/5EIH§) ONS SUCCES IS UWSUCCES STOOMWASSCHERIJ DE KOLK MEER BETALEN ZOU DWAASHEID ZIJN! KOFFIE EEN SAGE UIT HET RHóNE-DAL SPREEKWOORD RADEN KLEUR- EN KNIPPLAAT IN HET ZWEMBAD MACHINALE OP AAKWASCH KASTKLAAR KRAAK HELDER GOEDKOOP F. VAN HOFWEGEN BLEEKERSTRAAT 37 TELEFOON 16 De beste koffie. Hulsko's Selnkoffiekost nu 25 ct. per pond I Hulsko heeft één soorti het beste! In gepatenteerde, luchtdichte verpakking. Vraagt Uw Winkelier! HULSKO^«v OE KOFFIE WAAR PIT IN «Tl In de verschillende dorpen van het Rhóne-dal, déAr, waar vaak bruisend de Rhón© vanaf het gebergte langs de oevers stroomt, ziet men soms oud en jong, hand aan hand, een kring vormend, een rondedans maken, onder het zingen van het vrij eentonige liedje:: „Sur le pont d'Avignon, On y danse, on y danse. Sur le pont d'Avignon, On y danse tous en rond!" Dat woordelijk vertaald in onze taal be- teekent: „Op de brug van Avignon, Men danst er, men danst er. Op de brug van Avignon, Men danst er allen in 't rond." Doch dit, voor onze ooren, zoo eentonige gezang heeft voor de bewoners van bet Rhóne-dal, vooral ddAr, waar bovenge noemde brug is gebouwd, een beteekenis van meer waarde, zooals dan ook de vol gende sage vertelt: Omstreeks het einde der twaalfde eeuw, toen iedere poging om een brug over de vaak zoo onstuimig-bruisende rivier te bou wen, steeds een groot aantal menschen- levens kostte, die door den snellen stroom worden meegesleurd en niet meer te redden waren, sprak op een dag Fanchette, een stok-oud vrouwtje: „Doet toch geen moeite meer door het bouwen van een brug om de oevers met elkander te verbinden. Weet ge dan niet, dat het gedeelte der rivier, in de nabijheid van Avignon, altijd ongeluk mee brengt? En zelfs al komt er na verloop van tijd een brug, die beide oevers met elkan der verbindt, dan zal de eerste, die het waagt, daarover den anderen oever te be reiken, er niet levend aankomen De woorden der oude vrouw brachten toen zóóveel schrik onder de bruggenbou wers, dat geen van hen er toe te bewegen was, met het bouwwerk voort te gaan. Zoo bleef langen tijd de brug onvoltooid, totdat op 'een dag Bénoit, een schaapher der, op de gedachte kwam, het werk voor de latere bruggen-bouwers eenigszins ge makkelijker te maken. 1-Iij sleepte of rolde daarom iederen dag, terwijl de schapen 'ne pen te grazen, groote stukken rotssteen naar den oever en vandaar wentelde hij ze in een roeibootje. Werd dan de stroom wat minder sterk, dan sprong ook hij in 't bootje en roeide vlug naar het midden der rivier, tot vlak bij de plek, waar reeds een pijler stond. Daar wierp hij de steenen neer. Vaak lachten do andere herders om Bénoits ijver. „Denk jij daarmee een brug le bouwen?" vroegen zij spottend. Waarop dan de jongen antwoordde: „Geen brug, maar wèl een dam. Deedt gij, die zoo lui hier ligt, zooals ik, dan zouden wij weldra zonder roeibootje den anderen oever kun nen bereiken en ongelukken zouden er op deze gevaarlijke plek niet meer gebeu ren Deze woorden brachten de spotters tot ernstig nadenken en toen duurde het niet lang meer, of zij hielpen ijverig mee. Doch nauwelijks was het in den omtrek bekend, waarmee de jonge herders bezig waren, of vele mannen kwamen, na afloop van hun dagwerk, als de herders reeds met de kud den naar huis waren, het werk der jongens voortzetten, zoodat weldra de massa rots- steenen, eerst vanaf den rechter oever in de rivier geworpen, cn daarna ook vanaf den linkeroever, een dam vormden. Doch in 't midden, vanaf den pijler, Heten ze in den dam een opening, groot genoeg om de rivier haar loop ongestoord te doen ver volgen. Over deze zeer groote opening werd daar na, zonder eenig gevaar voor de bouwers, een brug gebouwd. Maar ziet, nauwelijks