KWARTAflL-ABONNE'S
DAGBLAD
SEItfS)
DP HET MUURTJE
O
GRATIS
NIEUWE
IN BAD
ONTVANGEN HET
GEDURENDE MAART
HEER SETALEN
ZOU DWAASHEID ZIJN!
HULSKO xs
KOFFIE 7
.WAAR DE BAL WAS
GEBLEVEN
van een
glazen stuiter
Teddy en de snik er pot
De beste koffie. Hulsko's
Seinkoffiekost ou 25 ct*
per pond I Hulsko heeft
één soorti het beste! Ia
gepatenteerde, luchtdichte
vei pakking. - Vraagt Uw
Winkelier 1
OE KOFFIE WAAR PIT IN ZITI
Op 't lage steenen muurtje
Zit 't drietal: Jaap, Job, Jan,
Ze doen: wie 't allermooiste
Een zeepbel blazen kan.
Jaap heeft een fijn-gekleurde.
O, jongens! wat een pracht!
En Jan blaast in een wipje
Een heelc, hccle vracht.
Daar gaat weer een de lucht in
Die zeepbel is van Job,
Hij lijkt wel op een vlieger
En wil steeds hooger op!
(Nadruk verboden).
De jongens blazen, blazen
VVio of den wedstrijd wint?
*k Zoü heusch niet kunnen 2eggcn,
Welke 'k de mooiste vind.
Maar als het zeepsop op is,
Is ook de pret gedaan,
't Is jammer, dat zoo'n jeepbei
Zoo kort maar kan bestaan!
Want springt hij uit elkander,
Dan wordt de zeepbel lucht
En is dat mooie wonder
Op éénmaal weggevlucht!
ANNIE O.
Jet en Joost hadden ruzie. Het gebeurde
niet dikwijls, dat zij het oneens waren,
doch nu zag het er uit, alsof zij nog niet zoo
gauw weer goed op elkaar zouden worden.
„Ik heb je bal niet weggemaakt!" zei
Joost, waarop Jet beweerde:
„Jij hebt 'm toch het laatst gehad!"
„Ik heb er gisteravond mee gespeeld en
'm daarna op z'n plaats gelegd!" zei Joost
tot zijn verdediging.
„Dan moest ie nog op mijn plank liggen!"
riep Jet boos uit.
„Ik zeg je toch, dat ik 'm niet wegge
maakt heb!" hield Joost vol.
„Dat moet!" gaf Jet als haar meening te
kennen.
Er kwam maar geen eind aan liet ge
kibbel. Beiden bleven stokstijf op hun stuk
staan, overtuigd als ieder voor zich was,
de waarheid te spreken.
Broer en Zus waren nu op het Plein ge
komen, waar hun wegen naar school uit
elkaar liepen. Joost sloeg links af, Jet
rechts en zonder één vriendelijk woord
stoven ze uit elkaar, verontwaardigd, dat
de andor zoo bleef volhouden.
Geen van beiden lette dien middag op
school op. Joost, die anders een bolleboos
in hoofdrekenen was, had n u dc grootste
moeite met het uitrekenen van een eenvou
dige opgave, vervuld als hij was van het
onrecht, hem door Jet aangedaan.
En Jet? üie kon al evenmin opletten.
Steeds dwaalden haar gedachten naar haar
vermisten bal. Maar het allerergste vond
zij toch, dat Joost met wien zij het anders
altijd zoo goed kon vinden, nu niet wilde
bekennen, dat hij haar bal had wegge
maakt! Het kon immers niet anders! Joost
had er gisteravond mee gespeeld en toen
zij er dien morgen vóór schooltijd nog oven
mee had willen spelen,, was het ding ner
gens te vinden.
Tóen ze om twaalf uur uit school kwa
men, keken ze. op hot Plein niet naar el
kaar uit. Een hcelen lijd na elkander kwa
men ze thuis. Jet was de eerste.
„Moes, hebt u mijn bal gevonden?" vroeg
oen Moeder haar opengedaan had.
„Ja, en je raadt nooit waar!" luidde het
antwoord. „Kijk, hier is hij. Je mag drie
keer raden, waar hij was, moer niet."
