ONS SUCCES IS UWSUCCES STRAKS! STOOMWASSCHERIJ DE KOLK© MEER BETALEN l ZOU DWAASHEID ZIJN! HULSKO KOFFIE VAN EEN LEIEN DAKJE WIE HAD DAT GEDACHT? MACHINALE OP AAKWASCK KASTKLAAR KRAAK HELDER GOEDKOOP F. VAN HOFWEGEN BLIEKERSTRAAT 37 TELEFOON 16 De beste kofËe, Hulsko's Seinkoffiekost nu 25 ct. per pond I Hulsko heeft één soort: het bestel In gepatenteerde, luchtdichte verpakking. - Vraagt Uw Winkelier I OE KOFFIE WAAR PIT IN ZITI „O, Moes, luister eens, ik raag bij Elly in den tuin spelen," riep Lien blij, toen zo uit school thuis kwam. Met '11 forschen zwaa zwierde ze haar schoollascli op den divan, zoodat die er juist achter kwam te vallen, „En wanneer maak je dan je huiswerk? vroeg moeder. „O, straks. Mag ik? Ze hebben bij Elly zoo'n heerlijken, schaduwrijken tuin. En een schommel, Moes." „Als je maar voorzichtig bent." „Ja, natuurlijk, Moes. Dus ik mag. Fijn." Lien liep naar moeder en gaf haar een zoen. Meteen was ze weg. Vader was al terug uit het kantoor en het eten werd juist binnen gebracht, loen Lien vol opgetogen verhalen thuiskwam Eindelijk kwamen de groote mcnschcn aan de beurt en vader zei: „Ik heb 'n plan." „Wat voor 'n plan?" klonk 't van alle •kanten. „Om straks met z'n allen te gaan wan delen. Wie heeft er zin?" „Ik. ik, ik!" riepen Lien, Jan cn Kees. Zelfs kleine broer gilde uit alle macht „Ikke!" „En moeder?" vroeg vader. „Ik moet de vaten nog wasschen. En neen, ik heb geen zin. 't Wordt ook to laat .voor broertje. Doch hoe staat het met het werk van de kinderen?" ,,'t Mijne is af," riep Kees blij. „En ik heb alleen wat geschiedenis te leeren," zei Jan. „En jij, Lien?" „Ik heb taal en sommen." „Begin dan maar gauw," raadde vader iaan. „Ik moet toch de kippen nog voeren. Jan begon vlug zijn jaartallen te leeren. Ook Licn maakte voort. Maar toen vader en de jongens gereed waren om te vertrek ken, was Lien op geen stukken na klaar. En telkens verrekende ze zich door het haasten. „G/\ je nog mee?" vroeg Kees. „Ik ikben nog lang niet klaar," snibde Lien. „Nu, dan gaan wij maar," besloot va der. Lien mopperde, toen moeder binnen kwam. „Ja, kind, dat komt van het uitstellen. 'Je zegt zoo gauw: straks! En bovendien, jij hebt je pleziertje al gehad bij Elly in den tuin." Lien zuchtte en werkte door. Hè, eindelijk was alles klaar! Ze kon vader niet meer achterna gaan. Ze zou maar wat gaan bal len achter het huis. En meteen ging ze. „Lien, berg jij den afwaschbocl even voor me op," riep moeder uit de keuken. „Dan breng ik broertjo naar bed." „Ja, moes," riep Lien terug. Broer kwam zijn zusje goeden nacht zeg gen en toen balde Lien weer door. O, ja, ze moest de lepels en vorken nog opbergen. Dat kon straks wel. Tinie, het buurmeisje, vroeg, of ze mee ïnocht doen. Dat vond Lien nog gezelliger en ze zei: „Kom maar gauwjn Tinie kroop onder het ijzerdraad door en weldra was het tweetal verdiept m do in gewikkeldste balspelen. Op eens hoorde Lien in de huiskamer do lepels cn Vorken rammelen. Moeder was aan het öpbergeh. „Bah, wat vervelend, dat ik 't weer uitgesteld heb," berispte Lien zichzelf en holde naar de kamer, maar het mandje was juist leeg. En moeder koek verdrietig. Het was een paar dagen later. Lien speel de met haar vriendirineti op de stoep voor het huis. Ook broer reed daar heen cn weer op zijn kinderfietsje Lien balde met drie ballen. Moeder kwam naar buiten en zei: „zal je op broertje letten, Lien?" Lien knikte van ja. Tinie was aan de beurt. Lien keek de stoep af naar broer, maar zag 'm niet. „O, ik zal straks wel even naar hem gaan kijken," dacht Lien cn nam meteen de bal len over. 