ONS SUCCE
UWSUCCES
STOOM WASSC7TERIJ
DE KOLK
MEER BETALEN
ZOU DWAASHEID ZIJN!
DE TWEELINGEN
POPPENWASCH
DE VISSCHENVRIEND
MACHINALE OP AAKVVASCH
KASTKLAAR
KRAAKHELDER
©GOEDKOOP
F. VAN HOFWEGEN
BLEEKERSTRAAT 37 TELEFOON 61
De beste koffie. Hulsko't
Scinkoffie kost nu 25 ct.
per pond I Hulsko heeft
één soort: het beste! In
gepatenteerde, luchtdichte
verpakking. - Vraagt Uw
Winkelier I
OE KOFFIE WAAR PIT IN »TI
door
C. E. DE LILLE IIOG ER WAARD.
Tom en Hans waren tweelingen, die zóó
veel op elkaar leken, dat geen vreemde bon
uit elkaar kon houden en zelfs do naaste
familieleden wel eens moesten zeggen
„Laat mij even je linker oor zien om to
weten, of je Tom of Hans bent!" Tom had
n.l. oen zwart vlckjo op dat oor, maar 't
was zóó klein en weinig opvallend, dal jo
T onderseheidingstoeken kennen moest orn
het verschil te weten.
De jongens vonden "t zelf witt leuk, dal
ze zoo dikwijls voor elkander werden aan
gezien Zij waren als echte tweelingen
onafscheidelijk van elkander, vooral ais
zij kattekwaad uitvoerden
Iedereen was van oordeel, dat Tom en
Hans echte rakkers waren. Wat de één niet
bedacht, verzon de ander on dikwijls lagen
zo lang nadat Moeder nacht" had ge
maakt nog in bed te fluisteren en Inge
houden te lachen bij de voorpret over 't
een of andere dolle plan, dad ze weer eens
bedacht hadden.
Op een avond toen Moeder meende, dat
haar bengels al lang in don dut waren
verheugde het edele tweetal zich op een
poets, welke ze den volgendon middag een
verren neef. die aan den anderen kant van
het dorp woonde, zouden bakken 't Plan
werd door hen samen bedacht, doch ten
einde zich uit mogelijke moeilijkheden to
kunnen reddon, als het vuur hun te na aan
de schenen werd gelegd, zou Tom do uit
voerder zijn, zich haastig uit de voeten ma
ken on Hans plotseling op het terrein ver
schijnen om don neef aan den praat te
houden en bij hoog en laag zijn onschuld
tc bewijzen.
't Plan zat prachtig in elkaar; 't kwam nu
alleen maar op de uitvoering .aan! En in
het blijde vooruitzicht: hun vrijen Woens
dagmiddag zoo gocd(?) te besteden, sliepen
zij weldra als rozen. Niemand die hen zoo
rustig in bed zag liggen, zou gedacht heb
ben, dat er weer iets iu hun bollen spook
te. 't Waren beste jongens, als ze sliepen!
Den volgenden middag aan de koffietafel
viel het Moeder wel op, dat dc tweelingen
elkaar nu en dan vcelbetcokownd nanko
ken, maar zij dacht, dat dit was bij de her
innering aan 't eon of ander, dat zij dien
morgen op school beleefd hadden. Zij zou
dien middag met Gonny, dc oudste van het
drietal, naar de stad gaan om een jurk voor
de laatste te koopon en nog allerlei andere
boodschappen tc doen, terwijl Vader als
eiken dag in de week pas tegen zes uur
uit de stad terug kon zijn.
De jongens, die Moeders plannen met in-
wondige vreugde vernamen, waren haar
heimelijk dankbaar, dat zij Gonny mee
nam. want hoewel zij heelemaal niets te
gen hun ouder zusje hadden, waren er
toch wel oons oogenblikken zooals van
middag! dat zij hot een rustig denk
beeld vonden: de hecle familie in do stad
te weten.
Gonny praatte zóó druk over dc inkoopen,
welke Moeder en zij moesten doen, de
bloemen on plaatwinkels, die zij vooral
niet verzuimen moesten tc gaan zien, dat
zij al Moeders aandacht in bosing nam en
ook hiervoor waren zij hun zus dankbaar
Meisjes kunnen wel eens handig zijn,
misschien wel 't meest, als zij er zelf niet
het minst erg in hebbon!
