Het wezen der suikerziekte VACANT Een timmerman met roode fez Waarnemingen in vroeger tijd OPINIE VAN KREISLER '7IT DE NATUUR Merkwaardige vlucht in give-and-take-style De groene specht bes reidt anderen kleinen vos gels een woningdank zij zijn ijverig beitelwerk HOE houd ik van dezen vroolijken vogel: hij is voor mij de persoonswording van bedrijvigheid en gezonden levenslust; Er zit iets ferms in dezen robusten bosch bewoner èn door zijn gedragingen èn door zijn voorkomen. Wanneer vele vogels in den minder welgezinden tijd zwijgen of een ver holen leven leiden in liet hartje van de bos- schen, uit hij zijn vitaliteit nog: in ruste loos voedsel zoeken, in een haastige vlucht van boomgroep tot boomgroep of wel in een sterken, luiden lacln. Dien lach hoor je vrijwel in alle seizoe nen: helder en jong klinkt het schallend geluid door de ruimte: „gu-gu-gu" of wel: „klè-klè-klè". Wellicht hoort een ander er klanken in, die van de genoteerde afwij ken: het is altijd moeilijk feilloos de gelui den van vogels in menschenklanken weer te geven. Maar één ding is zeker: zijn lachende schater bekoort elkeen als een uiting van kinderlijke vreugde om 't be staan. En ook zijn blijde paringsroen is elk voorjaar voor mij opnieuw een genieting; maar het is wel eens noodig vast te stellen, dat het niet juist is wat in sommige boe ken staat dat de paringsroep voortdu rend dezelfde toonhoogto houdt. Want wie er dikwijls naar heeft geluisterd en het treft, zal hebben opgemerkt, dat het geluid soms klimt: een kort sprongetje van den klank en daarna de terugval tot de normale hoogte. Maar ook de uiterlijke verschijning van den vogel boeit door de geestige teekening van zijn kleed: is niet durvehd en driest het kapje, dat hij draagt? Altijd kom ik in de verleiding het te vergelijken met een kar- rnijnroode fez, zooals de mannen in Tunis en andere zonnige landen die dragen. Ja: eigenlijk is het nog meer dan een kapje, want hot rood loopt nog een weinig naar achteren uit in den nek, terwijl ook in don mondhoek („moustachial streak" plegen de Engelschen het te noemen) datzelfde mooie, innige rood opblinkt. Wanneer zoo'n groene specht dan ook over een vlakte schiet, krijg je steeds den indruk, dat een fonkelende vuurpijl wordt afgeschoten. En vooral komt dat rood zoo aardig uit als tegenstelling met het olijfgroen der bovendooien en het licht groengeel van de onderzij; het wijfje is bijna even kleurig uitgedost, maar dit heeft, in steê van een rooden, een simpel- zwarten mondhoek; dat is meteen een goed middel ter onderscheiding van de seksen. Zijn de kleuren van den specht dus merk waardig, zijn vlucht is dit evenzeer; rustig en bezonnen, met gelijkmatigen vleugel slag, zooals bij voorbeeld de prachtige kraaien en roeken, zwierig als de zwaluwen, kan hij zich niet voortbewegen; zijn vlucht is golvend of nog eerder schokkend; ik las er eens een aardige karakteristiek van: een „give-and-take-style of flight" noemde Frank Finn het in zijn „Birds cf the Coun try Side". Er is een telkens spreiden en dan weer nauw aan 't lichaam sluiten van de vleugels, die aan de vlucht elke gelijk matigheid onthoudt. Desniettemin is hij goed op de vleugels thuis en hij weet er zich mee te redden als de beste. Maar: sier lijkheid ontbreekt ten eenenmale aan de vliegprestaties van den groenen specht en op den grond is hij gewoonweg lomp en stumperig, zonder fijn beweeg van zijn le den; zijn korte sprongetjes en zijn stuntelig hippen zijn aan den belachelijken kant. Het gebeurde eens op zekeren dag, dat ik EEKMAN: BOERENKNECHT van een brcede laan voorzichtig een zij laantje inschoof: behoedzaam om den hoek kijkend, zag ik een groenen specht bezig op den boschbodein; ik stoorde hem. een tijdlang niet, maar toen ik mij na een minuut of wat vertoonde, vloog hij „lachend" weg; ik ging naar de plaats, waar hij zoo ijverig in den grond had zitten hameren en merkte toen, dat hij zijn maaltijd had gedaan; er wriemelden in 't gat, dat hij in den laan bodem had gehakt, nog wat kleine lichtgele, hoornaehtig-doorschijnende miertjes; ik was eigenlijk blij, dat ik dit had waargenomen, want