't Was haar beurt weer Zoo gauw waren de anderen af geweest. Lien begon weer. 't Ging reuze. Want van al de meis jes kon zij 't beste met drie ballen gooien Do vriendinnen lelden al over de honderd en nóg was Lien niet af. Ze werd er moe en warm van. Twee honderd! Nóg niet af! „Nu, jij hebt toch de meeste van ons drie- cn, Lien," riep Tinie, „jij mag 't eerst." Maar Lien wist van geen ophouden. Ein delijk greep ze toch mis. „Evenrusten," hijgde ze Juist kwam moeder naar builen en vroeg- „Waar is broer?" „Ik zal eens gaan kijken," zei Lien en holde weg. Ze rende het heele blok huizen om, maar vond niets. „Hebben jullie m'n kleine broertje ook gezien op zijn fietsje?" vroeg ze, toen ze Weer bij de meisjes kwam. „Neen, broer is niet voorbijgekomen," antwoordden ze. Lien liep terug den anderen kant om, maar ontdekte geen fietsertje Broer was wegcn dat was hè&r schuld. Dat kwam weer van dat ellendige „straks!" Moeder stond aan de deur uit te kijken naar Lien cn broer. Wal schrok ze, toen ze Lien alleen terug zag komen. „Ik zie hem nergens," zei Lien angstig. Nu ging moeder ook meezoeken. Tinie cn Els waren uit zichzelf al gegaan. Een buur jongen karde op zijn fiets de wijk rond. Maar niemand vond den verlorene. Allerlei akelige verhalen van kleine kin deren, die verdwaald of verongelukt waren, gingen Lien door het hoofd O, wal was ze boos op zichzelf. Was ze maar dadelijk gaan kijken, dan had zo hem waarschijnlijk nog kunnen terughalen! Jaap van de buren kwam terug op zijn fiets, hij had niets gezien. Een politieagent, die langs kwam, werd het geval verteld Hij belde gauw alle poliliebureaux op. Ner gens was een jongetje gebracht. „Een ongeluk dus," besloot Lien en barstte in snikken uit. Vader kwam thuis en nóg was de klein© man er niet. Jan en Kees kwamen uit de Fransclie les en hoorden ook van het treu rige geval. Ze gingen informeeren bij alle vriendjes, waar broer mogelijk zijn kon. Ook bij de buren. „Daar is ic!" werd er geroepen. Op eens klonk er rumoer voor de deur. Allen holden naar voren en ja, daar was broer in levende lijve, op zijn fietsje, om stuwd door allerlei buurkinderen. Moeder tilde het venlje op en nam hem op haar arm mee naar binnen. Lien kuste hem onder het schreien van vreugdetra nen. En broer kcèk verbaasd. „Waar ben je geweest?" vroeg moeder. „Ik heb taartjes gegeten bij de moeder an Ansje en Micsje. Die waren jarig." „Maar kind, daar kom je nooit. En je had "t eerst moeten komen zeggen." „Ze waren jarig, de zusjes. Ze hebben me moe naar binnen genomen," legde broer uit. Meteen werd er gebeld, 't Was de groo- tere broer van de tweelingen, di© zijn ex cuus kwam maken, omdat hij zijn bood schap vergeten was. Hij ha,d moeten komen vertellen, dat broer bij de zusjes was. Dus eindigde het angstvolle uurtje nog goed. En opnieuw nam Lien zich voor, de dingen niet tot „straks" te verschuiven. We zullen hopen, dat ze 't doet J. H. BRINKGREVE— ENTROP. (Nadruk' verboden.) Kees heeft toelatingsexamen voor de H. B. S. gedaan. En gelukkig met goed ge volg! Hij heeft een mooi examen afgelegd Als hij met do blijde tijding thuis komt wordt hij door alle. huisgenooten gelukge wenscht. En aan tafel gaat hij er met Vader op uit om de fiets te bestellen, die Vader hem beloofd heeft, als hij er door kwam. Den volgenden dag prijkt er dan ook een keurig karretje in de schuur. Of Kees er trotsch op is! Aan iedereen laat hij het zien. En licht als het rijdt! Er \sorden allerlei plannen voor tochtjes gemaakt. Een week later komt Oom Jaap logee ren Natuurlijk moet Oom de fiets ook be