ONS SUCCE
UWSUCCES
STOOMWASSCHERIJ
e DE KOLK
HEER BETALEN
ZOU DWAASHEID ZIJN!
HULSKO
KOFFIE
ROB HIELP ZICHZELF
BROERTJE
IN DE TIMMERKIST VAN
JAAP
TEDDY
MACHINALE OP AAKWASCH
KASTKLAAR
KRAAKHELDER
GOEDKOOP
F. VAN HOFWEGEN
BLEEICERSTRAAT 37 TELEFOON 61
De beste koffie. Hulsko'a
Selnkoffiekost nu 25 ct.
per pond Hulsko heeft
één soort; het beste! In
gepatenteerde, luchtdichte
verpakking. - Vraagt Uw
Winkelier I
DE KOFFIE WAAR PIT IN «Tl
„Zeg, Ans, haal jij eens even die batterij
uit m'n oude zaklantaren. Hij ligt in m'n
kast."
„Hoor eens, jongetje. Je bent niets bijzon
ders aan 't doen en ik zit te leeren. Help je
zcjf."
„Flauwerd," schold Rob, liep op een draf
naar boven en kwam even later met de bat
terij terug. Haastig ging hij naar buiten om
te zien, of de jongens niet aan zijn kar wa
ren gekomen. Hij had van oude kisten met
de wielen van z'n verongelukten hollander
een fijn race-wagentje getimmerd, puntig
van voren en dicht van boven, aan den
voorkant tenminste. Een ander wiel, beves
tigd op een as, diende als stuur. Het kon
ook echt sturen, want links was een touw
bevestigd aan do vooras bij het rcchlerwiel
en rechts correspondeerde een touw met
den linkerkant van de vooras. Wat fijn kon
hij sturen, wanneer hij op zijn plaatsje zat
en de jongens hem voortduwden, want jam
mer genoeg had hij er nog niets op gevon
den om zijn race-wagentje vanzelf tc laten
loopen.
Hij had eerst zijn huiswerk afgemaakt en
daardoor was het al schemer geworden,
toen hij raot zijn voertuig buiten kwam.
Op eens bedacht hij, dat 't leuk zou wezen,
wanneer hij, net als bij een echte auto twee
lampen van voren had. Een oude koplamp
van een electrische fietslantaarn, waarvan
de dynamo versleten was, had hij nog in de
gereeflschapkist gevonden. Eon lampje zat
er nog in. Als dat nu nog maar goed was.
Daarvoor had hij de batterij noodig. Hij
duwde het gummi van de twee draden, wel
ke aan de koplamp bevestigd waren, wat
omhoog, zoodat het koper bloot kwam. De
metalen uiteinden hield hij tegen de kope
ren reepjes van de batterij cn floep, daar
scheen op eens licht over de stoep. Wat was
ons Robbertje blij.
„Jó, wat eenig!" riep Hans, z'n vriend, die
er juist bij kwam.
„Moppig, hè." zei Rob vergenoegd. „Maar
hoe krijg ik nou die koplamp aan m'n wa
gen?" Rob hiold zijn vinger tegen z'n mond
en dacht na. De lamp was weer uit, nu Rob
het contact verbroken had. Op eens bedacht
de jongen wat. Ilij liep naar binnen cn
kwam even later terug met tweo clips, dat
zijn van die metalen knijpertjes, waarmee
ze op de kantoren de papieren aan elkaar
bevestigen, welke bij elkander hooren.
Daarmee maakte Rob de draden aan de
batterij vast. Fijn, dat bleef zitten en fel
verlichtte de lamp de omgeving bij de kar.
Rob hield de lichtbron, waar hij die op de
kor dacht te bevestigen, midden vóór.
„Je moest er eigenlijk twee hebben,"
bracht Hans op eons in het midden, „aan
eiken kant één, juist als bij een auto."
„Ja, dit zou reuze wozen," moest Rob toe
geven. „Maar hoe kom ik aan zoo'n tweede j
ding? Wacht, op dc oude markt misschien.
Maar 't duurt nog zoo lang, eer 't Zoterdag
is. En m'n spaarpot is leeg!"