er wordt wel eens beweerd, dat hij alleen zit te smullen in de nesten der veel grooter roode boschmieren en inderdaad is hij op deze soort, wier verweer hern vrij koud laat, ten zeerste verlekkerd maar de feiten bewijzen, dat hij evenmin andere miersoorten versmaadt. De grocno specht kijkt geducht-góed uit zijn doppen; de miercnplaatsen, die de mensch voorbij loopt, ontdekt hij nog en met een weergalooze volhardendheid ha mert zijn beiteisnavcl in de mierennesten en den boschbodem, waarna hij met zijn lenige, ranke tong de mieren naar binnen slikt. Maar al kan de specht zich dikwijls zoozeer aan mieren te goed doen, dat hij heelcmaal riekt naar het mierenzuur, zijn menu is nochtans veel uitgebreider. Behalve op den grond, waar de houding van den vogel, die om-ende-bij zoo groot is als een dubbele lijster, gelijk wij al op merkten, aan den onbehouwen kant is, spiedt en speurt bij naar buit in de boomen. Hier is bij thuis, bier beweegt bij zich vlotter en vrijer en edeler. Zijn klimvoéten tegen de schors geklemd, beweegt hij zich kwiek en behendig omhoog togen den stam. En met dezelfde gemakkelijkheid, „glijdt" hij ook naar bcncê, bij beurte naar links en rechts onrustig den schichtigen, kleurigen kop kecrenri. li ij inspecteert zoo'n heelen boomstam en vindt bij een geschikte plaats, waar hij insect, larve of eiljo vermoedt of weet, don pikkert zijn harde, scherpe snavel met flinke slagen te gen den stam of tusschen de naar beneden schilferende schors; bij dezen arbeid is hij driftig, levendig, druk; rusteloos gaat zijn beitelende en hamerende snavel en de buit, dien hij zoo dag-in dag-uit bijcenleest, is nauwelijks te schatten. Over het algemeen houd ik er niet van het nut en de schade van de vogels breed uit te meten, omdat zij a 1 I e in een gezonde natuur onontbeerlijk zijn, maar omdat de groene specht wel eens belasterd wordt, meen ik er goed aan te doen door erop te ♦vijzen, dat hij de boschcultuur goede dien sten bewijst. Want vele houtvernielers, die. dank zij eenzijdigen boschbouw, zich soms in onredelijke mate vermenigvuldigen, val len hem ten prooi. Zijn beweeglijkheid, zijn levenslust en bedrijvigheid zijn oorzaak, dat hij steeds hongerig is en deze oorzaak heeft tot gevolg, dat hij onder de schaver- wekkende insecten voortdurend een flinke opruiming houdt. Boven merkten wij op, dat de groene specht soms wordt belasterd: men wrijft hem namelijk aan, dat hij allerlei gezonde boomen door zijn hamergaten „besmet"; de op deze wijze gewonde boomen zouden na verloop van betrekkelijk korten tijd ten of fer vallen aan de woekering van allerlei zwammen; al zal te dezer zake het laatste woord voorloopig wellicht nog niet zijn ge zegd, nochtans begint de meening toch wel zoo zachtjesaan te overheer^rhen, dat bo venal de minder gave, dus in boschbouw kundig opzicht minderwaardige boomen worden stukgehamerd. In allen gevalle: de arbeid van den groenen specht is heilrijk, wat de insectenvernietiging betreft en het is wel een weinig kortzichtig het den vogel Kwalijk te nemen, wanneer hij in honderd boomen gaten pikt, terwijl hij door deze bedrijvigheid tienduizenden gezond houdt. Maar het zou ook mogelijk kunnen zijn, dat de specht zich inderdaad af en toe aan een gezonden boom „vergrijpt"; zou dit ech ter niet mede de schuld zijn van den mensch, die op fanatieke wijze onverbidde lijk alle boonion gaat verwijderen, die een „kwaje steê" vertoonen? Een specht moet per slot van rekening een woning hebben en wanneer hij niet een zachten, zieken boom kan vindon, moet hij wel zijn toevlucht nemen tot een gaven. Het is voor bom een kwestie van levens behoud; want niet alleen om insecten, eieren en larven buit te maken bewerkt hij de boomen, maar ook beitelt hij gaten in de stammen om een hol te vormen voor zijn nest. Nu is dit. woord „nest" waarlijk wel wat al te grootscheeps uitgedrukt. Het woord nest veronderstelt althans en mi nimum van materiaal voor een bodembe dekking: hetzij pluizen, takjes^ strootjes enz. Maar bij den groenen specht van dit al niets. Hij maakt het zich in dit opzicht al even makkelijk als de nachtzwaluw, die immers