was de brug ge reed, of er deed zich weer een andere moei lijkheid voor! Want... toen dacht men op eens aan de woorden der oude Fanchette: „En zelfs al komt er na verloop van tijd een brug, die beide oevers met elkander verbindt, dan zal de eerste, die het waagt daarover den anderen oever te bereiken, er niet levend aankomen..." „Wie zal er. als eerste, zijn leven wagen?" vroeg men zich af. Ja, eenigen spraken er reeds van. een hond of een geit over de brug te jagen. Doch de hond begon luid te japken; hij wilde niet over de brug. En ook de geit- bedank to er voor de eerste te zijn. „Maar één moet toch de eerste zijn," sprak do maire (burgemeester) van Avig non. „Laten we alle armlastige oudjes bijeen roepen," stelde daarop een landheer voor „We zullen dan den oudste der mannen over de brug zenden Toen kwam Bénoit naar voren. „Hoe durft ge zóó iets onmenschelijks voor te stellen?!" riep hij verontwaardigd uit. „Hoe durft ge een dezer arme oudjes prijs te geven aan den vloek, die op deze plek rust? I k zal de eerste zijn, ik...!" Met kracht drong hij zich toen door de menigte, die hem deze „roekelooze daad" wilde beletten, liep met forschen stap over de brug en... ging ongedeerd verder! Nauwelijks had hij den anderen uever be reikt, of een luid gejuich steeg op uit de straks nog zoo angstige menigte. „Nu durven wij ook!" riepen allen. „Wacht, ik eerst!" sprak een speelman, die met zijn viool in de hand naar voren drong. „Zingende trekken we over de brug! Ik voorop en jullie volgen dansende, en zingende het liedje, dat ik ga spelen!" „Eerst moeten we zonder muziek over de brug," stelde de mairc voor. „Best," zei de speelman. Doch midden op de brug gekomen, bleef hij op eens staan en riep: „Nó komt het liedje!" Hij begon toon het door hem zelf bedachte wijsje te spelen, waarop, al dansende hand aan hand, allen, oude zoowel als jonge lie den, zongen: „Sur le pont d'Avignon, On y danse, on y danse. Sur le pont d'Avignon, On y danso tous en rand!" Welk spreekwoord stelt dit plaatje voor2 k(Nadruk verboden)'* Zoo dansend en zingend midden op de brug, dacht niemand meer aan de voor spelling der oude Fanchette. Men vergat zelfs, dat onder de brug de Rhóne kookte en bruiste! Men dacht alléén aan het ge mak, dat de brug allen gaf, en vooral aan den verstandigen Bénoit, die door het aan brengen der rotssteenen en vooral door zijn vlijt, allen er toe had aangespoord, hem to heipon bij het maken van den dam. En nu nog zingt men jaarlijks op den datum dat Bénoit, als eerste over de vol tooide brug durfde loopen, al dansende een rondedans midden op deze brug: „Sur le pont d'Avignon. On y danse. on y danse. Sur le pont d'Avignon On y danse tous en rond!" TANTE JOH. (Nadruk verboden). door C. E DE LILLE HOGKRWAARD. Met hun badhanddoek in een rolletj0 achter op de fiets gebonden, trapten Jan en Joop naar het zwembad. Nooit hadden zij na vieren zóó n haast, als wanneer zij daarheen gingen. Duiken en zwemmen konden ze als de besten cn nu, met die warmte, was het een dubbel genot in het frissche bad verkwikking le vinden. 't Was vol in het zwembad, maar de jon gens vonden nog een hokje om zich te ver- kleeden. Lang duurde het dan ook niet, of zij verschenen in zwemcosluum. Met een plons stortten zij zich in het water en zwommen weldra, dat het, een lust was. Nu en dan zaten ze elkaar zwemmend achter na of haalden andere kunstjes uit. Ge woon zwemmen wordt voor jongens, al zijn ze ook nog zulke waterrotten, op den duur eentonig. Jan en Joop voelden zich echt in hun ele ment. Steeds werden er nieuwe „lui" met een fermen slag in het water begroet, zoo dat er een stortvloed op de nieuw aange- komenen neergutste. Maar daar kan een Ilollandsche