Dit laatste was het voornaamste. Maar
dat 't nog lang zou duren, was voor Rob
ook een overwegend bezwaar. Want als hij
zoo n plannetje in zijn hoofd had, wou hij
het 't liefst zoo gauw mogelijk uitwerken-
„Zeg. Rob," riep Hans op eens, ,,'t zou
best kunnen wezen, dat wij op zolder ook
nog zoo'n oude koplamp hadden liggen."
Rob sprong omhoog van blijdschap
„Ga 'rn dan direct halen,'" drong hij aan.
„We hebben geen licht op zolder. En ik
moet zoeken, waar ie is."
„Met een zaklantaarn," bedacht Rob, die
hield van voortmaken.
„Die heb ik niet. Maar morgen zal ik 'm
direct opzoeken. Nou, atju, ik word geroe
pen."
Rob moest nu ook weldra binnenkomen.
Hij verbrak 't contact tusschen do lamp en
de batterij. IIij moest zuinig zijn op den
stroom. Met veel moeite en overleg sjouw
de hij zijn voertuig door dc gang. langs
vaders fiets, naar de keuken.
..Moet dat ding hier blijven staan?" vroeg
grommend Janme, de gedienstige. „Zet 't
tocb buiten."
„Neen liefje, ik moet er nog wat aan tim
meren."
„Als je maar geen rommel maakt."
„Ik ruim alles weer keurig op."
„Ja, dat zie ik je al doen."
Toen Rob na het eten weer in dc keu
ken kwam, zog hij, dat Jannie kranten on
der den wagen had gelegd. Dat was slim.
Rob nam z'n timmerkist en was weldra
druk aan het zagen én timmeren. Vóór
hij naar bed moest, had hij aan de zijkan
ten van voren tweo dingen aangebracht,
waarin de koplampen stevig rusten zou
den. Eén legde hij er vast op zijn plaats,
maakte licht, draaide den schakelaar in de
keuken om, zoodat alleen z'n eigen lamp
licht gaf. Toen werden do huisgenooten ge
roepen om het resultaat van zijn werk te
bewonderen. Allen vonden 't leuk bedacht.
En Rob vertelde meteen van de tweede lan
taren, welke Hans voor hem zou opzoe
ken.
Nu, Hans vond dio ook. 't Ding was wel
erg verrroest en 't ruitje was pikzwart.
Maar dat laatste was gauw verholpen.
Toen het donker begon tc worden, trok
ken de jongens er met hun wagen op uit.
De batterij had veel werk te verrichten: er
zaten nu vier draden aan, tweo aan twee.
Als Rob in do kar zat, duwde Hans. Dan
weer ging Ilans in den wagen en bewoog
Rob hem voort. Met hun monden deden ze
den claxon van de auto na.
,,'t Is net, of 't licht zwakker wordt,"
meende Rob te zien. Hans kwam erbij.
„Ja, de batterij raakt op. Jammer."
Na een poo&je leken 't maar een paar
gloeiende speldepunten cn ten slotte wa
ren do lampen uit.
„Wat 'n pech!" riep Rob. „Wacht!"
Hij liep naar binnen, waar Ans zat te
werken.
„Zeg, Ans," riep hij, „heb jij nog 'n bat
terij van een zaklantaarn? Toe, geef 'm
dan eens!"
„Kijk maar op m'n plank."
Rob ging zoeken, maar Ans' zaklantaarn
was leeg, hij vond alleen maar dc huls.
„Waar is je batterij?" vroeg hij.
„Zoek maar. En help je zelf!" Ans werk
te door.
Rob vond niets. Nijdig liep hij de voor
kamer in. Daar stond de radio, tegen den
muur, op een tafeltje. Vader had 't toestel
indertijd zelf gebouwd. En onder op het
tafeltje, een beetje verstopt, stond de accu,
Op eens kreeg Rob een inval. Hij deed 't
licht op, maakte de accu los en droeg die
naar zijn wagen. Even probeeren, of dat
ging. Do flesch met de elementen werd
vooraan in den wagen gezet, dc draden er
omheen gewikkeld enprachtlicht!
