LUILAK EN LUILAKKEN. OP ZOEK NAAR EEN BEELD Veldsiagen in Amsterdam. GERMANEN BEGROETTEN DEN ZOMER MET WEDRENNEN. te schrijven. En de zomerfeesten gingen in den regel gepaard met plechtigheden ter eere van een of andere goedheid. Er werd om den Meiboom gedanst en wanneer de berken groen werden, hakte men deze om en ieder plantte er een in eigen akker, om voorspoed te verkrijgen. De Christenen hebben langzamerhand de voornaamste heidensche zomerfeesten weten uit te roeien, maar de herinnering daaraan is toch bewaard gebleven, omdat vele Christelijke feestdagen op de heiden sche vallen, terwijl bovendien enkele ge bruiken nog zijn blijven hangen. Het plan ten van den Meiboom werd ook na den Germaanschen tijd voortgezet en in Duitschland was het in het begin der 13e eeuw zoo in zwang, dat de berkeboom ern stig in dit land werd bedreigd. Frederik de Groote vaardigde een streng verbod uit :n het jaar 1749, doch zelfs de gedisciplineerde, weinig voor uitbundige feesten voelende Pruisen stoorden zich, hier weinig aan, en handhaaiden de oeroude traditie. In alle Noordelijke landen vindt men soortgelijke gebruiken terug. Het houden van wedrennen op paarden gedurende den Pinkstertijd in Duitschland en Engeland is ook nog afkomstig uit den Germaanschen tijd. Het paard immers was den|Germaan meer waard dan zijn vrouw en de schimmel was hem heilig en het sym bool van den zomer. Bij verschillende wed rennen en behendigheidswedstrijden mat men de kracht en de schoonheid der dieren en deze wedstrijden zijn tot nu toe geble ven, al zijn ze verwaterd door het bijvoegen van schietwedstrijden en haast onvermij delijke bras- en zwelgpartijen. In Duitschland is bovendien de z.g. Pink- sterrit tamelijk verbreid. De boeren bestij gen hun paarden en rijden over de akkers om Gods zegen over de ontluikende oogst af te smeeken. Maar de Germanen deden dit ook reeds. Woest joegen ze de paarden door de velden, met stokken naar alle kan ten slaand, niet om te bewijzen, dat ze ste vig op den rug van hun ros zaten, maar om de booze geesten te verdrijven, die zich op de velde hadden verborgen en den oogst bedreigdenH. P. BERUCHTE „PINKSTEREN-DRIE". Zoo werd Pinksteren-drie te Amsterdam tot een beruchten dag in geheel Nederland. In de vorige eeuw trokken dan de Jorda- ners met de Jan Pleziers, met de destijds zoo gezochte aanhangsels van versierde „Kattebakkies" naar de Watergraafsmeer, waar de Amsterdammers zich overgaven aan weerzinwekkende braspartijen en uit spattingen onder het zingen van het wei nig verheffende lied: Ben je met je moeder naar de Meer geweest, Vort jou leelekert, vert jou leelekert, Ben je met je moeder naar de Meer geweest Vort jou leelijk beest! De rsiiwe zinnelijkheid werd zelfs door den romanticus Justus van Maurik niet ver bloemd en in een komisch verhaal heeft hij er melding van gemaakt. Het spelevaren was verworden tot een braspartij voor Jan Rap en zijn maat en wel geen enkele Am sterdammer zal het spijtig vinden, dat de stoomtram en de bebouwing, dit weerzin wekkende vermaak uit de Watergraafsmeer heeft verdreven. Iiier en daar is in Nederland gelukkig echter nog iets van de oude Pinksterviering overgebleven, ondanks de nivelleerende in vloeden van den modernen tijd. „Einboten Mondei" b.v. is in Friesland en in ,,'t aide Grouw" het grootste volksfeest van den ganschen zomer. Op Walcheren viert men nog heden ten dage „Pinksteren-drie met 't rienkrien", waarbij de „Sükerkom" in het rond gaat en als de kermisvrijers niet direct het geld voor de tractaties bezitten, dan trekken de meisjes haar beurs en wordt er toch gefeest Op Walcheren steekt op de Pinksterda-* gen niemand een neus buiten de deur, ten zij dan alleen om naar den kerkdienst te gaan. Maar op Pinkster-driewordt de scha- de dubbel*en dwars ingehaald! PINKSTERVUREN. Het stoken van Pinkstervuren bestaat nog slechts in eenige plaatsen, waaraan vroeger het planten van den Meiboom voorafging. Menschen