TOCH GEVONDEN! ARME BRUIN HET OUDE WAGENRAD MACHINALE O P r AAK W ASCH K ASTKLAAR KRAAKHELDER •GOEDKOOP F. VAN HOFWEGEN BLEEKERSTRAAT 37 TELEFOON 61 De beste koffie. Hulsko's Seinkofflekost nu 25 ct. per pond I Hulsko heeft één soort: het bestel Ia gepatenteerde, luchtdichte verpakking. - Vraagt Uw Winkelier I KOFFIE Ot KOFFIE WAAK PIT IN ZITI Willem was in de vacantie met zijn oudere op een dorp in pension. Toen zij er een paar dagen waren, kwamen er nieuwe gasten, daar was een jongetje bij van Wil- lems leeftijd. „Je moet niet zeggen, hoe je heet," zei Willem tegen het nieuwe jongetje. „Ik heel Willem, maar laat mij nu eens probecren, of ik jouw naam kan raden. Vind je dat goed?'' „Mij best!" zei de ander. „Zou ik je naam vinden?" „Ik geloof bet niet." „Als ik er den heelen dag dea tijd voor heb?" „Dan nóg niet." „Ook niet, als ik zeven of acht keer mag raden?" „Ik kan bet niet gelooven." „Ik weet al, hoe je heet," riep Wim. „Jo moet wei Thomas beetcn, want je bent een Ongeloovige Thomas!" „Mis geraden! Dat is éénmaal Ze gingen den tuin in, achter het buis. „Word je niet hoos, els ik soms een naam raad, die een boetje vreemd is?" vroeg ,Wim. „Maak Jo daarover niet ongerust. Je kunt ttggen, wat jo wilt; ik word nooit boos" „Nooit?" „Neen!" „Dan ben ik al klaar. Je beet Joris, want je bent oen Joris Goodbloed!" „Joris heet ik niot." In den tuin was een breede'greppel. „Je moet eens zien, hoe gemakkelijk ik 'daar over heen spring," zei Wim. Hij nam een aanloop en wipi hij was al aan den overkant. Dat deed bij driemaal achter el kaar. Al dien tijd slond zijn makker mot de banden in den zak er naar te kijken. „Nu weet ik het zeker," zet Wim hijgend. i.Je kunt niet anders dan Piet hecteu. .want je staat erbij als Saaie Piet." „Oók niet." was het antwoord. „Dan toch zeker wel Klaas, want je bent in je manier van doen een echte Hou ten Klaas." „'t Spijt me, dat je het mis hebt," zei zijn makker bedaard. „Laten we nu een eindje den weg langs gaan. aan den anderen kant van de tuin- sloot," zei Wim. „Durf je over die slool springen?" Nauwelijks had hij bet gezegd, of zijn vrindje sprong er vlug overheen. „Die moeite had je je kunnen besparen," zei Wim. Daarop liep hij om het tuinhuisje hoen, daar vlak hu en heel gemakkelijk kwam hij over een bruggetje op den weg „Dat is wél zoo gemakkelijk. Jij gtns maar dadelijk aan het springen, zonder naar een bruggetje om te zien. Je bent me ook een Hannes! Heet je soms Hannes?" „Tot mijn spijt niett" „Heb je knikkers?" vroeg Wim op eens „Ja, ik heb er twaalf." „Goed; ik zestien. Zullen we knikkeren? Kijk, daar aan den kant is een mooi plek- ja." Ze speelden een kwartiertje en toen was Wim ze allemaal kwijt cn zijn maat had er achtentwintig. „Mijn knikkers heb ik er wel voor over. om te weien, hoe je heet," zei Wim. „Je bent een Bram In het knikkeren, dus je naam is Bram en niot anders." ,,'t Is toch niet zoo," zei de ander. Ze liepen den weg een eind langs en kwamen bij een wilgenboschje. „Ha!" zei de nieuwe jongon. „Van die wilgentakken kunnen we oen fluitje ma ken!" „Dat kan ik niet," zei Wim. „Wacht dan maar!" De jongen sneed met zijn zakmes een tak af en in den tijd van tien minuten had hij een heel aardig fluitje gereed. „Maak je er voor mij ook een?" vroeg Wim. „Met plezier!" Ook dat {luitje was gauw klaar. Daarop liet het jongetje zien. hoe gemakkelijk er lonen op rietstengels konden geblazen wor den en ook maakte hij van de breode bla deren van het riet aardige scheepjes, die voor den wind vlug over het water scho ven. Willom keek zijn oogen uit. Eindelijk riep hij: „Nu weet ik het al! Jij kunt goed knik In 't kleine poppenledikant