Veel mooier dan met de batterij. Hans was
ook verrukt. En daar gingen ze.
„Niet te hard!" riep Rob tegen Hans, die
duwde, 't Klotst zoo in de accu, zóó vliegt
de vloeistof er over heen."
Dus ging 't wat kalmer. En de jongens
hadden reuze-pret.
Intusschen had Ans genoeg van haar
werk en dacht: „Ik zet de radio eens aan
cn ga op de bank wat liggen lezen tot 't
eten." Zc sloot de Avro aan, maar kreeg
geen muziek.
„Zou er storing wezen?" peinsde ze. Toen
probeerde ze Huizen cn Langenbcrg cn nog
veel meer. Moeder kwam binnen.
„Helpt u eens," zei Ans. „Dc radio wil
niet."
„Die moet willen."
Moeder kwam kijken, probeerde, ook zon
der resultaat, ze onderzocht 't kastje, had
och Ier niet veel tijd en zei: „Vader zal t
wel eens onderzoeken."
Vader kwam thuis.
„Hebben jullie de radio niet aan?" vroeg
hij.
„Die gaat niet," mopperde Ans.
„Storing?"
„Ik weet 't niet."
„Is dc accu soms leeg? Neen. dat kan
niet. Ik heb 'm pos nog govuld."
Vader bukte zich. wou zien, of de ver
binding soms verbroken was en riep met
schrik:
„Waar is de accu?"
„Waar ie altijd staat." zei moeder.
„Maar kijk je souis verkeerd?"
Moeder en Ans kwamen er bij. Ja, het
ding was weg. Kronkelig hingen daar do
draden met de haakjes eraan, welke om de
elementen moesten grijpen.
J^nnio werd ter verantwoording geroe
pen en juist kwam Rob met veel lawaai
binnenstuiven, roepend:
„Komen juljie eens kuken, hoe fijn m'u
lampen nü branden." Meteen ging bij hen
voor, stapte in den wagen en liet zjch lang
zaam voortduwen, 't Licht was schitterend.
„Met mijn batterij?" vroeg Ans.
„Neen, met do accu!" vertelde Rob. „Reu
ze gaat dat hól"
Stil zit broertje in z'n hoekje;
Kleine broer maakt geen geluid
In dat eigen kleine hoekje
Voert die rakker vast wat uit!
Als ons broertje muisjesstil is,
In zijn eigen kleuterboek,
Scheurt hij meestal alle blaadjes
Uit een mooi, groot prentenboek!
Of hij heeft een stukje kleurkrijt
Van z'n zusje of z'n broer
En daar krast hij schilderijen
Mee, op meubels en op vloer!
Of hij strooit uit kleine busjes
Nootmuscaat, kaneel of zout,
Die hij uit de keuken weghaalt.
Kleine broer is soms wèl stout!
Ook speelt hij dolgraag met water,
Maakt zichzelf dan vrcc6'lijk nat,
Maar met al die stoutigheidjes
Is ons broertje tóch een scliat!
R. ASSCHER—VAN DER MOLEN.
(Nadruk verboden.)
„Met... de... accudeed vader ver
baasd. „Met önzo accu, van de radio? Wa
rempel, daar is ie, in den vvagen!"
„Zoo'n deugniet," zei Jannio.
„Zoo'n slimmerd," verbeterde vader.
De wagen kvvarn weer terug.
„Ziezoo, geef m'n eigendom maar weer
gauw terug," zei vader lachend.
„Hoe kwam je daar toe?" vroeg moeder.
„Ja, jullie zeggen altijd: Ilelp jezelf. En
dat heb ik gedaan."
Rob lachte vergenoegd cn maakte de
draden van de koplampen los.
„Jammer," zei hij, toen vader do accu
meenam.
„We gaan toch eten," troostte moeder. En
vaders troost was nog beter. Die kwam den
volgenden dag thuis met de accu van een
electrische schel. Iemand van- zijn kantoor,
aan wien hij 't verbaal gedaan had, wilde
't ding graag afstaan.