van alle standen, rijkdom en ouderdom dansten er vroolijk omheen, den dans afwisselend met het le digen van het glas, in den regel met Mei wijn gevuld. De schutters ontbraken natuurlijk ook niet op het appèl, integendeel, vaak ston den zij in het middelpunt der belangstelling, ook al vanwege de enorme hoeveelheden spiritualiën, welke zij als in wedstrijd in hun binnenste deden verdwijnen. Zij vier den hun Pinksterfeest door het schieten op houten vogels, welke op lange staken wer den gestoken en het doortrekken van de stad met pijpers en trommels achter een wapperend vaandel. H. P JB. Ih de Gouden Eeuw vooral werd dit feest op zeer uitbundige wijze gevierd, zoodat de overheid ertegenop moest treden. Vooral de weesjongens maakten op dezen dag de hoofdstad onveilig, waarbij zich ander op geschoten goed en volwassenen van laag allooi aansloten. Daar men, uit vrees van den luilak te worden, ieder jaar vroeger opstond, begon het „feest" reeds Vrijdag avond, het duurde den geheelen nacht door en Zaterdags werd het dan nog eens dun netjes overgedaan. Reeds dagen van te voren verzamelde de opgeschoten jeugd oude teilen, pannen, deksels en andere lawaaimakende voor werpen, welke met een stuk touw aan el kaar werden gebonden en zoo in het water geworpen, opdat de politie de slierten niet zou ontdekken en opruimen. Voorts werden zorgvuldig de grachten en belten afge zocht naar kadavers van honden en katten, terwijl levende ratten eveneens de bijzon dere aandacht hadden van "de jeugd. Vrij dagnacht werden al deze dingen opgevischt en in optocht trok men daarmee naar de huizen, waarin een gehaat persoon woonde, of waarin men een langslaper wist. Aller eerst werd de bel voorzien van twee tou wen; een der touwen diende om er een doode kat aan op te hangen, terwijl het an dere diende om de bel op een afstand te kunnen luiden, opdat de belhamels buiten het bereik van het in den regel uit de ra men geworpen water konden blyven. De jongens renden met de slierten pot ten en pannen langs de straten, vlogen vlak langs de luiken en de ramen en bonsden daar met stukken hout net zoolang op, tot luik of venster bezweek, of totdat de deur door den getergden bewoner werd geopend, en deze naar buiten snelde, om de knapen te tuchtigen. Het laatste bedrijf bestond in den regel uit het werpen van een levende kat m het huis, hetgeen vooral onder de bewoonsters een groote consternatie pleeg de te veroorzaken. Had men genoeg van den een, dan trok men naar den ander en hoe later het werd. hoe luier degene, die moest worden be zocht, was, hoe meer de jeugd zich geroe pen volde lawaai te maken. Op deuren en luiken werd met krijt in dikke letters „Lui lak" geschreven, terwijl de knapen zon gen: Omstreeks Pinksteren is de natuur het schoonst. De boom en zijn met groet volge schoten en toonen hun zomersche pracht nog in volle frischheid. De meidoorn ver vult de lucht met zoete geuren cn de roode en witte bloementvossen zijn ccn weldaad voor de oogen. De weiden kleuren van de bloemen; klaversoorten met roode, witte en gele bolletjes, zandkleurige ratelaars, witte en paarse veldkers, roode koekoeksbloemen en paarse Pinksterbloemen, vonken in het frissche, sappige grastapijt en dezen aan blik van den jongen zomer stemt ons \Teugdevol. Is het te verwonderen, dat sedert oeroude tijden de volkeren het Pinksterfeest uit bundig hebben gevierd? Dat zij uittrokken over het land en in de vrye natuur geno ten van het nieuwe leven, dat ademde uit hoornen en bloemen, dat hoorbaar was in het gefluit van het bedrijvige vogelenheir? Vooral de Germanen moeten gejuicht en gejubeld hebben, als de zon de laatste ke tenen aan den winter had verbroken en zjj hun dompige woonplaatsen konden verla ten. Den geheelen winter had men in een kleine, berookte ruimte bij elkaar gezeten, in een1 niet bepaald tochtvrij tehuis, ten prooi aan de grootste verveling, overgele verd aan de koude, omdat de kleeding alles te wenschen