Ligt Bruin, de teddybeer. Hij is zoo ziek, die arme Bruin Zijn hoofdje doet zoo zeert En naast het bedje daar zit To; Ze past haar beertje op. Ze deed een zachten, warmen doek Om Teddy's berenkop. Zoo nu en dan, als Teddy huilt. Dan sust ze: Wees maar zoet! Kom, drink een beetje uit dit glas, Dat doet je stellig goed! (Nadruk verboden). Dan zingt ze Bruin een liedje voor Of stopt hem warmpjes in. En Bruintje kijkt haar dankbaar aan; Zoo is 't wel naar z'n zin! De and're poppen, beuech, 't is waarl Die zijn een beetje kwaad. Dat moeder To den teddybeer Maar zoo verwennen geatl Doch Tootje zegt: Foei, echaam je watl De teddybeer heeft pijn En voor een zieke kun Je heusch Toch nooit to vriend'lijk zijn RO FRANKFORT- WERKENDAM. keren, je kunt fluitjes maken, je zet scheep Jos in elkaar jouw naam is M a n u s, want Je bent een Manusje van alles." „En tóch beet ik anders," was hot ant woord. „Wat heb ik me toch in je vergist," zei Wim; „Ik heb je al voor een .Saaie Piet" en een „Houten Klaas" aangezien en dat ben je beelcmaal niet. Slootje springen dos je ook goed; dat heb Ik gezien. Kun je ook op je hoofd staan?" Wip! Daar slond zijn vrindje lu 't gras. met zijn bccnen in de lucht. Vervolgens sprong hij zonder aanraken, over een hek en daarna voerde hij een soort van In- dianendans uit. Wim lachte, dat hij schudde. „Nu hen ik er beter achter," riep hij. „Je kunt niet an dors heeten dan Dries, want oen echte Dolle Dries ben je." „Alweer niet goed!" zei de ander. „Je houdt van de vroolljkheid, dal is ze ker," zei Wim. „Heet jo dan misschien Frans, want iedereen zal zeggen, dat je een Vroolijkc Frans bent," „Was het maar waar!" zei de ander. „Als ik Frans beetle, zou ik misschien niet zoo veel moeito hebben met mijn Franschc the ma's! Maar weet jo wel, Wlmpjo, dat je nu a| negen keer mis geraden hebt?" „Negen keer? Neon. dat wist ik niet. Maar hoe weet Jij dat?" „Ik heb al de verkeerde namen geteld. Ik ken ze nog wél. Wil Jo eens hooren?" „Ja!" „Ongeloovige Thomas, Joris Goedbloed, Saaie Piet, Houten Klaas, Hannes, Bram, Manusje van alles. Dolle Dries en Vroo- lijke Frans dat zijn er precies negen!" „Maar nu woct ik, hoe Jo heet!" riep Wim „Hoe dan?" „Je heet Jan cn niet anders" „Hoe weet jo dat?" „Wel, als jc geen -Jantje Sckuur was, zou jc al die nogen namen niet onthouden hebben." „Je hebt het nu goed," zei Jan, „jo hebt mijn naam gevonden, maar jc hebt er toch tien keer naar moeien raden." (Nadruk vcrbodcnl V. IEon Fabel!. Er was eens een wagenrad, dat van oen wagen werd afgenomen, omdat de spaken van ouderdom niet meer bruikbaar waren Het oude rad echter, dat zich nog heel 6lerk dacht, was daarover niet best te spre ken. „Ja, ja, daar lig ik nu hier op het erf als een nutteloos ding!" zuchtte het wagen rad tot het gras, waarop het was neerge- worpea Doch het gras gaf geen antwoord en daar om klaagde het rad zijn nood maar aan de kippen, die om on over bera hoen (rippel den. ..Ja, ja, daar lig ik nu afgedankt in 't gras! 'k Ben onbruikbaar, zeggen ze. En ik deed toch altijd zéé mijn best, om het den hoer neer den zin te maken... Ach. acb. wat zljii de monschon toch vreeselijk ondenkbaar".... „Kukeleku, kukeleku, ja heel ondankbaar zijn de monschon!" kraalde beer Haan, ter wijl bij zijn kop tusschen een paar staken stak. omdat hij een worm meende te zien. „Kukeleku! 