wonderen. Kleine Pietje staat er bij. Als h ij eens zoo groot is als Kees Op eens hoort, hij Oom Jaap aan zijn oud ste broertje vragen' „En Kees, was het examen moeilijk of ging het van een leien dakje?" Pietje luistert niet naar het antwoord. Hij wil die uitdrukking: van een leien dakje, goed onthouden Oom heeft natuurlijk be Joeld- „Was het examen moeilijk of ge makkelijk?" Van een leien dakje beteckent dus- gemakkelijk Een paar dagen later zitten a-len in de huiskamer Oom Jaap Is er nog. Plotseling zegt Vader tegen hem' „Als we met het treintje naar Scheve- ningen willen gaan, moo'ten we nu opstap pen." „Als je dadelijk gaat, haal je den trein gemakkelijk," voegt Moeder er aan toe. En Pietje roept oolijk uit: „Dan glij je van een leien dakje in den Irein, Paps'" Hij had die uitdrukking w&t goed ont houden t CARLA HOOG. (Nadruk verboden). C. E. DE LILLE 1IOGERWAARD Met tranen in de oogen van boosheid en gebalde vuisten kwam Ilan uit den tuin de keuken binnenstormen, waar Moeder druk bezig was appelgelei te maken. Moeder zag natuurlijk dadelijk, dat er wat aan haperde. Geheel het uiterlijk van haar jongsten zoon was daarvan het spre kend bewijs. Wat het was, duurde echter een tijd, vóór zij H begreep. „Maar Han, wat is er gebeurd?" vroeg zij cn er klonk angst in haar stem. Reeds stond Hans mond wijd open om aan zijn verontwaardiging lucht to geven, toen de jongen het op eens erbarmelijk be gon uit te snikken. Moeder liet hem eerst wat uithuilen, gaf hem toen een glas koud water om te be komen en zei rustig: „Zoodra je lot kalmte gekomen bent, Han, mag je spreken, maar niet eerder." Moeders stem klonk zóó beslist, dat Han het niet waagde een woord te uiten. Aan snikken echter geen gebrek! Na een poosje zei Moeder: „Tel rustig tot honderd, Han!" Han, die dezen raad wel eens meer van Moeder kreeg en dan gewoonlijk bij dertig of veertig al uitriep: ,,'t Is over, Moeder!" was nu reeds een eind in de zeventig en tel de nóg maar steeds door. Wel zag hij er uiterlijk al voel kalmer utt. „Innerlijk zal hij ook wel opknappen," dacht Moeder. Plotseling drong het tot den jongen door, dat tot honderd tellen toch wel heel veel is! Zoo ver had hij 't nooit laten ko men en op eens, juist toen hij bij vieren tachtig was, zei hij: „'t Is over, Moeder!" „Goed Han," zei Moeder. „Ben je nu dus in staat mij het verhaal rustig te doen of Moeder maakte den zin niet af, maar Han had begrepen, dat Moeder bedoelde: „moet je soms nog verder tellen?" Toet-toet! Jongens, maakt ruim baan. 'k Kom er met mijn auto aan! Moeder zegt, yt is 'n autoped. Of ik op 't verschil veel let? Och welnee! mijn auto rijdt Als de beste, 'k Ileb geen spijt, Dat ik hem aan Oma vroeg. Rijden doe ik nooit genoeg! Toet-Toei! Jongens, denkt er om: Straks kom 'k met een vaart weerom! Ja, mijn auto rijdt zóó goed, Als een autoped maar moet! (Nadruk verboden). Heftig schudde de jongen van neen. Hij wilde niets liever dan Moeder deelgenoot maken van zijn verdriet en verontwaardi ging. Weer drongen er trahen achter zijn cogen. Hij beet zich echter op de lippen om ze weg te persen. Moeder zag zijn strijd, klopte hem be moedigend op den schouder en zei: „Vertel 't me maar, Ilanneman!" „'t Is zoo vreeselijk!" was alles, wat Han zeggen kon. „Heb je 'n ongeluk gehouden, iets gebro ken misschien?" vroeg Moeder, die dacht aan het aardige vaasje, dat zij, gevuld met asters, op het tafeltje in het prieel gezet had. Ilan schudde ontkennend het höofd. „Maar kerel, wat is er dan gebeurd? Mij kun je het toch wel vertellen!" ging Moe der voort. En óp eens stootte