ONS SUCCES IS UW SUCCES SEIÏ© LEGKAART STOOMWASSCHERIJ DE KOLK© MEER BETALEN ZOU OWAASHEID ZIJN! HULSKO KOFFIE VAN EEN DOM KABOUTERTJE DE MISLUKTE THEEVISITE DE WEKKER MACHINALE OP AAKW/AoCh KAS TKlAAR KRAAK HELDER GOEDKOOP F. VAN HOFWEGEN BLEEKERSTRAAT 37 TELEFOON 16 De beste koffie. Hulsko'a Sein koffiekost nu 25 ct. per pond I Hulsko heeft één soorti het bestel la gepatenteerde, luchtdichte verpakking. - Vraagt Uw Winkelier I OE KOFFIE WAAR PIT IN ZITf Er woonde eens, diep in een groot bosch, Seen troepje goedige, vriendelijke kabouters. Eén was er echter bij, Wieter-Woutertje, 'die was dom en ijdel. Hoe hij zoo ijdel geworden was? Wel, zooals je weet, hebben kabouters doorgaans lange baarden. Dat hoort nu eenmaal zoo en 't is bun trots. Wieter-Woutertje nu had van alle ka bouters, die in het bosch leefden, den lang- sten baard en was daarop zoo verschrikke lijk trotsch, dat hij, uit angst zijn baard te beschadigen, niet werken wilde. Heel den dag deed hij niets anders dan zijn baard borstelen, vlechten en kammen. Als de andere kabouters aan het houthak ken waren, zat Wicter-Woutertje zijn baard te bewonderen en te streelen. De andere kabouters vonden dat wel eens onaangenaam; zij waren vlijtig en von den het niet prettig, dat Wieter-Wouter tje zoo heel anders was dan zij, maar daar zij goedig van aard waren, zeiden ze er niets van en werkten zelf een beetje har der. üp een keer, dat alle kabouters weer ijverig aan het werk waren, was Wieter- Woutertje aan 't wandelen. Hij zocht de plekjes op, waar de zon tusschen de boomen door op den grond 9cheen. In dat gouden zonlicht leek zijn baard zoo mooi, dat het grijs wel zilver scheen te worden. Trotsch als een pauw stapte hij voort, tot hij aan een beekje kwam, waarvan het water zóó helder was, dat men den bodem zien kon. Wieter-Woulertje stond stil om in het heldere water te kijken. Hij boog zich over 'den rand heen en tuurde in do diepte. Maar wat was dat? Daar vlak onder hem! keek een andere kabouter hem aan, een vreemdeling! En het ergste was, dat die vreemdeling ;een langen, zilverwitten baard droeg, pre cies zoo'n baard als Wieter-Woutertje had. „Wie ben jij? Waar kom jc vandaan?" .Vroeg Wieter-Woutertje boos. De vreemde ling antwoordde niet en dat maakte ons 'domme kaboutertje nog boozer. „Wil je maken, dat je wegkomt! Ik duld hier geen kabouter, die een even langen baard draagt als ik! Ik ben Wieter-Wou lertje, de langstgebaarde kabouter van het heele woud en dat wil ik blijven." Hij schudde de vuist tegen den Indringer •n vervolgde zijn weg. O, o, wat was Wie ter-Woutertje boos! Allerlei plapnen smeed de hij om dien vreemdeling weg te krijgen. De andere kabouters mochten niet le we len komen, dat er een kaboutertje was, dat minstens zoo'n langen baard bad als Wie- tcr-Woutertje. Dat zou niet gebeuren! Daar zag hij in de verte den toovenaar aankomen. Op een drafje liep hij naar hem 'toe. Eerbiedig sprak hij den groet uit, dien ïnen aan toovenaars zeggen moet en ver- lelde hem toen van den dwerg bij de beek. Hij smeekte den toovenaar hem te verlos ten van dien lastigen vreemdeling, die hem zou berooven van den roem, de langstge baarde kabouter te zijn. Geduldig luisterde de toovenaar, die in wendig de grootste pret had, om dat dom me Wieter-Woutertje. Dan zei hij