HELPT ELKANDER.....!
EEN FLINKE
EEN TROUWE WACHTER
VACANT
MEER BETALEN
ZOU DWAASHEID ZIJN!
De beste koffie. Hulsko's
Seinkoffiekost nu 25 cc.
per pond I Hulsko heeft
één soort i het beste! bi
gepatenteerde, luchtdichte
vei poking. - Vraayt U\r
Winkelier l
DE KOFFIE WAAR PIT IN ZITI
Wat hadden Lo en
Wous een pret
LO werd wakker en zat op eens rechtop
in zijn bed. Beneden werd do kachel
uitgepord en daar was hij wakker van ge
worden. Maar dat maakte met, dat hij op
eens overeind vloog en goed luisterde. Een
vrachtauto ging toeterend voorbij. Nu, dar
was niets bijzonders, want zc woonden aan
een drukken verkeersweg. Maarhij
hoorde de wielen niet over de straatstee-
ncn bonken en alles klonk zoo vreemd dof
buiten. Zou 't toch gesneeuwd hebben?
Lo sprong zijn bed uit, holde naar 't raam
en schoof 't gordijn op zij.
„3a, ja!" juichte hij hardop. Alles was
buiten toegedekt met een wit kleed en hoe
wel 't nog donker was zoo in den vroegen
morgen, schitterde de blanke sneeuw Lo
toch tegen in 't licht van de booglamp,
schuin tegenover, hun huis.
„Rien, 't heeft gesneeuwd, dik!" riep de
jongen cn maakte daardoor_aijn broertje in
't andere bed wakker. Deze was met oen
sprong op den vloer cn haastte zich naar
Lo. Vol belangstelling tuurde hij naar bui
ten.
„Jó, wat zalig!" riep hij met een nog wat
slaperige stem.
„Ik ga me dadelijk aanklecdcn," besloot
de grootste van dc broertjes cn voegde de
daad hij het woord. Rien volgde zijn voor
beeld.
..Als 't nu maar paksneeuw is!" bracht
Lo in 't midden. ..Anders kunnen we geen
ballen maken."
„En geen sneeuwpop. Zeg, laten we even
probeeren."
Half aangekleed gingen de jongens naar
't raam cn duwden de eene helft open. Een
kussen sneeuw, dat op de. vensterbank lag,
werd naar buiten geduwd. Lo greep wat
van dc sneeuw, vvclké voor dc andere helft
van het nog dichte venster lag.
„Ja, ze pakt, hoor, fijn!"
Lo maakte een bal tussclien zijn handen,
Rien moest ook dc hoedanigheid van de
sneeuw onderzoeken. Dc jongens sloten het
raam weer cn waren nu in korten tijd kant
en klaar.
„Miek!" riepen zc op het portaal.
Het zusje scheen nog te slapen.
Toen deed Lo de slaapkamerdeur open cn
riep naar binnen:
„Miek! 't Heeft gesneeuwd, een heel
pak'"
„Mij goed!" bromde de slaapkop en keer
de zich om
„We zullen je even wakker komen ma
ke met een handje sneeuw," beloofde Rien.
Maar daar wou moeder, die juist 't por
taal opkwam, niets van weten.
Natuurlijk moesten de jongens in den
schemer meteen den tuin in. Ze leverden
dadelijk een gevecht. De verkleumde mus-
sehen, die ineengedoken als dikke, wollige
bolletjes op. de drooglijn zaten, vlogen van
schrik weg. Zo zochten verder op een
plaatsje en sjilpten. Een paar brutale
spreeuwen mengden zich in 't koor, alsof
ze wat tc vragen hadden. Lo hoorde 't.
„Alles, wat eetbaar is, is onderge
sneeuwd," zei hij. „Laten wc een plekje
schoonvegen en wat brood-gaan vragen."
Dus staakten dc jongens hun spel cn gin
gen eerst voor de vogels zorgen. Toen
moesten ze ontbijten. Rien wreef in zijn
handen: zijn vingers tintelden.
Miek was nu ook beneden cn tuurde vol
bewondering naar buiten over liet witte
landschap.
Veel te vroeg trok het drietal naar
school. Ze moesten \ydeen aardig eipdjp
loopen, vóór zc er waren, maar drie kwar
tier was 't toch lang 'niet.
„Ik doe m'n klompen aan!" riep Rien.
Lo's tuinklompen warén door van onde
ren. Daar had hij dus niet veel aan. En
Miek beschermde zich voor de sneeuw door
haar gummi kaplaarzen aan te trekken.