overliet, vaak hongerig omdat er geen voedsel kon worden gemaakt, van wege koude en regen. Zoo ontstonden de oude lentefeesten Pa- schen, de Zomerfeesten omstreeks Pinkste ren. De groote veranderingen in de natuur werden door de primitieve volken niet be grepen en zoo kwam zij er toe, deze aan de werking van goede en booze geesten toe „De luylak, „De groote slaapzak, „Hij is opgestaan. „Hij zal wel weer naar bed toe gaan! „Aluin, aluin! Een dief in je tuin. „Alarm, alarm, je lief in je arm. „Alhier, alhier, de eglantier, „Al schoon, al schoon, de roozeboom!" Ofwel: „Luilak, „Slaapzak, „Beddezak, „Kermispop, „Staat om negen uren op'. In den familiekring moest degene, die te laat uit de veeren was gekropen, tractee ren en wel op de z.g. luilakbollen. luchtige Pinkstertijd: zomertijd! Wij gaan naar buiten! Met Pinksteren herleven weer de eigen aardige gebruiken in het Beiersche Woud. Alom bekend is de „Pinksterrit" te Kötz- ting, welke een traditioneel volksfeest is geworden. Minder bekend is echter de „Pinkster- rit" van Englmar, een echt dorp van boschboeren in den boog van Hirchenstein en Pröller. Dit Pinkstergebruik is eigenlijk nog een herinnering aan de oudste volks spelen. Het gebruik schijnt in verband te staan met de geschiedenis van de gemeente. Volgens de overlevering woonde de Hei- Dc „Pinksterritten" in het Beiersche Woud. meente, een muziekkorps, de oudste leden der gemeente, knechten en dienstmaagden te voet. Achter hen rijden de Graaf von Bogen met zijn jagers en honden en ten slotte komen de boeren met hun mooiste paarden. Alle deelnemers dragen oude costuums in prachtige kleuren. De geestelijke in Mis gewaad vergezelt eveneens den optocht. Aan den voet van den Kapellenberg staat De „Pinksterrit" te Kötzting in het Bei ersche woud, welke steeds veel belang;- stelling trekt. lige Englman in de wildernis in de nabij heid van den Hirschenstein. Als eremiet leidde hij een zeer vroom leven. Zijn knecht vermoordde hem echter en verborg het lijk in het bosch. Een 1 eekebroeder vond het stoffelijk overschot van Englmar en de Graai van Bogen wilde dit naar den Bo- genberg laten overbrengen. De ossen, welke voor den wagen met het lijk van den Heilige waren gespannen, ble ven onderweg stilstaan en waren niet te bewegen verder te trekken. De Graaf von Bogen zag hierin een goddelijken wenk en liet op deze plaats een kerk bouwen. Aldus ontstond de gemeente Englmar. Het ge beente van den Heilige wordt nog heden bewaard in een schrijn, welke nabij het al taar is geplaatst. Op den Tweeden Pinksterdag, na de Hoogmis, wordt de „Pinksterrit" onderno men in aanwezigheid van de gansche be volking. Gedurende de Godsdienstoefening wordt een houten beeld, den Heiligen Engl mar voorstellend, verborgen in het bosch van den Kapellenberg. De gansche gemeen te trekt vervolgens naar den berg. Vooraan stapt een engel. Daarna volgt een houten wagen, getrokken door in een oud houten juk stappende ossen. Vervolgens komen de kinderen der ge- de stoet stil. De engel, een leekenbroeder, de graaf von Bogen met zijn gevolg, gaan nu Englmar zoeken. Zoodra zij hem heb ben gevonden, wat hun werkelijk niet ge makkelijk wordt gemaakt, verschijnt de en gel op een rots van den berg om, door het wenken met een vlag, de bevolking in kei> nis te stellen van de vondst. Het houtes beeld wordt op den wagen gelegd, de gees telijke houdt een preek en met muziek en zang trekt de processie langs den omweg terug naar het dorp, waar het feest dan in de herbergen wordt voortgezet. In het gebied van Rachel, Lussen en Dreisessel trekt in den nacht tusschen de beide Pinksterdagen de „watervogel" rond. 15 tot 20 jongens trekken zingend door de streek het „Watervogelzingen" en vergaren daarbij eieren, welke hun door de bevolking worden aangeboden. De zan gers zingen het „Watervogellied", waarin de goede en kwade deugden van de betref fende burgers worden opgesomd. De zan gers dragen waterdichte