2oi\dagshla
KEITJES
De Amerikaansche vrouw aan de bar
Tijdschriften
Als de zaak rust
werkt de
ADVERTENTIE
Van iei
3 x plaatsen
voor f 1.-
Jitsluitend bij voor
uitbetaling.
Draconische maatrege
len afgeschaft
LETTERKUNDIGE KRONIEK
AMERIKAANSCHE NOTITIES
De bootlegger nog steeds een
ramp voor de schatkist
Toen de herroeping van de drooglegging
op St. Nicolaasdag van het vorige jaar
plaats vond. loosde schrijver dezes een
diepe zucht van voldoening en beloofde
zichzelf plechtig het laatst over dc gehee-
le Amerikaansche drankgeschiedenis ge
schreven te hebben Alle ellende van mas
saai overtreden van de Grondwet, smokke
len, doodschieten, vergiftigd worden en ac
tiviteiten der onderwereld zouden op dien
gedenkwaardigen dag ophouden, het leven
zou zijn normalen gang hernemen en hoog
sten6 zou de herinnering blijven bestaan
o.a. in den vorm van Al Capano achter de
tralies en de noodige maaglijders, die in
de jaren 19191933 zoo dwaas waren ge
weest heil te zoeken bij verdoovende dran
ken, die zelfs op staal groenachtig inbeten.
Verder maakte men zich in groote krin
gen over niets meer druk en werd door de
autoriteiten op middelen gezonnen om den
terugkeer van vroegere mistoestanden te
voorkomen en bovendien zooveel mogelijk
geld in het laadje te krijgen, want ten slot
te was deze laatste factor er een van min
stens even groot gewicht als het terugge
ven van persoonlijke vrijheid in zake het
drinken van alcoholia.
Het dient zonder eenig sarcasme gezegd
te worden, dat de autoriteiten zich afsloof
den om alles zoo goed mogelijk in het ga
reel te krijgen en vanzelfsprekend kregen
we dus de noodige rare bepalingen te ge
hoorzamen. De angst voor de „saloon" of
kroeg van vóOr 1919 zat er zoo in, dat nu
alles op haren en snaren werd gezet om
een herhaling te voorkomen. Was het vroe
ger gewoonte, dat elke straathoek een
kroeg of drankwinkel bevatte, nu werd de
bepaling gemaakt, dat zij minstens 1500
voet of 500 M. van elkaar af moesten lig
gen. Dit gold dan voor een straat, maai
de leden van de Alcoholic B^ard vergaten,
dat er ook zoo iets als zijstraten bestaan
en dus is het nu zeer goed mogelijk door
het omslaan van een hoekje van de eene
gelegenheid in een andere te wandelen.
Nadeelen van de oude „sa.
loons".
Een ernstig bezwaar van de oude saloon
was de gedwongen maskeering van straat
af. Een en aider als gevolg van de fana
tieke puriteinen, die aan het eind van de
vorige en bij het begin van deze eeuw wel
niet hun zin kregen inzake wettelijke ge
heelonthouding, maar die gedaan kregen,
dat een bar of een kroeg zich moest ver
schuilen achter matglas, gordijnen enz.
Het kwaad ontstond dan pas goed, doordat
zij zich veilig voelden tegen afkeurende
blikken. Nog een nadeel was het drinken,
staande voor de tapkast, op een elboog ge
leund en met een voet op een koperen rail,
waar dan de eene hartige dronk de andere
volgde, de heeren onder elkaar waren en
dus alle beschaafdheid ver, zeer ver te
zoeken was, terwijl de slijters, bazen of
bartenders niet ophielden met schenken,
totdat het slachtoffer rijp was om door
een „bouncer" of uitsmijter op straat ge
zet te worden, hetgeen afliep met een dut
in de goot. Dit alles en meer nog heeft er
veel toe bijgedragen de drooglegging in
1919 er door te krijgen, omdat de beschaaf
de wereld er de gelegenheid in zag om
grondige opruiming onder dit kwaad te
houden.
De „Alcoholic Board" in
actie.