Maar och, dat loopen buiten viel niet
mee. De sneeuw plakte zóó, dat dc kinde
ren al gauw zulke bonken onder dc voeten
hadden, dat ze hun evenwicht niet konden
bewaren. Nu dc een, dan dc ander rolde
omver in dc zachte sneeuw. Dat vonden zo
volstrekt niet naar.
Daar kwam rinkelend cn bellend dc
sneeuwploeg aan.
„Achter do. hoornen!" waarschuwde Lo.
Want het gevaarte reed hcclcmaal aan den
rechterkant van den weg, 0111 straks langs
dc linkerzijde terug te gaan.
Achter de boomen bleef liet drietal staan
kijken cn... toen dc ploeg bij hen kwam,
hoopte dc achteruit gedrongen sneeuwmas
sa zich tegen de kinderen op.
„O, de sneeuw loopt in m*n laarzen!" gil
de Miek. Ja, hoor, zc zaten vol sneeuw!
Goede raad was duur. Zc gingen aan den
kant van den weg op dc gladgewreven
sneeuw zitten. Daar sloeg Rien met z'n
Voor dc woning van den gebrckkigen Wous
ccncn klomp de honk onder z'n anderen
klomp weg, tot ze wéér schoon waren.
Daarna behandelde hij de schoenen van
z'n broer cn zus cn hielp Miek dc laarzen
uittrekken, om den kouden inhoud er uit
te verwijderen. Ze besloten nu maar langs
den schoon geruimden weg verder te gaan.
Ze vreesdon, dat zc anders, met al hun
vroeg zijn, nog te laat zouden komen.
„Zou Wous al weg zijn?" vroeg Rien.
„Vast wel," verzekerde Lo. „Hij loopt zoo
slecht. Dus mag hij wel heel vroeg van
huis gaan."
Wous was een jongen uit Riens klas. Ilij
liep met twee beugels. Als klein kind had
hij heel niet kunnen loopen. Na een lang
durige behandeling in het ziekenhuis kon
hij zich tenminste redden met dc heugels.
Maar vlug kwam hij cr niet op voort. Liefst
had do jongen een steuntje, als hij naar
school of naar huis ging. En altijd was cr
wel een vriendje, soms een vriendinnetje,
dat langzaam naast hom mee wou loopen,
zoodat hij cr op leunen kon.
Maar Wous was niet weg. Hij zat voor
'l raam met een gezicht als... zeven dagen
leclijk weer. Lo, Rien en Miek liepen langs
't paadje, dat Wous' vader schoongeveegd
had en riepen:
„Ga je mee?"
Wous schudde van neep. Meteen kwam
Wouters moeder naar buiten.
„Wous blijft thuis, hoor! Ik durf 'm niet
te sturen. Verbeeld jc eens, dat hij uit
gleed!"
0piééns 1 zag- Lo, clfi'f" AVoutéi< een traan
wegpinkte en zich mefjoen omkeerde en de
kamer inliep. Lo begreep alles. Ondanks
zijn zwakke beencn, was Wouter toch een
eclitc jongen. En .welige jongen houdt er
niet van sneeuw?
Lo stapte meteen op Wous' moedor af.
„Ben ik sterk, mevrouw?" vroeg hij.
De damo keek wat vreemd op, maar ant
woordde: „Nu, ik zou denken van wel."
„Ik zal Wous naar school dragen, op
mijn rug. Mag 't?"
„Vent, dat is 't zwaat* voor je!" wierp dc
moeder tegen.
„Wous is zoo licht," opperde dc vriend.
Dc moeder dacht aan Wouters teleurstel
ling van dien morgen. Zc gunde haar jon
gen zoo graag dc sneeuwpret, al kon hij er
riiet aan meedoen, als dc andere jongens.
En dus liet zc Lo naar binnen gaan.
Even later kwam hij naar buiten met
Wous op zijn rug, de twee beugclbecnen
onder zijn armen. Lachend riep dc ruiter
zijn moeder goedendag, dc armen om Lo's
hals.
„Gooi ine eens!" riep AVous.
Miek mikte een lossen bal op zijn rug,
die cr als een witte plek bleef zitten.
Alles ging goed. Op de speelplaats
hecrschte dolle pret. Meneer deed mee.
Wous stond tegen den muur cn mikte tel
kens ook eens.
Ter eere van de sneeuw speelden ze
's morgens een half uur in plaats van een
kwartier. Drie aan drie morhtcn ze een
sneeuwpop maken. Wie de grootste klaar
kreeg, had 't gewonnen. Rien en Lo sjouw
den sneeuw aan, AVous maakte den man.
Wat zc een pret hadden!
Om twaalf uur droeg Lo z'n vriend weer
naar huis. Hij komt hem weer halen ook.