Nauwelijks waren Moeder en Gonny dan
ook met de Irani vertrokken, of Tom on
Mans L'ingon samen op pad. Rij de brug
over de vaart scheidden zich hun wogen,
daar Hans, die zijn hengel nn verder visch
gerei bij zich had, rustig aan den kant van
het water ging zitten in de hoop een visch
jc te verschalken en Tom in zijn eentje
zijn weg vervolgde, welke leidde naar hot
huis van don bewustcn neef, dien ze altijd
„Oom Piet" noemden.
Nu had deze Oom Piet oen grooten moes
tuin, die met zijn vele bessenstruiken een
verbazende aantrekkingskracht voor de
jongens had. Helaas was-Oom Plet niet erg
scheutig cn scheen 't eenvoudig niet bij den
man op te komen do jongens eens te laten
genieten van het vele fruit, (er waren ook
appel en pereboomen!) dat zijn tuin op
leverde.
„Hij is zeker bang, dat wo buikpijn krij
gen!" meende Hans cn Tom was het daar
moe gohocl oens.
De bengels wisten, dat hol middagdutjo
van Oom Piet het eerste half uur nog niet
uit was. Gelukkig kun je in een half uur
hocl wat hessen plukken en het jam-emmer-
tje, dat Tom van Moeder „geleend" had, ge
makkelijk vullen.
Als 't halve uur om was, zou Hans aan de
voordeur verschijnen, Oom Piet aan den
praat houden en Tom van de gelegenheid
gebruik maken door naar de brug over de
vaart terug te koeren, waar hij met de bes
sen naast zich op zijn beurt aan 't vis
schcn zou gaan. Zoodra Hans zich weer
bij hem voegde, zouden zij den buit ver
doelen.
Overtuigd van de wiskundige zekerheid,
dat alles van een leien dakjo zou gaan,
werd het plan door de jongelui met de
door C. E. DE LILLE IIOGERWAARD.
We ztjn vandaag druk bezig;
Wij hebben poppenwasch.
Dus moeten we hard werken;
Het is een heel geplas.
De schoone kleertjes hangen
Wij netjes aan do lijn.
Ze zullen met dat stormweer
Al heel gauw droog vast zijn!
(Nadruk verboden).
Dau alles nog gestreken,
Er komt wat kijken, boor!
Maar onze poppekinders,
Die voelen er niot voor.
Zij liggen maar te rillen
Van kou in 't natte gras
En denken: 'k Wou, dat 't noou woer
Zoo'n nare waschdag wasl
grootste kalmte en nauwgezethoid uitge
voerd.
Zelfs Gonny kon immers niet op de fiets
voorbijkomen! Niet dat deze hen verraden
zou hebben, maar er was iets in de jon
gens, dat het beter oordeelde er hun zus
heulomnal buiten te houden.
Nadat Tom zich ervan overtuigd had, dat
hij uit do keuken niet gozien kon worden,
ging hij aan 't plukken nnaan 't eten.
Htj merkte echter niet. dat hot zolderraam
open stond en Oom Piet, din dien middag
wat vroeger dan gewoonlijk gerust had,
hem gadesloeg.
Ais hij er ook maar een flauw vermoeden
van gehad had
Na oen haif uur, terwijl Oom Piot nog
voor het open zolderraam stond, werd er
gebeld en daar do huishoudster haar vrijen
middag had en uit was, ging hij naar be>
neden om open te doen.
Dnnr zag hij plotseling één der tweelin-
gon voor zich staan 't Kon onmogelijk de
bessendiof zijn' Dien had hij immers nog
hij de bessenstruiken gezien, terwijl er ge
beld werd!
Oom Piet begon iets van hun boos opzet
tc begrijpen. Hij hield zich echter heel on
noozel cn vroeg, wat dc jeugdige bezoeker
verlangde,
Hans zei, dat hij „zoo maar 's" kwam,
't geen den argwaan van den ouden heer
deed toenemen. Doordringend keek hij den
jongen aan en zei:
„Blijf even hier op me wachten, want ik
geloof, dat er dieven in den tuin zijn!"