Jet, blij, dat haar bal gevonden was, keek
al weer vriendelijk, terwijl ze zei:
„Onder de kast!"
„Mis!"
„Achter de rustbank!"
„Ook mis!"
„In een zak van Joosts pak!"
„Alweer mis!"
„Toe Moes, zegt u het dan!" vleide Jet.
„In de mand van Juun," zei Moeder ein
delijk.
En op eens herinnerde Jet zich, dat zij
gisteravond, vóór zij naar bed ging, nog
in de speelgoedkast geweest was. Ze had
haar legkaart gezocht. Er was daarbij iets
op den grond gevallen, maar hoe zij ook
gezocht had, ze had niets gevonden, zoodat
zij ten slotte gemeend had zich te hebben
vergist.
Dat ze daar nu vanmorgen heelemaal
niet meer aan gedacht had! Als ze liet
gedaan had, zou ze natuurlijk begrepen
hebben, dat het haar bal geweest was cn
zou ze heelemaal geen ruzie met Joost ge
had hebben!
Daar werd gebeld. Ditmaal was het Joost.
„Joost! Joost! dc bal is terecht!" riep Jet
blij uit en hij kreeg het heele verhaal te
hooren.
„Wees maar niet meer boos op me!" ein
digde ze belouwvol.
„Wel nee! Niemand kon toch weten, dat
Juun je bal op den grond gevonden en
naar zijn mand gesleept had," zei Joost
edelmoedig cn de vrede was weer getee-
kend.
„Zoo'n jonge hond is toch een kruis; hij
sleept alles weg!" zei Moeder.
Maar daarvan wilden Jet en Joost niets
hooren. Juun was hun trouwe speelmak
ker; hij kon wel een potje bij hen breken
en... zelfs een bal naar zijn mand sleepen.
,,'t Valt nog mee, dat de bal niet stuk is!"
vond Jet, terwijl zij er mee begon te spe
len.
(Nadruk verboden!' CARLA HOOG
In een speelgoedwinkel stond een grootc
doos met knikkers. Zij vonden het daar niet
erg gezellig, want zij zaten boven op elkaar
gepakt en konden nauwelijks adem halen.
In het midden lag een mooie glazen stuiter
met allerlei kleuren. Hij voelde zich erg
verongelijkt, dat hij bij al die gowone knik
kers liggen moest, want hij was heel ver
waand. Boven op hem lag een bruine knik
ker, die altijd in zijn slaap lange verhalen
hield.
Daar was onze stuiter niets op gesteld,
want hij werd er steeds wakker van. „Zeg,
houd je toch stil, ik wil slapen," snauwde
hij dan en gaf zijn bovenbuurman een
stomp. „Ja, ja!" bromde- deze dan, maar een
poosje later was het weer mis. „Ik wou, dat
ik hier weg was uit die vervelende doos,"
dacht de glazen stuiter ontevreden.
Die wensch zou dan eindelijk vervuld
worden. Op een dag kwam er een- heer den
winkel binnen en vroeg om knikkers. „Mijn
zoontje is morgen jarig en wilde zoo dol
graag knikkers hebben," zei hij lachend.
„Mijnheer, dan heb ik wat prachtigs voor
U!" cn dc winkelier haalde de doos te
voorschijn, waar onze. vriend in zat. „O, die
wil ik ook hebben." zei de heer en wees op
den glazen stuiter. „Gelukkig, nu ga ik hier
tenminste weg!" dacht cjczo blij. „Geeft U
mij maar vijftig knikkers en den glazen
stuiter..." Zoo werden allen in ccn klein
doosje gedaan, de heer betaalde, stak het
doosje in zijn zak en nep naar huis.
„Hè, ik hoop, dat het een beetje gezelliger
zal worden," zuchtte de stuiter. De andere
knikkers babbelden honderd uit. „Nu gaan
wij fijn rollen," zei een roode kpikkcr ver
heugd.
Den volgenden dag was dc blijde dag; het
zoontje werd negen jaar.
Zeg, zal 'k j' eens wat vertellen?