't is maar een takje!" riep bij boos. „Niet prettig, als zoo'n ding je voor den mal houdtDe haan wilde nog meer tot bet wagenrad zeggen, doch werd daarin gestoord door een man, die nu vlak by het wagenrad stond. Dit was de oudste zoon van den boer. Hij bekeek het wiel van alle kanten en daarna mompelde hij: „Van dit oude wagonrad kan ik misschien een groot ooievaarsnest maken, 't Is daarvoor nog sterk genoeg..." Natuurlijk begreep het wagenrad niets van hetgeen de boer tot hem sprak. Doch wél begreep bij, dat er iels met bom zou gebeuren, toen men bem den volgenden dag als een hoepel voortrolde, en bij, zoo rollende, op een grasveld achter de boerde rij terecht kwam. Daér viel bij toen weer neer en men liet hem liggen, totdat er een heel hooge paal stevig in den grond stond Nu duurde het niet lang, of het oude wa genrad werd boven op den top van den paal gelegd en dAAr stevig vastgemaakt. Het oude wagenrad was nu een ooievaars nest geworden 1 door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Kleine Jantje plast en schatert. Kleine Jantje is kletsnat. Juichend roept het oolijk baasje: Mammie, lekker is 't in badl Moeder zegt: Mjjn vroolijk Jantje Is toch houscli zoo'n kleine schat! Vader neemt een kiek van 't ventje, Als hij spartelt in het bad. (Nadruk verboden). Broertje Tom ecu jaartje ouder Huilt en roept: Hu, 't is zoo natl Eiken koer vindt Tom 't een straf weer, Als hij Vrijdags moet in bad. Tom komt lach niet! ook op 't plaatje, icdoreen vraagt: Wie is dat? Welke Jongen gaat nu bullen? Hij maakt 't water dubbel nat I t Duurde echter heel long, véórdat de ooievaars uit het Zuiden terugkwamen, om liet nieuwe nest te betrekken. Doch juist op een heerlijk-warmen zomer morgen zag het wagenrad twee jonge ooie vaars al vliegende, overal heen kijken, 't Was juist, alsof zo Iets zochten. „Als ik een stem had, zou ik ze toeroe pen: „Komt maar hierheen!" dacht het wa genrad. Maar 't \va6 juist, alsof de jonge ooievaars de gedachten van hot wagenrad begrepen, want weldra bemerkten zij het en kwamen aangevlogen. ,0, kijk toch eens, wat de menscben voor ons hebben gomaaktl" riep toen al heel gauw een der ooievaars. „O, kijk eens. hoe veilig en hoe hoogl Ja hier bouwen we ons nest! Want hier dichtbij wonen zeker goede monschcn, die ons graag in de nabijheid van hun huis zien..." Daarom hebben ze dat roDde ding ook boven op dien paal neergezet," riep de an dere ooievaar. „Ja hier is 't best!" Weldra begonnen toen do twee ooievaars met het in orde maken van hun nest En 't werd waarlijk een prachtig, en voorat een heerlijk-warm ooievaarsnest. „Wel, wei, nu ben ik toch nog voor iet» geschiktl" dacht met vreugde het oude wa genrad. „Nu maak ik me weer nuttlgl Na vool ik me weer even vroolijk en gelukkig als In den tijd, toen ik nog als jong en -te- vig wiel aan den wagen zatl Ja, nu voel Ik mij waarlijk weer jong!" Zoo dacht het oude wagonrad dék op den dag, toen de eieren door het ooievaars- vrouwtje in het nest gelegd, waren uitge broed, en do vroolijkc ooievaars-kinderen daarin ook weldra begonnen rond te flad deren. Toen werd, door het drukk» gedoe, en het gesjilp der jonge ooievaars, het ge luk van het oude wagenrad nog véél groo- ter, wanthot voelde, dat het zich zelfs in den ouderdom nog nuttig maakte! Daarom leert deze fabel ons, dat ieder een zich nuttig kan maken, zelfs al zijn wtj oud! (Nadruk verboden). TANTE JOIL Hoera! We gsan verbuizent Wie gaat er met one mee? We pekken vlug ona speelgoed In Jentje'a groot* slee. We rijden onze „auto" Tot vlak voor '1 nieuwe hui6 En zijn met 't hcele vrachtje Den in een wipje „thuis". (Nadruk verboden). Moes zegt: Het I» een drukt*! Maar wfi verhuizen graag. Daarom zijn wij zoo vroolUk, Zoo vreee'üjk blij vandaag. Zeg kom j'eens bij ons spelen In 't mooie, nieuwe huis? Maar loop dan niet naar 't oude, Want daar vind J'ons niet thula! T E. DE LILLE HOGERWAARD,

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1934 | | pagina 15