kleeren, want zij worden steeds eerst vergast op een emmer water. Pas daarna krijgen zij hun ge schenk. Hetzelfde tooneeltje speelt zich voor elk huis af en tegen den morgen hebben de jongens manden vol eieren en ook een flink drinkgeld in hun bezit. Oude Pinksteroebruiken welke zijn a £q esc haft. Naar den oorsprong van het woord „lui lak", dat vroeger vooral in Amsterdam op Pinkster-Zaterdag van mond tot mond ging. behoeven wij niet lang te zoeken. Het Pinksterfeest werd beschouwd als het mooiste van het jaar, de natuur heeft zich dan volop met bloem en blad getooid cn het was den menschen een behoefte, met de Pinksterdagen buiten te zijn. Ergo moest er den Zaterdag te voren hard worden ge werkt om alles aan kant te krijgen en de menschen stonden vroeg op. Zoo langza merhand kwam het gebruik in zwang, dat de langslaper tot „Luilak" werd gedood verfd en moest tracteeren. Het dienstmeisje, dat te laat op straat kwam om de kleeden te kloppen,' was de luilak, de boer, die het laatst met zijn kar op de markt verscheen, moest een rondje geven, enz. broodjes, welke reeds voor dag en dauw worden gebakken. Want zelfs de Amster- damsche bakkers voerden den luilakstrijd. Reeds diep in den nacht maakten zij, de ra men én luiken zorgvuldig gesloten houdend, hun luilakbollen klaar en nauwelijks wa ren ze. gereed of ze grepen den hoorn, open de de deur en bliezen de buurt bij elkaar ten teeken, dat men kan komen koopen. De kinderen zongen dan: „De bakker op den hoek, „Die heeft vannacht geblazen In een der straatjes nabij den Zeedijk te Amsterdam kan men nog een uithangbord zien, waarop de bakker staat afgebeeld met een hoorn aan den mond, leunend over de onderdeur. Als de mannelijke jeugd des morgens vroeg de buurten had gewekt en er geen werk meer aan den winkel was, ging zij zich overgeven aan een ander vermaak. In de 16e en 17e eeuw bestond tusschen de verschillende buurten een groote rivaliteit, welke zich soms uitte in stevige kloppar tijen, waaraan zelfs oudere jongens mee deden. Op Pinkster-Zaterdag was het ech ter een gewoonte, dat men elkaar slag le verde. Gewapend met stokken, stukken touw, waarin zware knoopen waren gelegd en riemen, trokken de „legers" van twee buurten zich op een plein tezamen. Met 'net mikken van steentjes en kluitjes aarde werden in den regel de vijandelijkheden geopend, waarna men spoedig in een krach tig handgemeen raakte; de stokken sloegen tegen elkaar, men schreeuwde, beet en trap te, totdat een buurt overhaast de vlucht nam, of de politie op het tooneel van den strijd verscheen, welke toentertijd ook niet malsch was en de knapen met stokken uit elkaar begon te rammelen. Vaak moest de politie nog oppassen voor de ouderen, die den geheelen nacht met zang en drank hadden gepasseerd en des morgens dronken en uitgelaten naar huis togen. Deze mannen kozen partij voor de vechtenden, zoodat de veldslagen soms een ernstig karakter begonnen aan te ne men en de politie versterking moest aan vragen. Thans zijn deze gebruiken geluk kig zoo goed als geheel verdwenen, ofschoon men in sommige Amster- damsche buurten Vrijdagsavonds de jongens nog wel in de vuilnisschui ten ziet snuffelen naar oude potten en pannen, welke zij aaneen rijgen en, net als vier eeuwen terug, met een touw in het water laten zak ken. Het woord „luilak" echter kan men nog wel op vele deuren en ra men zien staan op den Zaterdag middag voor Pinksteren, terwijl ook de luilakbollen nog verkrijg baar zijn, ja zelfs wordt hiervoor reclame gemaakt, want de bakkers zien hierin vooral in dezen tijd, een welkome uitbreiding van hun om zet. Ook het tracteeren is nog in zwang. Alleen de politie behoeft des mor gens niet zoo vroeg meer uit de vee- ren, tenzij de familie der manschap pen hiertegen bezwaar heeft. Maar zoover gaat dit artikel niet. Paardenrennen: een overblijfsel van oud-Germaansche Pinksterzede,

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1935 | | pagina 6