ook zóó maar op den boschbodem zijn ei deponeert; het wijfje van den groe nen specht doet op eendere wijze: op den bodem van het holletje, zonder versiering, zonder voering van de wanden, legt zij de zes tot acht eieren. Die zijn ik zou haast zeggen: n a t u u r 1 ij k wit; ze liggen in een donkere ruimte, ze trekken niet de aan dacht en behoeven dus geen schutkleur. Ge moet er maar eens opletten, of niet een eender ge\ al zich voordoet bij andere holen- broeders Vooral den laatsten tijd gaan spechten hoe langer hoe meer hun toevlucht nemen tot nestkastjes, een practische uitvinding van de steeds meer veldwinnende natuur- cn vogelbescherming. Dat de specht dit doet, teekent den toestand zeer en werpt een schel licht op den woningnood der vo gels, die soms uit hun natuurlijke nestho len bovendien nog worden verjaagd door de bij-de-hande spreeuwen. Men heeft het den spechten zoo dikwijls euvel geduid, dat zij zich do weelde vcroor loofden meer gaten en holen te hameren dan noodig was voor het samenstellen der juist die „overbodige" hamerpartijtjes heel veel zangvogeltjes aan een nest plaats hel pen en omdat juist de zangvogeltjes veelal insectenetertjes zijn en dus vrienden van bosch- en tuinbouw, kwamen juist die „bui tensporigheden" van de spechten neer op nict-verrnoede voordeeltjes. Zoo ziet men, hoe de radertjes van 't uurwerk der na tuur in elkaar grijpen en «lat. het door gaans het waanwijs corrigeeren van don mensch is, dat de harmonie der natuur, d.w.z. haar gezondheid, schendt en ver breekt. BINKE TOLMAN MIDDELEEUWSCl I STADJE GENEESKUNDIGE BRIEVEN Over de belangrijke werking der alvlecschklier Een harmonische samenwerking der on- dcrdcelen waaruit, hot ingenieuze mensche- lijk organisme is opgebouwd is de beste waarborg voor een goede gezondheid. Op de juiste wijze moeten daarbij de voor het be houd van het leven noodzakelijke voedings stoffen worden benut. Onder deze onmisbare bestanddeelen van ons dagelijksch voedsel nemen de zetmcolproducten of koolhy draten een zeer belangrijke plaats in. De ze worden, onder invloed van bepaalde ver teringssappen, evenals verschillende andcro ondcrdeelen van ons voedsel, eerst omgezet in oplosbare stoffen van betrekkelijk een voudige samenstelling. Vervolgens worden ze opgenomen in het bloed en kunnen ze op deze wijze overal heen worden gebracht waar ze op een bepaald oogenblik noodig zijn. De splitsing der koolhydraten loopt niet parallel met het verbruik der splilsings- producten op elk willekeurig tijdstip. Daarom wordt er in den lever als voor raadschuur een, hoeveelheid in den vorm van glycogeen opgezameld en als het ware in reserve gehouden. Hieruit kan het lichaam dan naar behoefte putten; het bloed dient dan weder als transportmiddel voor deze suikerproducten. Bloedsuiker Als gevolg van deze stofwisseling der koolhydraten bevat het bloed dus een be paalde hoeveelheid bloedsuiker. Dit percen tage schommelt in het algemeen slechts heel weinig, omdat de lever regulocrend op treedt. Ook het bloed, dat door de nieren stroomt bevat dezelfde hoeveelheid bloedsuiker. In normale omstandigheden verschijnt er ech ter geen suiker in de urine. Reeds in de grijze oudheid kende men een ziektebeeld, dat o.a. was gekenmerkt door sterk ver meerderde afscheiding van urine; men noemde dit ziektebeeld diabetes (afge leid van het Griekschc werkwoord voor doorstroomen). Men zocht de oorzaak afwis selend in de nieren, het maagdarrnkanaal of in verkeerde bloedsamenstelhng. Thomas Willis ontdekte den zoeten smaak van de urine bij bepaalde vormen (1674), en daarna toonden Dobson en Cowley aan, dat in deze vormen inder daad suiker in de urine aanwezig was. Sinds dien zijn de gevallen van vermeer derde uitscheiding van urine zonder gelijktij dige uitscheiding van suiker bij andere ziek- tebcgrippen ondergebracht en verstaat men onder diabetes dus een ziektetoestand welke in de allereerste plaats is gekenmerkt door het verschijnen van suiker in de urine. Meestal gaat deze toestand gepaard met stij ging van de hoeveelheid urine per etmaal en dientengevolge met een versterkt dorst- gevoel. Zonder dat