plechtig: „Ik kan je wel van dien lastigen mede dinger bevrijden, maar dan moet jij me beloven, dat je voortaan evenals de ande re kabouters werken zult." Wieter-Woutertje beloofde het onmiddel lijk. Alles wilde hij wel doen, als hij den langsten baard maar behouden mocht „Welnu," sprak de toovenaar, „stop je baard in je buisje en loop dan vlug langs denzelfden weg naar het beekje terug. Je buigt je over het water en zegt driemaal met gesloten oogen: IJdelheid Dwaasheid, Vlucht van mij weg jij! En nooit zul je weer dien kabouter met ■Ijn langen baard zien; alleen, telkens als je langs het beekje komt, stop je je baard In je jasje en spreek je de tooverformule Weer uit!" Op een drafje liep Wieter-Woutertje te- fug naar het beekje, stopte snel zijn baard (Nadruk verboden). Deze legkaart stelt voor: Een hond met spelende hondjes. tusschen zijn jasje en boog zich over het water. Met gesloten oogen riep hij drie maal* IJdelheid Dwaasheid. Vlucht van mij Weg jij!" Dan opende hij zijn oogen en zoowaar, uit de diepte keek een kabouter hem aan, een kabouter zónder baard. O, o, wat was dom Wieter-Woutertje op gelucht nn blij! Opgewekt ging hij de an dere kabouters zoeken; hij moest nu wer ken, zooals hij den toovenaar beloofd had. De andere kaboutertjes waren heel ver baasd, dat Wieter-Woutertje plotseling zoo'n ijver aan den dag legde, doch kwa men de reden hiervan natuurlijk niet te weten. Alleen do toovenaar schudde van het lachen, als hij er aan dacht, hoe die dom me dwerg nu ging werken uit angst voor den langen baard van zijn spiegelbeeld. M. HOEKENDIJK. (Nadruk verboden.) „Nel van Dam is weer met haar gedach ten in de maan," fluisterde een der meisjes uit de klas, toen Nel de juffrouw reeds driemaal een dom antwoord had gegeven. „En meestal kent ze do jaartallen beter dan één van ons Ja, waar soms Nel met haar gedachten was, dat begrepen zelfs haar ouders niet. Ze wa9 wel eens zóó verstrooid, dat ze ge heel gekleed met de schooltasch in de hand, op haar pantoffels de deur uit wilde gaan, iets, dat Nels moeder gelukkig nog bijtijds bemerkte. Zoo wa9 't ook weer dien morgen gebeurd. „Nel, ja schoenenI" waarschuwde weer mevrouw van Dam. „O, ja, mamsl" lachte Nel en ze was naar boven gehold, had één schoen niet vlug genoeg kunnen vinden en kwam daardoor bijna le laat in de klas. Zoo had het haastige gedoe Nels verstrooidheid nog verergord. Vandaar dan ook huar ver keerde antwoorden in de les Den volgenden dag, 't was juist Zaterdag, zou Nel een. ziek vriendinnetje bezoeken. Met een groote doos bonbons ging ze er heen. „Nel," begon moeder, „breng meteen dit pakje even naar den schoenmaker. Geef het maar gewoon af, want hij ziet wel, wat er aan cle schoentjes mankeert." Zoo ging toen Nel mot de bonbons on de schoenen op weg, gaf 't ecne pakje af bij den schoenmaker cn kwam met het andere bij haar vriendinnetje, terwijl ze lachende begon: „Kijk maar eens, Ans! Er zit iets fijns in!" Ansje opende het pak cn zagtwee oude grijze damosschoentjcs! Noen, daar begreep ze natuurlijk niets van. Doch Nel zag dadelijk haar vergissing. „O!" riep ze verschrikt uit. ,,'k Bracht de bonbons bij den schoenmaker!" Vlug pakte zij de schoentjes weer in en holde ermee terug. Ademloos kwam ze bij het huis aan cn dóór zag ze de vrouw van den schoenma