Wat dio Rob blij was! Nu kon hij iedcren
avond een poosje rnet zijn race-wagcntjo
gaan rijden zonder dat hij hoefde te vree
zen ergens tegen aan te botsen.
J. H. BRINKGREVE—ENTROP.
(Nadruk verboden.!
door
C. E. DE LILLE IIOG ER WAARD.
Jaap had op zijn verjaardag een timmer
kist gekregen en daarmee was hij zóó blij,
dat.. het prachtige cadeau, toen hij
's avonds naar bod ging, op den grond vóór
zijn ledikant moest staan.
Moeder had de kist zóó gezet, dat Jaap
'm dadelijK zien zou. als hij den volgenden
morgen wakker werd
Jaap ging dan ook slapen met de heer
lijke gedachte, dat zijn timmerkist vóór zijn
bed stond cn bij morgen weer met zijn go-
reedschap zou kunnen timmeren, want tim
meren was zijn lust en zijn leven. Gelukkig,
dat Vader en Moeder sterke ooren hadden
en er geen boven- of benedenburen waren,
die last van Jaaps getimmer hadden, want
anders
„Timmerman, timmerman!" had Vader
tegen zijn jarigen zoon gezegd, „wat ben je
druk aan 't werk' Heb je dan heelcmaal
geen vrij-af op je verjaardag?"
,,'t Is druk op karwei!" antwoordde Jaap
ernstig, een uitdrukking, welke hij onlangs
van een echten timmerman had gehoord en
die in zijn bol was blijven hangen.
Lachend hadden Vader eji Moeder el
kaar aangekeken Wat was die Jaap tocb
blij met ?ljn tjmmerdoos!
Lang duurde het niet, vóór Jaap na dien
heerlijken dag in slaap viel, de hamer in
de timmerkist een klein tikje tegen het dek
sel gaf en dit een kiertje openging.
Jaap had het tikje duidelijk gehoord en
ook gezien, dat het deksel openging. Hij
hield zijn adem in. Wat zou er vorder ge
beuren?
Sst! Daar klopte de hamer weer en nu
hoorde Jaap op eens een stemraetjo zeg
gen:
„Hou je toch stil alsjeblieft! 't Is nu tijd
om te slapen!"
't Was de zaag, dio aan 't woord was.
Dat kon je duidcijk aan het eentonige ge
luid hooren.
,,'t Is me hier veel te benauwd!" klopte
de hamer terug. „Ik wil ook wel 's wat van
de woreld zien in m'n vrijen tijd!"
„Maar daarom hoef je anderen nog niet
tc storen," zei de boor boos on hij kwam
zóó dreigend op den hamer af, dat deze
bang word voor de scherpe punt van de
boor, waarmee dio in het hardst© hout een
crat kon boren. Zijn hoofd was gelukkig van
ijzer. Daar kon do boor niet doorheen, maar
door zijn lichaambrr! hij rilde al bij
de gedachte alleen!
„Ik stoor niemand cn ga rustig m'n eigen
gang. Luilakken mogen blijven slapen!"
kon hij echter niet nalaten te zeggen.
Dat werd de boor toch al te krasl Sar
rend riep die uit:
„Je bedoelt zeker: wie overdag lui is,
kan 's nachts niet slapen!"
„Ik zeg, wal ik meen!" hamerde de groot
ste bewoner van de timmerkist nijdig.
„Niemand is zoo waarheidlievend als ik!"
snoefde do duimstok. „Als ik zeg, dat iets
zeven centimeter is, dan i s het zeven ccn-
timetor cn geen streepje meer of minder."
„Dan doe je ten minste nog iels," zei de
beitel, die zich met den hamer tot de ijve
rigste werklui rekende en den duimstok en
driehoek als luiaards beschouwde.
„Ieder heeft zijn eigen werk," zei de
schroevendraaier, dio zeer vredelievend
was. „Als je dat maar flink doet, zal je
baas tevreden zijn."
„Wees jij maar niet trolsch op jouw
werk!" zei nu de hamer, „jij doet niets
dan draaien en mijn moeder heeft me ge-,
leerd, dat je recht op je doel moet afgaan!"
