ONS SUCCES IS UW SUCCES siikS) C^&J/efyyerWaa. BETER ZOO STOOMWASSCHERIJ - DE KOLK© MEER BETALEN ZOU DWAASHEID ZIJN! HULSKO KOFFIE DE DOMME AKBAR MACHINALE OP A A K W A J C 0 KASTKLAAR KRAAK HELDER 0 GOEDKOOP F. VAN HOFWEGEN 6LEEKERSTRAAT 37 TELEFOON 6 5 Dc beste koffie. Hulsko't Selnkoffickost nu 25 CL per pond I Hulsko heeft één soort i het beste I In gepatenteerde, luchtdichte vcrp?kking. - Vraagt Uw Winkelier! Een dikke, ronde appel Kreeg mot een slanko peet Ze lagen op een fruitschaal - Eens ruzie op een keer. Dc appel zei: Het beste Is 't, als j' een dikkerd bent Mij noemen d' and'ro vruchten Een opgcruimden vent! - Ik moei maar ulüjd lachen 'k Was heusch niet graag een peer, - Want die is in mijn oogen Een heel sjagrijnig heer. - Sjagrijnig?! Phoc, het mocht wat! Zei nu het peertje boos. - Mijn inhoud is de fijnste! Daar komt 't op aan altoos! Dc appel en het peertje, Die kibbelden, totdat... Er iemand was, die beiden Heel lekkertjes opat! (Nadruk verboden). In het Oosten, dicht bij dc grootc woe stijn, woonde Akbar, een arme Arabier, ge lukkig cn tevreden, hoewel zijn gchcele be zitting bestond uit een stukje onvruchtbaar bouwland, waarop reeds vaak wat hij had gezaaid door het opwaaiende woestijnzand was verwoest, en een oud ezeltje. Over dit ezeltje vertelde Akbar gewoonlijk de won derlijkste dingen. Zoo was liet ook weer op een dag, toen Akbar niet droef-gebogen hoofd van 't veld icrugkcerde. Hij ontmoette Jocsocf cn Scfi, twee zeer goede cn verstandige menschen. „Waarom zoo verdrietig, Akbar?" vroeg •locsoef. „Ach, weer heeft een zandstorm mijn graan bedorven,' klaagde Akbar. „Eu ik Jioordc gisteren reeds aan bet treurig ge balk van mijn ezeltje, dat er iets niet in orde was. "t Is zoo jammer, dat ik zijn ge balk niet versta, want spreek ik tot lièm, dan hoor ik altijd aan den klank van zijn „I.a.dat hij m ij n woorden wél heeft verstaan „Als je ezel zóó verstandig is, zal hij jou, zijn armen meester, ook wel op con of an dere manier helpen, zoodat je geen ge brek zult lijden, Akbar," sprak Jocsoef vriendelijk. „Wees dus niet zoo bedroefd over jo verwoest veldje. En neem een goeden raad van mij aan, sluit 's nachts niet meer jc ezel op; laat hem liever vrij rondloopen heel den nacht „Gc zijt een zoor wijs man, vriend Joc soef,prees Akbar. „Daarom zal ik uw goeden raad opvolgen; ik dank u daar voorDaarna liep hij verder. „Waarom houdt jij dien armen man zoo voor den mal?" vroeg Sefi, terwijl hij met Joesocf zijn weg vervolgde. „Is 't niet treu rig genoeg, dat het woestijnzand weer zijn oogst heeft bedorven?" „Dat is het," stemde Jocsocf toe ,En daarom moeien wij iets voor hem doen, maar Akbar mag niet we ten, dat. wij hem helpen. Kom dus van avond na zonsondergang in mijn huis, Sefi, dan zal ik jo alles uitloggen. En vraag ook Ali cn Rachman, of zij willen komen." Sefi vroeg niets meer. Ilij kendo zijn edelmoe diger! vriend. En zoo ging hij dan ook dien avond naar Joesoefs huls, waar weldra Ali en Rachman verschenen. Toen Akbar den volgondon morgen uit zijn armoedig verblijf naar buiten kwam, keek hij natuurlijk het allcroersto, of zijn ezel dieu hij op raad van Joesoef niet had vastgebondeu, niet was weggeloopen. Maar hoe verbaasde hij zich over liet vreemde: zijn grauwtje bepakt te vinden met twee korven, één gevuld met maïskol ven cn een brood, terwijl de andere korf een kruik olie bevatte. Doch dc domino Ak bar, er in 't geheel niet aan denkende, dat zijn vrienden hem mot dit alles hadden verrast, begon tot den ezel: „En heb ik dit alles nu aan jouw verstand to danken, mijn ezeltje? Hol) jij voor mij voedsel en olie gehaald?" „Iaabalkte het dier, dót