Zoo zal liij Wouter wel helpen om van de
sneeuwpret le genieten.
J. II. BRINKGREVE—ENTROP.
(Nadruk verboden).
Het meesje in den winter
Aan een touw met apenootjes
Hangt een kleine acrobaat.
't Touwtj' is langs mijn raam gespannen
Weet jc, hoe het telkens gaat?
*n Meesje komt vlug aangevlogen.
Met zijn pootjes pakt hij 't touw,
E11 daar hangt hij, al maar pikkend,
Dol od 't nootje in dc kou!
Ileeft hij 't eind'lijk losgepeuterd,
Dan met 't nootje in den bek!
Vliegt hij naar een rustig plekje:
In dc struiken, op een hek.
En Haar smult het acrobaatje
Van het overheerlijk maal.
Aan de vogeltjes iets geven,
Doen we denk ik allemaal!
C. E. d. L. H.
(Nadruk verboden).
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD
Zeg Juno, als ik uit ga,
Pas jij don op mijn kind?
Moes zei straks nog, dat ieder
J'cen trouwen waakhond vindt.
Hou dus bij 't ledikantjc
Een tijd voor mij dc wacht.
Daarin ligt Locs, mijn popje.
Zc kijkt- maar en zc lacht!
Kan ik dan rustig uitgaan?
Juun kijkt het vrouwtje aan,
Knipt met zijn oog. 't Wil zeggen:
Je kunt gerust wel gaan!
En als het kleine vrouwtje
Straks weer naar huis toe komt.
Zegt Juun in 't hondentaaltjc:
Niet éénmaal heb 'k gebromd!
Jc kindje was heel lief, hoor!
Geen oogcnblikje stout.
Als dank krijgt Juun een koekje,
Waarvan hij dolveel houdt.
(Nadrük verboden).
Wat Jaapje voor moeder
kocht
1.
Bakker, och toe, luister even,
'k Wou wat aan mijn Moeder geven!
'k Heb één stuiver cn twee cent,
Maar.... ik hen 't koopen niet
gewend.
Kan 'k wat lekkers daarvoor
krijgen?
Jaapje blijft nu even zwijgen.
'n Roomsoes of iets van fondant?
Want daar houdt mijn Moeder van.
- Chocola is ook heel goed,
Niet te bitter, niet tc zoet!
- Ik weet heusch niet, wat 't moet zijn!
Deze peer van marsepein?
4.
- O, is die tc duur, geef dan
Maar voor zeven cent fondant.
- 't Zakje is wel heel erg klein
Maar wat zal het lekker zijn!
Weg loopt 't baasje met zijn schat,
Blij, dat hij voor Moeder had
Een verrassing. Moeder lacht.
Jaap vraagt: Ilad jc wel gedacht,
G.
Moes, dat ik voor jou wat kocht?
Je zei wel, dat 'k uitgaan mocht!
En van 't zakje met fondant
Smullen Moes cn Jaapje dan.
(Nadruk verboden).
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
HET BROERTJE
Blond Tineke heeft iets heel moois,
Heel teers cadeau gekregen.
Zc mag er niet tc wild meo zijn,
Want daar kan bet niet tegen!
Het is oen broertje, ros' cn fijn,
Zijn haartjes lijken goud.
En Tineke merkt daad'lijk, dat
Ze nu al van hem houdt.
Hij heeft satijnen wangetjes,
Een huidje, donzig zacht;
En ernstig kijkt zijn zusje toe,
Of broertje soms al lacht.
Nu gaan zijn oogjes open, kijk!
Wat zijn die mooi cn rond!
liet ventje gaapt cn steekt meteen
Een knuistje in zijn mond.
Dolblij is Tineke cn gauw
Vertelt zij nu den hond
E11 al de poppen 't grootc nieuws; j
't Gaat als ccn vuurtje rond!
De poppen vinden 't niet zoo leuk,
Als Tinie heeft gedacht;
En als ze uit de kamer is,
Dan mopperen zc zacht.
Een groote, bruine Teddy-beer
Trekt het zich heel erg aan.
„T)at broertje gaat nu vóór," snikt hij,
„V/ij hebben afgedaan!"
Dc wollen olifant zegt hoos:
„Nu blijf ik hier niet meer!"
Hij zwaait woest met zijn slurf en raakt
Per ongeluk den beer.
De poppen pralen door elkaar
En hebben 't hoogste woord.
Een poesje waarschuwt ze: „Pas op,
Dat Tinie het niet hoort!"
Maar na een poosje vinden ze
Weer alles even fijn.
Dan mogen ze om beurten in
De wieg bij Broertje zijn!
(Nadruk verboden)) RIE BEYER.