het. uitzicht in het wezen dei ziekte zich vprdiepte, wees Rollo in 1708 op eten gunstigen invloed van een bepaald vleeschdieet. In de eerste helft van dc lSo eeuw vverden door Bouchardat en Ma- g e n d i e suiker in het bloed gevonden en spraken zij het vermoeden uit, dat er sa menhang moest zijn tusschen het bloedsui kergehalte en het optreden van diabetes. In 1854 maakte Claude Bernard zijn proe ven bekend, waarmede hij aantoonde dat diabetes kunstmatig kon worden opgewekt. Alvleeschklier Van blijvende beteekenis is de ontdekking van von M er i ng en Min ko wsky (18S9), dat diabetes optreedt na verwijde ring van de alvleeschklier of pancreas. Deze pancreas is inderdaad een van do meest merkwaardige fabriekjes welke wij bezitten en het is den onderzoekers iter 20e eeuw op waarlijk geniale wijze gelukt den samenhang tusschen dezen buiksnceksel- klier cn het diabctesvraagstuk duidelijk aan te tooncn en tevens dienstbaar te ma ken aan de behandeling van vele lijders aan suikerziekte. De pancreas is een klier; d.w.z. dat er slof fen door worden geproduceerd en afgeschei den. Een deel van deze stoffen wordt door een uilvoerbuis afgevoerd naar het darm kanaal. Dit pancrcassap speelt een rol'bij de vertering van bepaalde ondcrdeelen van ons voedsel, maar is voor de diabetes zon der diepere beteekenis. Naast deze zeer be langrijke en noodzakelijke taak heeft, dé pancreas n.I. nog een andere functie. Er worden nog andere sloffen in dc pancreas gevormd, welke niet langs een uilvoerbuis worden afgevoerd, doch die rechtstreeks in het bloed terecht ko men Er zijn nog andere klieren in ons lichaam (b.v. de schildklier) welke bun stoffen zonder uilvoerbuis in het bloéd brengen. Deze vangt men gemeenschappe lijk onder den naam van „klieren met inwendige of interne s e c r e t i e." In velband met deze dubbele taak van dc pancreas kan men er twee soorten weef sel en cellen in herkennen. Bepaalde cellen dienen voor de productie van het pancrcas sap; andere cellen vormen de stoffen van dc interne secretie. Deze laatste en dit zijn dc voor het thans behandelde vraagstuk de belangrijkste bouwsteenen cellen vormen de eilandjes of insulac van Lan ger il a n s. Zij scheiden een stof af, die een beslissen de regulecrende functie uitoefent in het stofwisselingsvraagstuk dat ons thans be zighoudt. Zijn deze eilandjes in voldoende hoeveelheid voorhanden en werken zij nor maal, dan komt er op deze wijze in ons li chaam een stof, welke er voor zorgt dat het bloedsuikergehalte schommelt tusschen een minimum en een maximum dat het indivi du zonder schade verdraagt. Er is dus als het ware een geheimzinnige kracht, welke glycogeen in den lever vastlegt en juist dc lever tot afgifte van glycogeen dwingt al naarmate het gehalte van suiker in het bloed dit vordert. Met grooto vaardigheid wordt door een voortdurend heen en weer balanceeren do urpplank juist in wankel baar evenwicht gehouden. Stijgt nu door een of andere oorzaak het bloedsuikergehalte boven do toelaatbare dosis, dan probeert bei lichaam dc hierdoor dreigende gevaren te koeren door het teveel aan suiker langs de urinewegen en dus met de urine uit te scheiden. In eerste instantie kunnen we dus het optreden van suiker in dc urine we noemen dit in onze medische spreektaal g 1 y c o s u r i e als een beschermende vei ligheidsmaatregel beschouwen. Dit natuurlijk afweermiddel hoeft echter het groote nadeel, dat wc er energie oie we voor inwendig gebruik noodig hebben onbe nut door verliezen. Wordt dit energieverlies niet door extra voeding weer aangevuld, dan verbruiken we langzamerhand de energie- depots van ons lichaam en gaan we ver mageren. Zoo is dit hulpmiddel een twee snijdend zwaar, waarvan op den duur dc nadeelen het gaan winnen van de voordoo ien. Het is na de gegeven uiteenzetting ver moedelijk wel duidelijk dat om van nog ingewikkelder oorzaken hier nu maar niet te spreken ook bij bepaalde stoornissen van lever of nieren suiker in de urine kan optreden. Bij dc gewone diabetes zijn lever en nieren echter niet betrokken, maar ligt de oorzaak in een functiestoornis van de interne secretie van