juist ergen honger had. „En van waar haalde jc liet, mijn beest je?" vroeg de domme man. „Ia Iabalkte weer de ezel cn toevallig schudde hij daarbij zijn kop. Daaruit maakte toen Akbar op, dat grauw tje geen plan had hom dit te vertellen. Dienzelfden dag ontmoette Akbar Joe soef. „Nu moet jc tocli eens hooren, vriend Jocsoef," begon hij. „De woorden, die jij gisteren tot me sprak, waren zeer verstan dig. Ik heb gedaan, zooals jij zeidc: 'k bond mijn ezel niet vast. En raad nu eens, wat het verstandige dier deed?" „Hoe kan ik dit raden?" vroeg Joesocf, die zich dom hield. Opgetogen vertelde daarop Akbar over do maïs, liet brood cn de olie, hem door den ezel gebracht. „Maar dan is jouw ezel zoo verstandig als een tnenscli" riep Jocsocf, nlsof hij over dit alles heel verbaasd was, uit. Je moet dit ook eens aan Sefi en All en aan Rachman vertellen." „Dat zal ik doen," nam Akbar zich voor. ,,'k Ga zc dadelijk opzoeken!" Ook dit drietal loonde zich uiterst ver baasd over het schrandere ezeltje. Geen spier op hun donker gelaat verraadde hun lachlust, docli Ali hield van een grapjo cn terwijl Akbar over grauwtjes schrander heid sprak, nam hij zich voor, óók eens door een grap, te onderzoeken, of Akbar werke lijk zóó dom was alles te gcloovcn, wat men liem wijsmaakte. 't Was op een morgen, ongeveer een week later, dat Akbar weer zijn ezel, beladen met etenswaren en olie, buiten zijn deur vond. „Mijn lief, verstandig dier, ik zou je voor niets ter wereld willen missen!" riep hij toen verheugd uit. De eerste, dien Akbar dien dag ontmoette was Ali en zoodra hij dezen opgetogen ver telde, dat de ezel hem zooveel goeds had gebracht, fronste Ali zijn zware wenk brauwen en sprak, cenigszins geheimzinnig fluisterende: „Ik heb over alles eens nage dacht, Akbar. Doch een ezol, dio zóó iets doet cn die, zooaïs jc ons vertelt, jou ver staat, als je tot hem spreekt cn op jo vra gen met zijn „I..a.." antwoordt of zijn kop schudt, als hij niets zeggen wil, kan geen gewoon ezeltje zijn. Ik geloof dus stel lig, dat jouw ezel eens een mcnsch was, die door een toovenaar in eon ezel werd ver anderd en, zoodra hij uit dc bctoovering is bevrijd, weer als een gewoon mensch zal verschijnen „Geloof je dat werkelijk?" riep Akbar verschrikt uit. „Die gedachte is ook juist bij mij wel eens opgekomen!" Ali zei niets; hij knikte alléén met zijn hoofd. Daarna ging hij heen; hij wilde Joe socf vertollen van de grap, die hij wilde uithalen. „Zijn domheid zal hij wellicht or ook door kwijtraken," mompelde hij. Groot was Akbars schrik, zoodra hij, den volgenden morgen bulten komende, zijn ezel miste. Overal zocht hij hem. En toen het dier nergens werd gevonden, liep hij radeloos naar allen, dio hij kende, vragen de cn klagende over zijn verdwenen ezel. Zoo kwam hij toen óók bij Sefi. „Ik ga mi naar Jocsoef, sprak hij, nadat hij Sefi ovei het verlies had verteld. „Hij, dio zóó wijs is, kan mij wellicht wel goeden laad geven Doch Scfi, wetende dat do czol, goed door Joesocf verzorgd, in diens stal was opgebor gen, zcl „Verbeeld jc oens, dat hier straks een man voorbij kwam, die mij vertelde een ezel to hebben ontmoet, die met een echt mcnschclijkc stem tot hem riep: „I avandaag is de bctoovering voorbij! Dan ben 'Jc weor 0011 mensch zooals gij Nauwelijks had Scfi dit gezegd, of Akbar dacht aan A li's woorden. „O, dat moet stellig mijn czcltjo geweest Zijn!" riep hij uit. „Ja, 't is wol jammer hem to moeten missen, maar tóch ben ik blij, dat liet lieve dier vandaag uit do bctoove ring wordt bevrijd en weer als mensch op de aarde zal kunnen voortleven. E11 wist ik nu maar, waar ik hein, als mensch, kan terugvinden