Mijn Teddy was heel stout
En snoept' uit 't suikerpotje,
Omdat hij zooveel houdt
Van lekker zoete suiker.
Maar snoepen mag hij niet!
Vast dacht hij: 'k Durf te wedden,
Dat Rietje het niet zietl
Maar ik ik kwam juist binnen.
Toon schrok hij zóó geducht,
Dat hij in 't donkerst hoekje
Der kamer is gevlucht!
Daar staat hij nu verlegen,
O, al een hcelen tijd!
En van zijn leelifk snoepen
IIccft hij 'k denk 't zeker! spijt.
Ik zal het hem eens vragen.
Kom Teddy» biecht eens op!
Wat deedt jij bij het theeblad?
Tcd buigt beschaamd zijn kop.
Dan fluistert hij: Lief Rietje,
Ik zal het nooit meer doenl
ik wil 't hem maar vergeven
En geef hem vlug een zoen.
Nu is Tcd weer gelukkig
En ik ben ook weer blij.
Want, weet je, op Ted brommen,.
Is eig'lijk niets voor mij!
CARLA HOOG.
(Nadruk verbóden).
Kleine Pietje zit in bad.
't Bengeltje spat alles nat,
Totdat Moeder zegt: Maar Piet,
Foei! zoo knoeien mdg jo niet!
Pietje kijkt berouwvol dan
En wat zegt de kleine man?
'k Zal het heusch nooit weer doen
Mam!
't Ventje is nu als oen lam!
Maar... zijn snuitj'e staat weer oolijk
En zijn stommetje klinkt vroolij#,
Er om huilen zal ik niet!
En waaróm niet, kleine Piot?.
't Ventje kijkt nu Moeder aa^.
Waar haalt hij 't zoo gauw vandaan?!
Guitig lachend antwoordt Piet:
Dan wordt 't nog veel natter, niott
(Nadruk verboden). CARLA HOOG,
Hij had erg gesmeekt om knikkers en die
zou hij dan krijgen. Hansje, zoo heette hij,
kleedde zich al vroeg aan en sprong toen
naar cle slaapkamer van zijn ouders. Deze
waren al wakker; zij kusten hem en zei
den: „Hansje, wel gefeliciteerd en kijk eens,
dit krijg je van ons." En zij gaven hem
tweo pakjes. In het eene zat een bouwdoos
en in het andere de doos met knikkers. „O
wat fijn, dank U wel!" riep Hansje en gaf
zijn vader en moeder een stcvigen pakkert.
„Wat een prachtige stuiter!" zei hij en keek
vol bewondering naar deze. „Nu kun je
knikkeren, hè Hans?" lachte zijn vader.
„En bouwen," voegde zijn moeder er aan
toe, maar Hans had alleen maar oog voor
zijn knikkers. „Ga nog maar wat knikke
ren in de gang." zei zijn vader. „Hó ja!" en
even later was Hans aan het spelen. „Wat
hen jij mooi," zei hij tegen den stuiter, en
deze werd nog verwaander dan hij al was.
Nog een poos mocht bij spelen, maar toen
was het tijd om tc ontbijten. Daarna ging
hij naar school met zijn knikkers en een
trommeltje met chocolaadjes om van te
tracteeren. Iedereen bewonderde den gla
zen stuiter, dc knikkers gingen zich be-
leedigd voelen. „Zijn wij soms niet mooi?"
vroegen zij elkaar kwaad. In het vrije
kwartiertje werd er druk geknikkerd. Maar
do glazen stuiter bleef in liet doosje opge
borgen. Hansje was veel te bang, dat hij
hem verliezen zou.
Maar aan alles komt een einde en ook
aan Hansjes verjaardag. Zijn moeder had
een keurig zakje gemaakt en dat werd liet
nieuwe huis voor de familie Knikker en
den stuiter. Eiken dag ging Hansje knikke
ren cn dan verloor hij er weer eens een
paar en dan kreeg hij er weer een paar bij.
Op ccn dag moest dc glazen stuiter ook
meó spelen cn verloor Hansje hem aan zijn
vriendje Rob, die hem niet in den knikker
zak deed, maar 'm in zijn broekzak stopte.