ker, die de doos reeds had geopend en juist daaruit haar kinderen ecnige der zeer fijne bonbons gaf. „O!" riep toen weer Nel, „die moest ik naar Ansje Vos brengen! En moe ders schoenen hierheen!" „Lieve help," zei de schoenmakersvrouw, „en ik dacht aan een vriendelijkheid van uw moeder, jongejuffrouw. Mevrouw is al tijd zoo aardig tegen de kinderen cn-ne..." „O," zei toen weer Nel en ze begreep, dat het wel wat gek zou staan, als ze cle doos terugvroeg, „houdt u de bonbons maar...." Nel kocht toen van haar weekgeld een doos flikken, want geld voor een doos fijne bonbons had ze niet. En bovendien durfde zij over do vergissing niets aan moeder vertellen. Zoo beging Nel, door haar verstrooid heid, menige vergissing. Op een dag in de vncanlie waren vader cn moeder op een feest genoodigd, cn omdat Nel óók een ge zellig dagje zou hebben, mocht ze haar vriendinnetjes, 't waren er zes, op de thee vraggn. „Laat Bets maar wat gebakjes en bon bons halen, Nel", had moeder, vóórdat ze, in den auto stapte, gezegd. „Zeg haar maar, wat je graag hebt, en laat haar ook wat brood roosteren „Ja, mams," zei Nel, en veel plezier; en u óók, vader!" Nel staarde den wegtuffenden auto na en omdat baar gasten pas om vier uur zouden komen, ging ze in 't prieel zitten lezen. Nauwelijks zat ze daar, of een vroo- lijke stem riep: „Nel, waar ben je!?" „O, 't is tante Cor!" juichte Nel en ze sprong op en liep haar nog jonge tante te gemoet, uitroepende: „Vader en moeder zijn uit!" „Daarom ben ik juist hlerj" klonk het lachende. „Ik kom je halen voor een allerleukste voorstelling in den bios coop. Kom, kleed je vlug aan; om half drie begint het en 't is al over twee!" „Fijn!" juichte Nel. Vergeten was de visite, die tegen vier uur zou komen thee drinken. Ja, ze vergat zelfs Bets te zeggen, dat zij gebakjes cn bonbons moest halen on brood moest roosteren. Want toen ze geheel gekleed beneden kwam en tante juist tot Bols hoorde zeggen: „Ja, tegen half vijf zal dc voorstelling wel afgeloopen zijn," vergat Nel zelfs, niet alleen over het lek kers le spreken, doch óók tante te vertellen, dat zij meisjes had mogen vragen, die te gen vier uur zouden komen. Doch wèl fluis terde zij onder de voorstelling telkens: „Wat heb ik toch een heerlijken middag, tante Cor!" Dit riep ze óók weer héél vroo- lijk, toen na de voorstelling, tante haar thuisbracht. „Gaat u niet mee naar bin nen?" vroeg ze. En toen, bij tante's ant woord: „Neen, Nel, 'k moet nog ergens theedrinken," daoht ze op eens weer aan haar eigen theevisite en zij vroeg zich af: „Zouden ze nu nog op wachten?" Ja, de zes meisjes, die prompt vier uur waren gekomen, hadden reeds ruim een half uur in de huiskamer, ongeduldig en wat uit hun humeur, bij elkaar gezeten. „Ze wist toch, dat we om vier uur zou den komen," had Jet Momsen tot Bets, die haar binnenliet, gezegd. „Dat heeft Nel dan zeker weer vergeten, jongejuffrouw," zei Bets. „Maar wacht u in de hulskamer. Ze zal wel gauw thuiskomen. Om half vijf is al les afgeloopen, vertelde haar tante." „Als je iemand op de thee vraagt, dien je thuis te zijn om jo visite te ontvangen," morde Erna de Wit, die met de tweelingen Bols binnenkwam. „Neen, dat Is lang niet, zooals 't behoort,' pruilde Emy Bols. En Mies, haar tweelingzusje, echode: „Neen, lang niet zooals het behoort.... Wa ren we maar thuis gebleven...." ,,'t Was óók liever niet gekomen," mor de Dora Maas. „En ik mis ons gezellig theeuurtje thuisl" zuchtte Truus Verwold. Zoo mopporden juist weer de zes meisjes, toen Nel met een verschrikt en rood ge zicht, do kamer binnenstoof, uitroepende: „O, ik... ik dacht er niet „Je moet ons weer op de thee vragen, Nel," bitste Jet Momsen. „O, 'k zal dadelijk thee laten zetten cn lekkers laten halen! En ne.... 