Plotseling schoot de gedachte: zijn broer
te waarschuwen door Hans' bol. maar....
Tom was misschien al lang wog en dan zou
hij hem verraden! Hij had met opzet niet
den weg langs den tuin genomen, tenein
de niet in dc verzoeking to komen door
eonlg toeken van verstandhouding de aan
dacht te trekken.
De jongen werd vuurrood. Als Tom nog
in den tuin was....!
Oom Piet deed ochter, of hij niets bemerk
te, scheen zich bodacht te hebben en zei:
„Eigenlijk is 't nog beter, als je met me
meegaat!"
Niet bepaald opgewekt liep Hans naast
den ouden heer den tuin in. Maar hij vroo-
lijkte toch weer op, toen hij zag, dat Tom
in geen velden of wegen meer te zlon was.
Ze waren Oom Piet toch lekker to slim af
geweest! En wat liepen hun horloges prach
tig gelijk!
Daar waren zij de bessenstruiken reeds
genaderd. Bijna I\cgon Hans te lachen; hij
beet zich op do lippen om ernstig to blij
ven.
Plotseling greop Oom Piet hem stevig bij
zijn arm en vroeg op strengon toon:
„Weet jij ook, wie mijn bessen geplukt
heeft?"
Verschrikt keek Hans naar den ouden
heer op, terwijl hij stamelde:
„Ik ben hier niet geweest!"
Oom Piet, die den jongen in zijn ijzeron
greep gevangen hiold, riep boos uit:
„Hans of Tom, wie jc dan ook bent, Jo
blijft mijn gevangene, totdat ik weet, wie
de bessendief is!"
Hij sleepte hem moo naar huls cn den
kelder in, waar Hans over hun „grap" kon
nadenken.
Inmiddels vond Tom, dat het toch erg
lang duurde, vóór Hans terugkwam. Hij
zoutoch niet verdacht worden van
ee.n plannetje, dat zij wel samen op touw
gezet, maar hij toch eigenlijk uitgevoerd
had?
Reeds was Tom opgesprongen om voor
den tweeden keer dien middag den weg
naar Oom Piet af te leggen.
Weer deed do oude heer zelf open. Barsch
vroeg hij:
„Wat moet je?"
Tom liet zich echter niet uit het veld
slaan en antwoordde:
„Ik ik wou u even zeggen, dat ik
„Pe hessen goplukt heb?" maakte Ooin
Piet den zin af.
Tom knikte.
Plotseling klaarde het gezioht van Oom
Plet heelemaal op en zei bU
„Julllo zijn flinke jongens: dc oen ver
raadt den ander niet en de ander komt eer
lijk voor zijn misdaad uit Ik weet niot, of,
jij Hans of Tom bent, maar dat kan mij
niet schelen!"
Hans werd nu uit zijn gevangenis verlost
en hoorde tot zijn onuitsprekelijke verba-
Onder 't stroodak van ons schuurtje
Is een nestjo, vvonderfijn;
Elk jaar strijkt een zwaluwpaartjo
Daar weer neer, als moest 't zoo zijn.
't Is alsof zU ons weer kennen!
Met vertrouw'lijk tjilpen, blij,
Maken ze hun kleine woning
Van al wat 't ontsiert, woor vrij
Vliegen af en aan met strootjes -
O, het is zoon druk gedoe
Van die mooie, lieve vogels!
En wij kijken allen toe.
Elk jaar brengen zij hun jongen
Groot in 't nestje bij de schuur,
En aan ieder van ons hebben
Zij een goeden, trouwen buur.
Noen, geen jongen zal het wagen
Hen tc storen; als één man
Staan wij pal voor onze „buurtjes",
Dat hun niemand hlnd'ron kan!
HERMANNA.
(Nadruk verboden).
zing. Oom Piet togen zijn broer on hem
zoggen:
„Komen Jullie Zaterdagmiddag samen
maar terug om bossen te plukken, maar...
aan do voordeur aanbellen, hoor!"
Dat boloofdc het twootal on nooit hebbon
zij weer vruchten bij Oom Piet gestolon,
diep beschaamd als zij waren, dat dc oude
heer het hun niet alleen vergaf, maar hun
ondeugd zelfs beloonde.