Aan het hoofd van de New-Yorksche Al
cohoiic Board kwam niemand minder te
staan dan een voormalige hoofdcommissa
ris van politie, Mulrooney, die zijn carri
ère van gewoon agent tot den top van het
18.000 man groote corps gemaakt heeft en
die zich nog precies herinnert, wat er in
vroeger dagen niet aan deugde. Hij had
zich heilig voorgenomen alles in het werk
te stellen om de herwonnen nieuwe vrij
heid niet in losbandigheid te laten ontaar
den, zoodat de verslagen geheelonthouders
niet zouden kunnen zeggen: Zie je wel,
dat het toch een janboel is geworden en
alles bij het oude bleef? Volgde derhalve
een serie bepalingen van hoogerhand, die
met verbaasde gezichten en een gemompel
van ontevredenheid ontvangen werden. Al
le gelegenheden, waar geestrijke dranken
geschonken werden, moesten open en van
af de straat zichtbaar zijn. Geen matglas
meer, geen houten schotten, die den in
kijk beletten, maar licht, groote spiogelra
men en tafeltjes v'ak voor 't raam! Want
pal daarop kwam het bevel, dat niemand
staande drinken mocht. Alleen maar zit
tend! Daar is heel veel over gelachen cn
even veel tegen geprotesteerd, want de
Amerikaansche man, die in de „speakeasy"
den drogen tijd getrotseerd had, was de
oude gewoonte trouw gebieven en voelde
er niets voor om voortaan zijn cocktail of
whiskey in een clubfauteuil te consumee-
ren. Hij had echter buiten den waard gere
kend! Mulrooney beval aldus en aldus ge
beurde. Iedereen werd gedwongen zioh in
een stoel bij een tafeltje neer te vleien cn
daar zijn bestelling te doen.
Sommige deftige gelegenheden bcdach
ten er iets op en installeerden een ronddrij-
dende bar, die bij een tafeltje kwam, de
bestelling opnam en ter plaatse de hart
versterking klaar maakte en inschonk.
Een kennis van mij overkwam het volgen
de: hij zette zich voor een „oyster bar"
neer, waar oesters in kouden en warmen
vorm aan een toonbank worden opgediend
en waar men zich op een hooge kruk voor
neerzet, Tevens bestelde hij een glas slier
ry. De bediende deelde hem mee, dat hij
wel de oesters kon opeten voor de bar.
maar dat hij de sherry aan een tafeltje
moest opdrinken. Evenmin kon hij de
oesters aan het tafeltje opgediend krijgen
als de sherry aan de bar en dus zat er
niets anders op dan het glas in de verte
neer te zetten en er af cn toe heen te hol
len om er een slokje van te nemen.
Veredelende invloed van het
zwakke geslacht
Natuurlijk is dit een enkel geval uit ve
len, maar bovendien een bewijs hoe raai
de beperkende maatregelen uitwerkten. Een
week geleden kwam dan ook van hooger
hand het bericht, dat dit alle*, ingetrokken
was en men voortaan aan de bar staande
of niet zijn bestelling kon doen en op
drinken of er uit vrijen wil bij gaan zitten.
Toch mag niet vergeten worden
te vertellen, dat de hecle drinkquas-
tie een ongelooflijke meevaller is ge
worden. eenvoudig door het feit, dat
vrouwelijk Amerika zich niet meer
op den achtergrond houdt, maar
overal komt, waar de mannen heen
gaan. De drooglegging schijnt een
verkapte zegening geworden te zijn,
aangezien de dames weigeren voor
taan achteruit gezet te worden,
maar overal komen waar hun aan
staanden en broers naar toe gaan.
Zelfs hebben zij te kennen gegeven
ook voor de bar te willen staan met
een voet op de koperen rail en zoo
hun hartversterking te willen inslik
ken, ofschoon dit spot met alle tra
ditie. De waarheid gebied me te ver
tellen, dat zij er sinds twee weken
dapper mee bezig zijn.