'k dacht er niet...." verontschuldigde zich weer Nel. Doch 't was in tusschen vijf uur geworden cn toen Bcts eindelijk do thee binnenbracht, was het bijna half zes, cn daarbij bracht ze óók hot treurige bericht: ,I)e gebakjes zijn uitverkocht, zegt do banketbakker. En wat moet ik nó halen?" vroeg ze. „Niets behoef jc voor ons tc halen," zet Emy Bols. „Wc moeten naar huls; we eten om zes uur...." „Wc eten prompt om zes uur," cohode weer Mies. „Wij ook, wij ook!" riepen Erna de Wit en Jet Momsen tegelijk uit. „En wol bedankt voor de gczclligo thee visite!" plaagde Erna. Dit laatste was tc veel voor Nel. Ze wist geen raad van schaamte. „Ach, blijven jul lie toch!" riep ze half huilende. „Ik zal heerlijke koekjes en bonbons laten ha len!" Doch allen zeiden: „Doe geen moeite meer, Nel! We moeten naar buts!" Neen, zo misten hun middagmaal niet graag na de mislukte theevisite, die hen hongerig had gemaakt. Met betraande oogen staarde Nel het zestal na. „Nu zijn ze natuurlijk allemaal boos op mei" klaagde zij tegen Bets. Doch die zei lachende: „Dat zal wel weer in orde ko men, Nel. Ja, ze zullen zich wél vroolijk maken over de mislukte theevisite, maar boos op je blijven zullen zij niet lang." En 't was zooals Bcts zeide. Boos ble ven zo niet op de verstrooide Nel, hoe wel zij nog vaak moest aanhooren, hoe haar mislukte theevisite aanleiding tot grapjes gaf. Want was soms een plannetje, waarvan zij zioh veel hadden voorgesteld, in duigen gevallen, dan zeiden zij lachen de: ,,'t Is juist gegaan, zooals met Nel van Dams theevisite!" Ja, dón moest ook Nel wel lachen. Maar toch schaamde zij zich nog vóó vreeselijk, dat zo voortaan flink haar best deed, die vervelende verstrooide vergeet achtigheid, zooals ze het zelf noemde, af te leeren. En toen haar dat, na héél veel moeite, eindelijk was gelukt, mocht ze op een dag weer meisjes op de thee vragen. Maar d 11 werd toen een theevisito, zóó heerlijk en waarop zóóveel fijns werd ge presenteerd, dat men over deze theevisite en zelfs over de mislukte, gocn grapjes meer maakte, doch wèl nog heel lang sprak TANTE JOH. (Nadruk verboden.) Tik-takl Tik-tak! Heel den nacht Tikt mijn wekker, vlug en zacht, Als mijn trouwe kameraad, Die hier op mijn kastje staat. Maarbreekt 't opstaan-uurtje aan Dan is 't met de rust gedaan! Opgeschrikt door 't schril geluid, Spring ik gauw mijn bedje uit. Wekker, zeg, ben jo mijn vrind? Wees mij dan eens goed gezind! Smokkel er een uurtje bij Toe, doe jij dat eens voor mijl Nee, al vond jij dat wel fijn, *k Zou een slechte makker zijn. 'k Denk, je Moeder zei wejdra: O, wat loopt die wekker nat Ik kan niet meer op hem aan. Hij moet dus maar hier vandaan En zelf roep 'k mijn kleine meid Eiken morgen stipt op tijd! jNadruk verboden): HERMANN*.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1934 | | pagina 15