Han er uit: „Mijn tuihtje, Moeder, mijn tuintje!" Nu wist Moeder, in welke richting zij de oorzaak van Hans overstelpend verdriet zoeken moest. Zij sloeg haar arm om zijn hals cn ging met hem naar het hoekje, waar de tuintjes van zijn broertje Jaap en hem lagen. En nu zag zij het! Het tuintje, dat zoo keurig door Han verzorgd werd en welks bloemenschat dienzelfden morgen nog door haar bewonderd was, lag geheel overhoop: bloemen waren uitgetrokken, stengels gebroken. Op de plek, waar de groote, bijna bloeiende vetplant gestaan had, was een groote kuil, kortom: het was een ontzettende verwoesting! Moeder, die zelf dol op bloemen cn plan ton was, kreeg er de tranen van in de oogen. Hoe goed begreep zij, wat er in het hart van haar jongste moest omgaan! En op eens snikte Han het weer uit, ter wijl hij stamelde: „Ik-ik had juist zoo-zooveel bloemen oor uw verjaardag gekweekt en nnu krijgt u v-volgende week n-niets!" „Het spijt me voor jezelf het meest!" was alles, wat Moeder zei. Maar het bleken de goede woorden te 2ijn, want op eens sloeg Han zijn arm om Moeders hals en fluis terde haar in het oor: „U bent oen schat, Moes!" Onderzoekend keek Moeder rond. Wie zou Han dat verdriet aangedaan hebben En dat het ongeluk juist zijn tuintje ge troffen had! Waarom niet dat van Jaap, zijn drie jaar ouder broertje, dat veel min der om bloemen gaf on op 't oogenblik een octreis met Vader maakte. Plotseling zei Moeder: „Ik geloof, dat ik weet, wie 't gedaan heeft, Han!" ,Wie dan, Moeder?" riep Han uit en dreigend voegde hij er aan toes „Ik zal "m!" „Als je zoo opgewonden bent, is het be ter er vooreerst niet over te pralen," meen de Moeder en Han, die natuurlijk popelde om te weten, wie hem dit aangedaan had, verzamelde alle zelfbeheerschirig, waar over hij beschikte, en zei: „Vertel u 't mij maar, Moes!" „Beloof je me, dat jo geen wraak zult nemen?" vroeg Moeder, die hang was, dat Ilan in dit opzicht niet met zich spotten liet. Gècn antwoord. Beiden zwegen eenige oogenblikken. Toen herhaalde Moeder haar vraag. „N nee," klonk het weifelend terug. Maar Moeder was tevreden. Zij wist, dat Han zijn belofte niet breken zou. Toch vond zij het raadzaam, niet in eens den naam van den dader le noemen. Met haar lieve stem zei zij: „Ik geloof, Man, dat het iemand is, die 't niet kwaad gemeend heeft." „1-Ioe hoe kan dat nou?" riep Han on- geloovig uit. „Het hoeft toch geen mcnsch of kind geweest te zijn!" „Maar wie kan het dan gedaan heb ben?" „Een hond misschien." „Ja, ik verdenk er zelfs Ruffic van." „De leelijkerd!" riep Han uit. „Ik zal..." „Woord houden," zei Moeder kalm. Beschaamd sloeg Han de oogen neer en Moeder ging voort: „Kijk maar: de kuil is door een hond gegraven!" Han moest de mogelijkheid, ja zelfs de waarschijnlijkheid, toegeven. En Moeder ging voort: „Zullen we hem straffeh, Han? Jij moet beslissen." Man, die op eens dacht aan alle vriend schap, die zijn viervoetige makker hem be wezen had, zei uit den grond van zijn. hart: „Nee Moeder, hij heeft het toch niet met opzet gedaan!" „Natuurlijk niet! 't Was speelschheid van hem." Daar kwam de schuldige juist aan en toen hij Hans verslagenheid merkte, deed hij alles om zijn baasje te troosten. „Zou hij 't begrijpen, Moes?" vroeg Han. „Wie weet!" antwoordde Moeder. Boos keek zij den schuldige aan, wees op de verwoesting en zei: „Foei, Ruffie, stoute hond!" Han kreeg medelijden, haalde hem aan en de vrede was geteekend. Moeder werd dat jaar niet met bloemen (Zi« vervolg op pagina 2).

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1934 | | pagina 15