Het is dus niet meer noodig, dat zij zich
•n fauteuils neervleien, een cigaret aanste
ken en de rijdende „bar" bij zich laten ko
men, maar zij voelen zich de gelijke van
het sterke geslacht en stappen overal bin
nen, waar het vroeger een Heilige Halle nur
für Herrn was. Wat is het gevolg hiervan
gebleken in deze simpele twee weken? Dat
de zeden sterk verzacht zijn. dat de heeren
zich buitengewoon onbehagelijk voelen voor
de toonbank van een café, omdat zij een
lid der zwakke sekse als buur hebben en
derhalve niet hun hoed op durven houden,
niet durven te vloeken of gewaagde mop
pen durven te vertellen, evenmin gebruik
maken van de kwispeldoors en allerminst
meer durven te drinken, dan goed is voor
hun constitutie. De heele drinkpartij is,
dank zij de vrouw, teruggebracht tot een
onschuldige tijdpasseering en de autoritei
ten wrijven zich in de handen, dat het aan
tal beschonkenen zoo beneden de schatting
blijft
De bootlegger nog steeds een
ramp voor de Schatkist
Maar daarmeé zijn we nog niet met de
heele geschiedenis klaar! De federale auto
riteiten hadden zich in hun hoofd gehaald
om zooveel mogelijk accijnzen te heffen ter
stijving van de schatkist en legden op elke
geïmporteerde gallon (4K L.) de noodige
invoerrechten. Nu had Amerika den 5den
December 1933 maar een voorraad van 1
millioen gallon behoorlijke drank van gou-
vernementswege om onder het publiek te
brengen, maar de sluikhandelaars of boot
leggers hadden nog veel meer over. Is het
dan zoo onbegrijpelijk, dat de regeerings-
whiskey en de daarop gevolgde geïmpor
teerde drank het af moest leggen tegen den
grootcn voorraad, die nog in het land aan
wezig was en die veel goedkooper was, om
dat er geen belasting bijgevoegd werd?
Maar hier deed zich een nieuw probleem
voor. De belasting voor de geïmporteerde
whiskey, jenever, wijn, champagne, likeu
ren en wat er verder uit de overige wereld
toestroomde, was niet mis! Voor sterke
drank, als Schotsche whiskey on Schiedam
sche jenever, werd de in voorbelasting niet
minder dan 5 per liter, zoodat een klein
kruikje van nog geen volle liter Schiedam
mer op ruim vijf dollar kwam te staan on
wie had er dat voor over? Hetzelfde gebeur
de met echte geïmporteerde whiskey cn wat
was het gevolg? Dat do geweldige clande
stien gestookte voorraad, die klaar lag, ver
kocht werd met of zonder toevoeging van
belasting, en nog liever zonder, zoodat de
oudcrwetsche, veel gevreesde bootlegger, die
do schatkist in die veertien jaren millioenen
dollars gekost heeft, nog steeds bestaat en
dezelfde whiskey levert voor een dollar per
pint. terwijl men er in de bona fide winkels
1.70 voor betaalt, inclusief de somma die
des Caesars is.
Nu wil het geval eenmaal, dat het mensch-
dom altijd aan het voordcel van zijn eigen
portemonnaie denkt cn derhalve krijgen do
bootleggers hoe langer hoe meer klandizie
cn ziet het goevernement zich beroofd van
een belangrijke bron van inkomsten, waarop
het gerekend had om de begrooting sluitend
te maken Met eenige wat er op zit is. om
de veel te hooge invoertarieven cn accijn
zen sterk naar beneden te laten komen en
zelfs de 50 die president Roosevelt kan
laten vallen, zullen nog niet genoeg zijn.
Niet voordat men. hier begrijpt, dat
het publiek en niet do wetten of be
palingen het sterkst:'#ijn, komt er
ook op het terrein van. ceh glas bier
of een cocktail volkomen normali
teit.
Tusschen Tijd en Eeuwigheid.
Verzen van Henrietta Roiand
Holstvan der Schalk (Rotter
dam, Brussel 193-4)
Dc laatste dichtbundel van Ilenriëtte
Roland Holst bestaat uit drie deelen. Het
eerste gedeelte is getiteld „Uit het in
nerlijk rijk", het tweede„Rondgang
door het jaar", het derde heet„Van
tijd naar eeuwigheid." Deze triptiek
stelt één samenhangend gcstelijk dra
ma voor. In het eerste gedeelte zien wij de
dichteres in conflict met zich zelf, zoekend
naar de goddelijke leiding, die zij, diep in
haar leven aanwezig weet, in bekommernis
over menscli en raenschheid. Er hijgt een
hunkering in haar naar rust, naar verkla
ring, een voorgevoel van een naderend ein
de, maar toch een verlangen naar zelfher-
ziening en arbeidsvoltooiïng, vóór dat het
einde komt.