„Toch bereik je söms meer door een
zachte, ronddraaiende beweging te maken
dan met allo geweld door iets hten to wil
len dringen," zei dc boor, die het nooit met
den hamer eens was.
„Kibbel toch niet!" zei do zaag. „Ik ga
slapen!"
En het duurde niet lang, of hij snurkte
zóó regelmatig en eentonig, als alleen een
zaag maar doen kan.
„Jaap houdt van mij het meest!" begon
dc hamer weer. „Let maar eens op! Altijd
heeft hij mij in zijn banden"
„Orndat hij ons nog niet kent cn naar
waarde weet te schatten," meepde de drie
hoek.
Met eep gevoeligen tik legde de hamer
den driehoek het zwijgen op
Jaap was er verontwaardigd over. Hij had
den hamer als een soort vriend beschouwd,
maar als die zóó leelijk deed
Daar nam de schaaf plotseling het woord
en zei:
„Houden jullie je toch stil allemaal. Als 't
op ware beschaving aankomt, win ik 't na
tuurlijk!''
Jaap begreep niet goed, wat dc schaaf
hiermee bedoelde. Hij zou 't Vader den
volgenden dag eens vragen.
Hoe lang de bewoners der timmerkist
nog bleven kibbelen, wist Jaap niet, want
hij viel weer in slaap. Wel 2ag hij den vol
genden morgen, dat de kist dicht was,
maar niemand zelf3 Moeder niet! kon
hem uit hot hoofd praten, wat hij de be
woners ervan 's nachts had hooren zeggen-
Hij keok ze er één voor éón op aan en
vond, dat ze allemaal gelijk hadden.
Om den harner te toonen, dat hij van de
anderen evenveel hield, gebruikte hij ieder
lid der groote familie Timmer.
Eiken avond gingen zij weer vóór Jaaps
bed in de timmerkist slapen, maar hoe
Jaap zijn oogen ook inspande en zijn ooren
spitste, nooit heeft hij dc timmerkist meer
open zien gaan en de bewoners 6amen hoo
ren praten of kibbelen.
En toch had hij alles dien éénen nacht
duidelijk gezien en gehoord!
(Nadruk verboden).
VOOR DE KLEINTJES.
Mijn allerliefste speelgoed,
Dat is mijn Teddybeer,
Maar e ig'l ij k is 't geen speelgoed!
Mijn Teddy is veel meer!
Ilij is mijn kleine vriendje,
Dat altijd bij mij is.
Als 'k eve 11 zonder hem bon,
Geloof maar, dat 'k hem mis'
3.
Ik speel met hem zoo prettig.
Wat i k doe, wil ook h ij.
Ga ik met Móéder wand'len,
Dan is mijn Ted cr bij.
Zit ik op 't kleino bankje,
Als Moèdertje leest voor
En oventjes maar ophoudt,
Dan zeg ik: Moes, ga door!
Ted kijkt dan heol verstandig.
't Is net, alsof hij zegt:
Ik hoop, dat Jantjes Moeder
't Boek niet gauw neer weer legt!
6.
En zitten wij te eten,
Het smaakt mij altijd goed!
Dan krijgt ook Tcd een slab voor,
Daar hij niet morsen moet.
7.
Als '3 avonds in mijn bedje
Ik lekker slapen ga,
Dan heb ik Teddy bij mij.
Hij zegt mij altijd na:
Dag Moeder, wel te rusten!
Slaap lekker, goolenacht!
We doen. wie 't eerste inslaapt
Nacht Moedertje, slaap zacht!
Dan fluistert kleino Teddy
Nog even in mijn oor:
Ik zal de wacht wel houden.
Slaap maar aan één stuk door!
10.
Vaak droora ik van mijn Teddy;
Ilij is mijn trouwste vriend.
Je vindt nu zeker ook wel.
Dat hij dien naam verdient!
1L
Zeg, heb je ook eon Teddy?
En is die ook zoo'n schat?
Wat zou ik tocb beginnen.
Als ik mijn Ted niet had!
CARLA HOOG.
(Nadruk verboden).