„Oom Piet is dc bovenste beste!" zei Tom
op den terugweg naar huis cn Hans was
het heelemaal met zijn tweelingbroer eens.
(Nadruk verboden.)
(Een oud Brotonsch Sprookje.)
In den ouden sprookjestijd woonde in
een dorp, dicht bij de zee, een arme. oude
man, dio niet meer kon werken Hij loofde
van het woinlgc, dat de dorpsliedon hem
gaven, en dat voor 't mecrondoel uit over
gebleven eten bestond. Deze spijzen verza
melde hij in een grooten zak van zeildoek,
en eerst wanneer de zak gevuld was,
strompelde hij weer naar zijn schamel hut
je terug. Dóór begon hij dan zijn maal te
doen met het mengelmoes van spijzen,
want alles, hetzij brood, aardappelen of
rijst, alles ging in den zak bijeen.
Doch hoe weinig hij had opgehaald cn
hoe hongerig de oude man ook was, toch
kregen de visschen hun deel van do splj
zen. Ze waren dit dan ook reeds zóó ge
wend, dat ze, wanneer hot wat later word
dan gewoonlijk, de koppen boven water
staken, uitkijkende naar hun vriend, die
hen dagelijks voedde.
Op een dag maakte do koning aller vis-
achen een reis door zijn uitgestrekt gebied
en zoo kwam hij ook dóór, waar de door den
armen man gevoederde visschen vroolijk
en welgedaan rondzwommen. ,Kljk toch
eens, hoe gelukkig mijn onderdanen hier
zijn," sprak toen do vlsschen-koning tot
zijn gevolg. „En wat zien ze er welgedaan
uit. Ge moet toch eens vragen, waarmee
ze zich voeden
Dadelijk volgden eenige der hovelingen
's Konings bevel op: ze zwommen naar do
vroolijke visschen. Maar ziet, juist op dit
oogenblik kwam de arme man mot zijn
zak aangestrompeld, waaruit hij een groot
gedeelte van zijn bljecngebedcld eten In zee
strooide cn waarop dadelijk allo visschen
toczwommen
„Wel, wel," dachten toen de hovelingen
van den visschen vorst,
„Gebeurt dat hier wel eens meer?" vroeg
oen van hen aan de visschen.
„O, eiken dag." was het vroolijke ant
woord. „Eet maar mee, 't is erg lekker,
hoor!"
Zoo aten toen ook de hovelingen hun ge
noegen. Daarna zwommen ze weer terug
naar hun vorst en vertelden, wat zij had
den vernomen. „En ook w Ij aten met hen
moo." zeiden zij.
Do visschen-vorst knikte goedkeurend
cn hij nam zich voor den volgenden dag
eens naar do plek te zwemmen, ten einde
met eigen oogen het vrcomdo te aanschou
wen En zoo deed hij
Nauwelijks kwam hij aangezwommen, of
de arme man naderde met den zak, waaruit
hij handen vol eten voor dc visschen in
zee wierp. Doch hoe hevig schrok hij bij
het zien van den visschen-vorst, die plotse
ling in do gedaante van eon reusachtigen
walvisch, uit de zoe opdook on, op hem
loezwemmend, tot hem begon„Go hebt niets
van mij te vreezen, gij. vriend mijner on
derdanen. Ik kom u bedanken en wil u be-
loonen voor uw goedheid. Geen armoede zult
ge voorlaan meer lijden, gij „visschen-
vriend". Want zoo zullen ik en al mijn on
derdanen u voortaan noemen. En komt ge
morgen weer terug op deze plek, dan vindt
ge de belooning voor uw goede daad. Doch
ge moogt aan geen sterveling vertellen, wat
ge hier vondt. Ge moogt mij er zelfs niet
voor bedanken, denk daar wel aan, goede
visschen vriend! Ga voort met het voede
ren mijner onderdanen. Voed hen met de
spijzen, dio ge weldra niet meer aan ande
ren bohooft te vragenHet ga u wel,
visschen-vriend!"
Evon plotseling als de koning aller vis
schen was verschenen, verdween hij ook
weer achter één der aanrollende golven.
,,'k Heb staan droomen," dacht toen de
arme, oude man.
,,'t Was niet de visschcn-koning, die wer«