Het tweede gedeelte, dat een rondgang
door de jaargetijden wil beschrijven, is een
rondgang door de natuur. Het is, alsof de
vragen en gepeinzen, die de dichteres recht
streeks met zichzelf houdt in het eerste ge
deelte van haren hundel, in het twee
de gedeelte den objectieven vorm heb
ben aangenomen van natuursymboliek,
of de dichteres haar ziel geblinddoekt
heeft, en of zij nu, in de al-natuur
vóór zich, het innerlijk drama, dat zij
bij de rechtstreekschc zelfbeschouwing niet
zag opgelost, zich ziet afspelen. De natuur
openbaart haar de krachten in zichzelve,
die de rechtstreeksche mijmering haar ont
houdt. En dan, in het derde gedeelte van
den bundel, heeft zij de berusting en over
gave gevonden, waar zij in het eerste ge
deelte om riep. De synthese openbaart zich
in haar leven, zonder dat een logische ont
wikkelingsgang er toe leidt.
De natuur is bij eiken dichter symbool
van innerlijk leven. Maar bij de meeste
dichters is de verhouding zoo, dat liet gc-
voels- en gedachtenleven terstond den vorm
van natuursymbolen aanneemt. Bij Hen-
riëtte Roland Holst heeft de natuur-syinbo-
liek een verlossende functie. De gang
door de natuur, in welke liet menschelijk
leven met al zijn vreugden, zijn hun
keringen, zijn dorheden en duisterheden
weerspiegeld ligt, brengt haar op intuïtieve
wijze de overgave en de synthese.
Het komt ons voor, dat deze sprongsge
wijze ontwikkeling, dit opeens, schijnbaar
niet te verklaren openkomen van zeker
heden en helderheden, nadat de natuurbe
schouwing heeft geïnterfereerd, den sleu
tel geeft voor het begrip van hare poezié.
Deze werkzaamheid van het natuursym
bool hangt samen met andere, essentieele
eigenschappen in den geest en in de poëzie
van Henriëtte Roland Holst. Deze poëzie
vertoont een klaarheid en eenvoud van ge
dachte, die haar weerga zoeken, juist omdat
telkens de natuur met haar beeldspraak
tusschenbeide komt, en dus de gedachte
geen gelegenheid krijgt voor decadentie.
Er is nóg erne eigenaardigheid, welke de
poezie van Henriëtte Roland Holst van elke
andere poezie onderscheidt, en die in dezelf
de algemeene verhouding dezer dichteres
tot de natuur, haar oorsprong vindt. In
dezen laatsten bundel komt zij in het bizon
der aan den dag.
Een onmetelijk verlangen naar rust en
bezinning is gelijktijdig aanwezig met een
drang naar de daad. Geen geest in HoMand
is zoo gericht op het contemplatieve, geen
geest voelt zich zoo afkeerig van onvrucht
bare bespiegeling. Het wordt haar mogelijk,
om deze tegengestelde stroomingen te ver
eenigen, omdat het de natuur is die,
contemplatief aanschouwd, zich niettemin
als actieve macht ontwikkelt.
De natuur is bij Henriëtte Roland Holst
heel iels anders (Jan aesthetisch ornament,
zij is objectiveering van rnenschelijke activi
teit, zij is een bezield wezen. Wij geven een
voorbeeld ten bewijs, het eerste gedicht uit
het tweede gedeelte van dezen bundel:
Glanzende wolkenstoeten zijn gekomen,
hebben de einders met hun pracht gevuld,
bewegende geluidloos als in droomen
soms menschen doen, zijn langzaam,
als op loomo
wieken verder geschoven, blank en guld.