den pancreas. Indien de stoffen die hierbij ontstaan in onvoldoen de hoeveelheid ter beschikking staan kan het bloedsuikergehalte gaan stijgen en dreigt vanaf een gegeven oogenblik suiker in de urine over te gaan, d.w.z. diabetes op te treden. Waar v o n M e r i n g en Minkowsky reeds In 1889 het verband tusschen pancreas en diabetes proefondervindelijk vastlegden, daar is liet begrijpelijk, dat men pancreas- sap van dieren trachtte te benutten om lij ders aan suikerziekte te behandelen Men stuitte aanvankelijk op vele moeilijkheden en zag slechts dubieuze voordeden naast soms duidelijke onaangename nevenwerkin gen. Zulzer had b.v. in 1903 zes patiënten met zulk een praeparaat behandeld. De pu blicatie van zijn ervaring moedigde echter niet tot navolging aan. Insuline Uit Toronto in Amerika kwam in 1922 do groote en beslissende stap vooruit. Tijdens een reis van hun leider Mac Leo d namen een jong arts en een student Banting en Best dit vraagstuk opnieuw ter linnd en wisten zij een nieuw pancreaspreparaut te bereiden, het insuline. Zij wisten dezo stof vrij te houden van bepaalde producten uit dc andere helft van dc pancreasfabriek, waarvan vermoed werd dat ze dc gunstige werking van het interne product tegenwerk ten. Nu werden voor het eerst regelmatige en goede resultaten geboekt. Al stond aanvan kelijk de overige geneeskundige wereld scep tisch tegenover deze Amcrikaansche ontdek king, toch voelde men ook in Nederland de noodzakelijkheid van voorzichtige na volging. Daarvoor was het verlangen naar een betere bestrijdingswijze te groot, liet preparaat was oorspronkelijk duur en went slechts in kleine hoeveelheden en aan be paalde betrouwbare onderzockors beschik baar gesteld. Maar reeds in liet, voorjaar van 1923 konden gunstige ervaringen in Neder land worden medegedeeld en werd de ver wachting uitgesproken, dat met het insuline inderdaad het vraagstuk van de behande ling van suikerziekte blijvend in een hetero en voor de zwaardero vormen ook meer hoopvolle richting zou zijn gebracht. In den volgenden brief hoop ik aan to toonen, dat deze verwachting inderdaad ton volle is uitgekomen. P. N. N. MUZIEK Weinig genie in dezen tijd, maar veel techniek De violist Fritz Kreisler is in Engeland aangekomen, waar hij een reeks concerten zal geven. In een interview met de „Daily Telegraph" legde hij, zoo lezen wij in het Handelsblad, den nadruk op dc groote ver anderingen, die sedert den oorlog in het muziekleven hebben plaats gegrepen. Vóór den oorlog werd een kunstenaar gercspec- teeid, al was hij nog zoo arm en onbekend, alleen omdat hij kunstenaar was. Tegen woordig hangt alles af van zijn succes en vooral van dc uiterlijke teekenen van dat succes. In creatief opzicht hebben de laatsti» dertig jaar weinig opgeleverd. Daarentegen is de techniek der vertolking zeer vooruit gegaan. Nergens hoort men thans in de concertzaal slechts viool- of pianospelen, zeide Kreisler, maar geniale componisten zijn er op het oogenblik niet. Strawinsky, Prokofjcf, Hindemith en anderen zijn prach tig begonnen, maar zij werden oud vóór zij rijp waren en hun nieuwste werken staan niet op het peil van hun vroegere composi ties. Bij echte genieën is dat anders. Het schijnt, dat dc genieën geboren worden, waar zij het meest noodig zijn. Na den oor log was er een wederopbouw noodig en men ziet dan ook dat - tegenwoordig de techniek hoogtij viert. Eerst als dat noodzakclijko werk gedaan is verwacht Kreisler een nieuwe generatie van kunstenaars. Er zijn, zoo vervolgde Kreisler, nog nooit zooveel wonderkinderen in het muziekleven geweest als tegenwoordig. Deze jeugdige violisten en pianisten kunnen letterlijk alles; eigenlijk te veel. want zij behoeven niets meer te leeren en dat beteekent, dat zij er niet toe komen andere kanten van zichzelf te ontwikkelen. Men schenkt tegen woordig al te veel aandacht aan de tech niek, terwijl de muzikale gedachten en ge voelens worden vei-waarloosd. Maar dat is een natuurlijke reaciie op den tijd, toen er te veel sentimentaliteit was en te weinig kracht.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1935 | | pagina 11