Juist op dit oogenblik kwam Ali Scfi's huis binnen en alsof hij van het gebeurde niets wist, vroeg hij: „waar hebben juflio het zoo druk over?" Akbar begon toen over den verdwenen ezel en Sefi over den man, die een ezel had ontmoet cn nog wel een botooverden ezel! „Wel, komt het niet precies uit, zooals ik dacht?" begon Ali tot Akbar. „Zei ik niet, dat zoo n verstandig dier geen govvone czol Kon zijn! En luister nu eens, Akbar; ik moet morgen toch naar de stad, en dc menschen, die ik daar ontmoet, zullen me natuurlijk wel iets over dien vreemden ezel kunnen vertellen. Wacht dus maar rustig mijn terugkomst af." Na twee dagen kwam Ali Akbar dan ook bet goede nieuws vertellen, dat het werke lijk was, zooals hij had gedacht. „Jouw ezel is weer, als mcnsch, in zijn eigen huis te ruggekomen, Akbar," zei hij. „Zijn naam is Baruch, cn hij is olio-vcrkoopcr. O, als jc hem ziet, herken jo hem dadelijk aan zijn grootc óoren „Dan ga ik hem morgen bezoeken," sprak Akbar. „Ik heb liem altijd best behandeld; hij zal mij dus zeker wel willen ontvan gen." „Dat zal hij," sterndc Ali in. 't Was nog heel vroeg, toen Akbar zich den volgenden morgen op weg begaf. En toen hij, na vele uren cn lang zoeken, ein delijk het huis van Baruch, den olio-vcr- koopcr, had gevonden, en deze denkende een Hinken voorraad olie te kunnen vcr- koopen, hem ontving met de woorden: „Vrccle zij met u, die hier binnentreedt!" antwoordde Akbar hem niet rnet den ge- bruikelijken wedergroet, doch balkte, als of li ij nu een ezel was, den lievig ontstel den Baruch toe: „I..n... I..a.., ik heb jc al dadelijk herkend, mijn ezeltje! Want je lange ooren hob jo behouden! Maar blij ben ik, dat do bctoovering voorbij is!" „Die man is bepaald niet goed bij 't hoofd," dacht Baruch. „En mei zoo iemand moet jc voorzichtig zijn." Ilij deed toen juist zoo- als Akbar, riep ook tot hom: „I..a.., I..a doch riep dit heel luid, opdat zijn vrouw en zijn kinderen, dié zich in een aangrenzend vertrek bevonden, hem zouden hooren. Want hij werd steeds meer be vreesd voor Akbar. 't Duurde dan ook niet lang, of de twee zoons kwamen binnen. Docli nauwelijks zagen zij Akbar zoo vriendelijk-lachend neergehurkt tegenover hun steeds schreeuwenden voder, of zij dachten, dat Wat 'n regenI Met stralen valt hot water liit de lucht cn de goten kunnen het water niet verzwelgen. ,,'t Begint nog harder!" juicht Bob, die voor dc ramen naar liet neerplassende Water zit to kijken. „Kijk eens, er stroomt Gen beek langs do sloop." „Ik laat er straks mijn bootje in varen," beweert Jaap en gaat vast naar do speel goedkast om het oranjo vaurtuigjo op tc zoeken, dat hij den vorigen zomer uit Sclic- veningen heeft meegebracht „Als 't ophoudt, ga ik meteen naar bui ten, hoor," zegt hij beslist. 't Lijkt, of dc regen minder wordt, maar op eens begint 't met vernieuwde kracht. Niemand waagt zicli op straat. Wie er in was, schuilt in een portiek of onder een zonnescherm. ,,'t Was noodig voor dc tuinen cn het land, hé," zegt Bob wijs. „Ja, hard noodig. Maar 't gaat nu wel oen beetje tc forsch. De bloesems cn het jonge blad slaan door dio slagregens van dc hoornen af," beweert moeder. „Dat 's jammer," vond Jaap. „Maar nu houdt 't toch op. Ik ga naar buiten." Met zijn boot in do hand loopt hij naar het stroomende water bij den stoeprand. Bob volgt hem. Maar nauwelijks is do jon gen buiten de dour, of hij hoort een ang stig gepiep. Hij kijkt cn zie, daar ligt een klem vogeltjo bij den muur, kletsnat. Bob raapt het vlug op, loopt er moe naar moo- der cn laat 't stumpordjo zien. „Die is door den wind cn den regen uit het nest gevallen," denkt moeder. Hebt u een kooitje?" .Welnecn, rnaar dat is ook niet noodig. 