De lieete dagen en de schrale nachten
hadden de aarde van haar kroon beroofd,
haar bloei verwelkte in overzware drachten,
toen kwaamt gij, gezegende wolken,
verzachten
het heote schrijnen',- donzig hemeï-ooft.
Menschen, heffend hun verlangende oogen
naar do einders, waar die stille stoeten
gaan,
door zachten ademtocht zacht voort
bewogen,
voelen hun harten, na het harde en droge
ontberc', m volheid weer van liefde slaan."
Dc poezie van Ilenriette Roland Holst be
weegt zich op do bergkam, die tusschen de
twee werelden van persoonlijk gevoelsleven
en algemeen-menschelijk gevoelsleven zich
verheft. Het algemeen-menschelijke in haar
poezie wordt nooit een abstractie, zooals dat
bijvoorbeeld bij Herman Gorter vaak het
geval is.
Dat persoonlijk beleven van het onper
soonlijke is wederom een gevolg van haar
onderbroken communie met de natuur.
Beeldspraak is bij haar geen begrip meer,
geen vergelijkingsgegeven, maar de reali
teit, waarin zij denkt. En het is, wijl de
gedachte niet naar het Beeld behoeft te
grijpen, maar het beeld terstond in zich
geborgen heeft, waardoor deze dichteres,
terstond een intuïtieve levenswijsheid kan
openbaren, op een moment waarin een an
der dichter nog in den greep naar de
beeldspraak gevangen is. Eigenlijk voltrekt
zich in haar hetzelfde proces als in de ziel
van den primitieven volksmcnsch. Ook leze
heeft de beeldspraak vlak bij de hand. En
ook deze wordt door die beeldspraak, wel
ke hem bij voorbeeld tot algemeen beken
de spreekwijzen leidt, gebracht tot een
levenswijsheid, die daarom zoo diep is, wijl
ze geen vondst is van de gedachte, maar
een impuls van het gemoed.
Hoe de vertrouwdheid, de gemeenzaam
heid met de beeldspraak tot de diepste le
venswijsheid voert daarvan geeft het vol
gende gedicht een getuigenis. Het is het
tweede gedicht uit de eerste afdeeling van
dezen hundel: „Het Innerlijk Rijk".
„Te weten dat men Gods kind is
geboren,
en aan het einde tot hem wederkeert,
al weigerde men lang zijn stem te
nooren
en heeft lang, vaderloos te zijn
begeerd
Te weten, dat de stroomen van het leven
ons kunnen voeren nooit zoo ver van
buis,
of de dood haalt hem in, vroeg, laat,
om 't even
en neemt ons op, en brengt ons veilig
t'huis.
(Want dit leven mondt in d'oneindig-
heid
cn zij is 't gewaad, geplooid om God's
leden,
daarom worden, wie uit het. leven
gleden,
gevoerd naar zijne tegenwoordigheid).
Te weten dat de moeienis, het strijden,
ontgoooheling, 't uitbloeien van de
jeugd,
elke beproeving onzer leefgetijden,
uxi6 rijker maakt aan onvervreemdb're
vreugd.
en met mildere zekerheid gezegend,
dat met elke beproeving, elke pijn
de harten dieper bot besef doorregent,
hoe allen toch in God geborgen zijn
Dat is nu, diep benee 't verward
bewegen,
de ondergrond van vaste rust.
het teeken, bij elke kruiding der wegen
geplant: daarheen: daar gloort de
lichte kust."
Onze lezers zullen onze bedoeling begrij
pen, wanneer wij hen wijzen op het d«-rde
couplet, waar de vertroostende levenswijs
heid onmiddellijk uit de beeldspraak ont
staat. En zij zullen nu waarschijnlijk kun
nen gissen, wat wij mecnen, wanneer wij
den veel misbruikten term „kosmisch", als
kenschetsing dezer poëzie bezigen. Er is in
haar een éénheidsgevoel met het heelal, en
de diepe gronden van het wereldwezen
kunnen door deze dichteres worden ge
peild. omdat zij eene innige vertrouwd
heid heeft met de openbaring van dat we
reldwezen in de natuur.