jongen wel tegen en het ant woord, in den vorm van een zoo mogelijk nog heviger stortbui, bleef natuurlijk niet uit. Meer dan eens moest Barend, de bad meester, waarschuwend en zelfs dreigend optreden. Even was het dan wat rustiger, maar lang duurde het niet. Jongens schij nen soms plotseling een merkwaardig slecht geheugen te hebben! Lang kon Barend echter niet boos blijven op de zwemmende en spartelende jeugd. Tal van herinneringen uit eigen jonge ja ren kwamen bij hem boven, als hij daar in het zwembad naar de jongens stond te kij ken. Immers: hij zelf was in die dagen net zoo geweest! En hij deed een oogje dicht, tothet toch wat al te bar werd en hij wel kijken m o e 9 t, of hij wilde of niet! Op één punt was hij echter onverbidde lijk, dat was: wanneer de jongens „er uit" moesten. Dan wist hij van geen schipperen en keken zijn oogen zóó gebiedend, dat zij het .rnaar het verstandigst vonden, zonder veel tegenspartelen (zoowel in letterlijken als figuurlijken zin!) uit het water te ko men. Nooit wilde hij toestaan, dat ze lang in hun badpakken bleven rondloopen. Vlug dreef hij ze de hokjes in om zich te verklee- den. Geen der jongens vermoedde, dat hier aan een geschiedenis verbonden was, iets dat gebeurd was in Barends jeugd en dat hij nooit vergeten zou. Hij had n.l. het be vel van z ij n badmeester getrotseerd, had tijden ongekleed rondgeloopen (het was dien dag lang niet warm) en was zóó ern stig ziek geworden, dat hij verscheiden weken tusschen leven en dood gezweefd had. En met die ervaring voor oogen, zorg de Barend er wel voor, dat zoo iets met de aan hem toevertrouwde jongelui niet voor kwam. Dien middag had Barend door de over stelpende drukte heel wat moeite met op allen te letten. Steeds weer verdwenen nieuwe jongens in de hokjes om er hun badpak aan te trekken. In alle hoeken en gaten lagen dan ook de hoopjes kleeren en Dit vroolijke toonceltje, zooals men in de straten van Dierenstad dikwijls ziet, willen wij eens opzetten. Maar voor één ding moet ik je waarschuwen: zorg. dat Bruin, het beertje, zijn snuitriem niet kwijt raakt, want anders... kon hij wel eens bijten! We beginnen met de plaatjes en de drie hoekjes op dun, doorschijnend papier over te trekken. Daarna plakken wij ze op dun karton, om vervolgens de plaatjes een kleurtje te geven. Zijn we daarmee klaar, dan knippen we alles uit. Do driehoekjes worden op de stippellij nen omgevouwen, de reepjes met lijm of gluton bestreken cn ten slotte tegen de plaatjes geplakt. Staan Jumbo en Bruin good stevig? (Nadruk verboden). badhanddoeken, die daar nu niet bepaald netjes neergelegd waren. Juist kwamen Jan en Joop binnen om zich weer aan te kleeden, toen „de Pier," gereed om te zwemmen, er uit kwam. Zijn eigenlijke naam was Peter Pierendonk, maar zoo noemde geen dor jongens hem. Jan en Joop konden hem niet al te best zetten, al hadden ze voor zijn gespierde ledematen danig ontzag. Aan dit laatste dachten zij op dat oogen- blik echter niet. Ze keken elkaar aan en één blik van verstandhouding was voldoende om Jan de bedoeling van Joop cn Joop het plan van Jan te doen begrij pen. Zonder een woord tegen elkaar te zeg gen of zelfs maar te fluisteren, wist de één, wat de ander dacht. Geen enkel woord zou hun kwajongensstreek dus verijdelen. Vlug kleedden zij zich aan en met een geduld, waarover zij in andere omstandig heden niet beschikten, bleven zij wachten in het hokje, totdat zij er alleen waren. Nauwelijks waren alle anderen weg, of Jan en Joop raapten haastig den badhand doek en de kleeren van de Pier op, gingen het hokje uit, keken, of Barend hen niet zag en maakten toen hel terrein veilig was van de gelegenheid gebruik door het goed een heel eind verder te