't Beestje moet eerst drogen cn dan zullen wc eens zien, of 't al vliegen kan. Was de kachel nu nog maar aan!" „Ik weet wat," zegt Bob op eens. Hij loopt naar do theetafel cn komt aandragen met de warme thcemuts, die hij van den theepot hooft gehaald. „ïs dat niet een lek ker warm nestje?" Dat is het zeker. Al gauw ligt hot bibbe rende diertje in bet warme holletje en hoeft het naar zijn zin. „Kom jc?" roept Jaap aan dc voordeur. Ja, Bob komt. Maar niet om naar hot varendo booljo tc kijken. Ilij onderzoekt, of er soms nog meer jonge vogels uit do nesten gevallen zijn. Ilij vindt er nog twee. En een paar buur jongens laten even later zien, dat zo een jongen spreeuw hebben. „Geef mij 'in," dringt Bob aan. En hij vertelt, wat hij er mee gaat doen. Alle natto vogels komen in de warme muts. I)e bui drijft hoclemaal weg en na een half uurijc schijnt dc zon weer. Bob wil zijn nest met jonge vogels eens evett nan zijn vriendjes laten zien en loopt voorzichtig met dc thcemuts naar de voor deur. „Floep!" daar vliegt meteen de spreeuw weg, nu hij de buitenlucht ruikt en de zon ziet. Recht op de dakgoot af. Bob gaat op 't stoopje zitten met de muts op zijn knieën. „Hup!" daar gaat or weer een. Bob ziet, dat alle voeren nu droog zijn cn de ceno vogel na de andere vertrekt. Vóór dc laatste weggaat, zegt dezo „Piep, piep!" Bob lacht. Want hij meent, dat dit be- teekont: „Dank je wel, hoor!" J. II. BRINKGREVE— ENTROP. (Nadruk verboden). heiden een gesprek voerden in een voor hen nog onbekende taal. Uit beleefdheid tegenover den vreemde ling begonnen zij dus óók maar luid „I..a tc roepen, waarop toen Baruchs vrouw en haar drie dochters cenigszins verlegen het vertrek binnengluurden. Ook zij begon nen uit beleefdheid „Ia tc roepn. Neen, toen begreep Akbar er heolcmaal niets meer van. „Maar zijn jullie dan allen bier in dit huis ezels geweest?" vroeg hij verbaasd. „Waren jullie dan allen onder bctoove ring Nauwelijks had Akbar deze vraag ge daan, of daar kwam Ali het vertrek bin nen, liep tot aller verbazing op den dom* men Akbar toe cn sprak lachende: „Neen, z ij zijn geen czols goweest. Er is hier in dit huis slechts èèn ezel en dio ézel bén jij, Akbarl Want jij, ezel, liot jo leelijk door on3 voor den mal houden. Jij, dio dacht, dat jouw ezol zóó verstandig was, zelfs voedsel cn olie voor jc te halen. En jij, ezel begreep niet, dat jouw vrienden dit alles 's nachts, als jij sliop, op jouw ezel laadden. Jij, domoor, die niet begreep, dat een ezel altijd een ezel blijft,.» Kom, ga naar huis, wellicht vindt ge dóór jouw verstandig ezeltje weer terug! En wees in 't vervolg niet meer zoo dom!" Ali legde daarna aan Baruch uit, hoe Akbar altijd over niets anders sprak dan over het verstand van zijn ezel en dat ze daarom een grapje met hem hadden uitge haald. ,,'k IIoop, dat je er niet hoos om bont, Baruch," zei hij. „Maar... ik dacht... het allereerste aan jou ennc „Aan mijn grootc ooien, nietwaar?" viel Baruch lachende in. „Ja, ja, daar wordt wel eens meer mee gespot. Maar daar word ik waarlijk niét boos over.' Ook Akbar nam zijn vrienden het grapje niet kwalijk. Hij dankte hen zelfs met tra nen in zijn oogen voor hun goedheid, zijn ezel zoo vaak met al die goede gaven te hebben beladen. „Dat Allah u allen voor uw goedheid moge zegenen," sprak hij. Thuis komende had Akbar dan ook zijn ezel, rustig grazende, buiten zijn hut gc- vonden. Hoofdschuddend keek hij naar het dier en mompelde: „Hoe kon ik toch zóó dom zijn! Ja, do grootste ezel was ik!" (Nadruk verboden). TANTE JOH,

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1934 | | pagina 15