Zoo is het haar onmogelijk over iets an
ders te dichten dan over de centrale pro
blemen, waarin mensoh en menschheid ge
vangen zijn: leven en dood, de hunkering
naar geluk en goedheid en het onmachtig
bevangen zijn in den waan. Zoo is het
haar mogelijk, gestuwd door de dynami.
sche macht die zij in de natuur ervaart*
het geloof in eeno ontwikkeling te bezit
ten en uit te zeggen, terwijl haar pein
zend opmerken van al 's levens vergissin
gen haar aarzeling moeten geven en twij
fel. Deze dichteres geeft nimmer de con
structieve oplossing eener omlijnde Idee,
maar zij geeft troost cn zekerheid door
haar nobel Zijn, haar toevertrouwen van
alle moeizaam leed niet aan het mislei
dend intellect, maar aan de onuitzegbare
en niettemin besefte weiten eener eeuwig
voortschrijdende en voortverbeeldende Na
tuur.
P. H. RITTER Jr.
Filmliga.
De Juni-aflevering van het tijdschrift
„Filmliga", uitgave van de N.V. Nijgb en
Van Ditinar te Rotterdam, geeft ons aller
eerst een beschouwing van Mary Dressier,
die film en leven zoo nauw met elkaar ver
bonden acht, dat het voor buar niet doen
lijk is om levens en filmaanschouwing van
elkaar te scheiden.
Roubcn Mamoulian, die regisseur van
„Koningin Cnristine", vertrouwt den lezers
van Filmliga toe, dat hij zéor onder den in
druk gekomen is van de persoonlijkheid
van Greta Garbo tijdens de verfilming van
dit werk. In het verdere deel van deze bij-
droge betoogt Mamoulian o.m. dat hij ge
looft, dat do twee kunsten tooneel cn
film spoedig zoodanig fundamenteel ge
scheiden zullen zijn, dat hen niets meer
bindt. Onze collega Charles G. Behrens
heeft het over de herleving van de Zweed-
sche film en komt daarbij tot de conclusie,
dat de filmproductie in Zweden thans op
een zoodanig peil gekomen is, dat zeker een
vierde deel ervan ook buiten Scandinavië
vertoond kan worden. Hierin ziet de schrij
ver van dit artikel een belofte voor de toe*
kornst der weer oplevende Zvveedsche film.
Jordaan heeft een zeer lezenswaardig ar
tikel geschreven over Marlena Dietrich, te
vens behandelt hij in dit nummer de vraag
of de volksfilm herleeft, waarbij hij dan
een bespreking geeft over de Fransche
films „De Twee Weezen" en „De Ellendi-
gen". Mathilde Visser vertelt van een on
derhoud, dat zij met René Clair heeft ge
had toen hij bezig was met de verfilming
van „Le Dernier des Milliardaires". De ver
schillende bijdragen, welke ditmaal al bij
zonder interessant zijn, worden toegelicht
door vele goed verzorgde foto's.
Natuur en Techniek.
J. W. A. van Schie opent de reeks van
bijdragen, welke de Juni-aflevering vor
men van Natuur en Techniek, uitgave van
Elzevier te Amsterdam, met een beschou
wing over de vraag: „Hoe leer ik vliegen?"
De heer H. Kleibrink begint in deze afle
vering met het eerste van een serie artike
len. „Het Heelal in Huis", waarin hij den
lezers een en ander vertelt over bet zelf
bouwen van een eenvoudige sterren kijk er.
W. Verster brengt de lezers door zijn
verhaal, maar meer nog door do prachtige
foto's in verrukking over de schoonheden
van Lugano en omgeving. Dr. II. Engel
vertelt een cn ander over de termieten of
witte mieren, welke hij lastige, kleine
bouwmeesters noemt. S. Snuyff geeft een
uitvoerige verhandeling over voorcompres-
sie, meer speciaal in verband met de op
voering van de krachtsontwikkeling van
den motor. Floris Feld uit den Haag ver
telt een en ander over het Chineesche kom
pas in de tijdsrekening, Dr. A. Beer ver
volgt zijn artikel „Stormvloed", S. S. Hoog-
terp heeft het ditmaal over schimmels en
zwammen, terwijl Dr. M. Vélesz een en
ander mededeelt over machinale grapholo-
gie.