verstoppen onder een oud zeil, dat daar lag. „Mooier kan 't niet!" fluisterde Jan. Joop knikte instemmend. Het zwembad verlieten ze pas, toen de Pier eindelijk terug kwam en tevergeefs zijn spullen zocht Op dal oogenblik oir deelden zij het raadzamer: buiten het be reik van Barend te blijven, al zouden zij er heel wat voor gegeven hebben, als ze had den kunnen wachten, tot de Pier zijn klee ren gevonden had! En terwijl Jan en Joop naar huis slenter den en de opwinding, waarin zij eerst ver keerden, meer en meer zakte, zocht de Pier nog steeds zijn goed. Echter zonder eenig resultaat! Hij begreep er niets van. Plotseling flitste het door zijn bol: „Dat heeft iemand met opzet gedaan!" Woest was hij! Als hij den dader ontdek te, was die nog niet gelukkigl Hij zou het aan Barend zeggen? Neen, dat in geen geval! Klikken vond hij ver beneden zijn waardigheid. Zelf zou hij wel uitvinden, wie 't gedaan had! En hij stelde opnieuw een onderzoek in. Barend, die juist aan den anderen kant bezig was met een stelletje lastige Jongens, met wie hij dien dag niet voor 't eerst over hoop lag, merkte niets van het geval. A1 s hij het gemerkt had, zou hij zeker wel ge zorgd hebben, dat Peter niet zoo lang in zijn badpak rondliep. Baloorig zocht de Pier alle hokjes af. „Flauwe mop!" mompelde hij. En hij werd hoe langer hoe nijdiger, niet zoozeer om dat ze hem die poets gebakken hadden als wel om het feit, dat hij zijn kleeren niet vinden kon, hij, die gemeend had, ze in een ommezien ontdekt te hebben. Kwaad schopte hij tegen een oud zeil, dat in een hoek lag endaar kwam zoo waar een punt van een badhanddoek uit! In het volgend oogenblik riep hij uit: „Ein delijk", raapte vlug het bundeltje op en ging met zijn kleeren een hokje binnen om zich eindelijk aan te kleeden. Hij rilde over zijn geheele lichaam. Thuisgekomen vertelde hij niets van het voorval. De grootere broers souden hem maar uitlachen, als zij hoorden, dat hij zich zoo had laten beetnemen! Na tafel maakte hij zijn huiswerk en ging op gewonen tijd naar bed. Onrustig lag hij dien nacht te woelen. Den volgenden morgen schitterde de Pier op school door afwezigheid. Jan en Joop schrikten hevig, toen zij 't hoorden. Wat zou hij hebben? Als... 't maar geen gevolg was van hun zoogenaam de grap den vorigen dag. Ze vonden er nu zelfs niets meer aan en hadden niets liever gewild dan de zaak ongedaan to maken, maar dat kon natuurlijk niet meer! Angstige blikken werden gewisseld en geen van beiden kon dien morgen in de les opletten. Ze hadden geweldig het land en tot groo te verbazing van hun oudei's dien middag geen van beiden lust te zwemmen. Voor fietsen schenen ze ook niet veel te voelen en ze bleven maar wat in den tuin om hangen. Eindelijk zei Jan tegen Joop: „Als we eens gingen vragen, wat hem scheelt!" 't Was, alsof hij de gedachte van zijn broertje geraden had. Deze riep onmiddel lijk uit: „Dat 's goed!" en hoewel ze het geen van beiden langer in den tuin konden uithouden en een geheimzinnige macht hen naar het huis van de Pier dreef, begonnen ze toch, toen ze dit naderden, hoe langer hoe langzamer te loopen. Eindelijk stonden ze echter voor de deur. Joop belde aan en na een wachten, waar aan volgens hun meening geen eind scheen te komen, werd de deur opengedaan door... mevrouw Pierendonk. Dat trof al heel ongelukkig! Terug konden ze niet meer en nadat de beide jongens een oogen blik sprakeloos waren geweest, waagde Jan het te vragen: „Hoe is 't met Peter, mevrouw? „Niet al te best!" luidde het weinig be moedigende antwoord. „Ik mag van den dokter niemand bij hem toelaten." Doodsbleek gingen de jongens naar huis*

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1934 | | pagina 15