„A, bah, wat ruikt het hier vies!" zei de
stuiter in zichzelf, en daar had hij gelijk
aan, want hij was boven op een stuk pek
komen tc liggen. Rob had altijd een hccle
verzameling van allerlei schatten in zijn
zakken en daar was onze verwaande stui
ter nu terecht gekomen.
Rob vergat den heelcn stuiter en zoo
bleef dezo een tijdlang in zijn nieuwe ver
blijfplaats. Het was er erg roezemoezig,
want iedereen had altijd veel te vertellen,
liet pek vooral had veel drukte. Dan was
er nog een groote spijker met een scherpe
punt, waarmee hij den stuiter wel eens
prikte, als die erg vervelend was. En ook
een klein fluitje 011 een heel vieze zak
doek. En dan had je den dobbelsteen nog;
met zijn twintig oogen keek hij iedereen
aan en zag alles, wat er gebeurde. Haast zou
ik den postzecel vergeton. die uit een vof
land kwam en veel gezien had. Het pek
was erg plagerig uitgevallen. Hij merkte
wel, dat de stuiter zich ergerde aan zijn
reuk en zei dan: „Mijnheer de stuiter, wat
ruikt het hier toch lekker, vind U niet?"
en dan lachte hij ondeugend. Maar de stui
ter zei nooit wat torug en liet het pek maar
plagen. „Wat verbeeldt zoo'n stuk pek zicli
wel?" dacht hij dan.
Op een dag werd Robs pak heelemaal
uitgeborstcld en nagezien. Zijn moeder
voud toen alle schatten bij elkaar. „Foei,
foei, wat een rommel, dat moet allemaal
maar opgeruimd!" zei zij cn gooide alles in
den vuilnisbak. „Wat was de stuiter boos!
Hoe durven zo mij in den vuilnisbak gooi
en?" riep hij woedend uit. „Dat is het lot
van alle verwaande dingen!" zei het pek,
dat aldoor niezen moest van al het stof.
Twee dagen later kwam do vuilnisman
cn leegde den hak in zijn kar. Daar viel
zijn oog op den glazen stuiter. „Hè, die is
mooi voor mijn zieken jongen," zei hij en
stak den stuiter in zijn zak. Toen hij
's avonds thuis kwam, gaf hij den stuiter
aan zijn zoontje Dirk, die aj een poos ziek
was. „O,- vader, wat mooi, dank U wel!"
zei Dirk blij. Aandachtig bekeek hij het pre
sent en legde hem voor zich op den stoel,
die voor zijn bed stond. „Dan kan ik er den
heelen dag naar kijken." zei hij. „Nu,"
dacht dc stuiter, „ik hen blij, dat ik uit dien
viezen vuilnisbak wreg ben, het is hier nog
zoo kwaad niet.' En hij keek eens naar het
jongetje, dat hem met schitterende oogen
lag aan te kijken. „Toch akelig om ziek te
zijn! Ik zal maar eens aardig - tegen hem
wezen," besloot hij en dat was al heel wat
voor ons verwaande ding. Toen Dirk sla
pen ging, vroeg hij om den stuiter. Zijn
moeder gaf hem dien in dc hand en tevre
den-sliep hij er mee in. „Hè, het is een
prettig gevoel, dat er iemand van je houdt,"
zei de stuiter en viel ook in slaap. Als hij
niet zoo trotsch geweest was, hadden cr
nog veel meer van hem gehouden, maar
daar dacht hij niet aan. Een paar maan
den bleef de stuiter bij Dirk, deze werd
heter en mocht weer-naar school. Maar de
stuiter bleef thuis, want Dirk was bang, dat
hij weg zou rake».
Maar op een dag-, daar gebeurde het on
geluk! Dirk had .hem 's morgens vóór hij
naar school ging in de vensterbank gelegd.
Zijn moeder was ijverig aan het stof afne
men en klopte haar doek buiten het raam
uit. Per ongeluk veegde zij den stuiter uit
het raam. Zij schrok er zelf van, want haar
zoontje hield erg veel van den stuiter.
Gauw liep zij de straat op om te kijken, of
(Zie vervolg op pag. 2.)