VOORSPELLENDE DIEREN Broeder- en zusterliefde WINTERMAENT Een belachelijk tooneelstuk Opvoedkunde of onkunde in ons land in de !8e eeuw HET prachtige bock, Robinson Cru- sof, is voor mij aanleiding om eens te spreken over uitingen van op voedkunde of onkunde in on s land In de 18e eeuw. Ook een systeem van op voedkunde, of een deel er van. kan cene „historische figuur" zijn. Ik heb wel eens de kinderen van thans benijd om de opvoeding, die zij in de scholen en in de huisgezinnen krijgen en i« meende, dat die in mijn jeugd heel wat minder goed was. Toch zou er destijds voor mij reden geweest zijn om ze^- ('ankhaar te zijn. zoo ik toen gewete.i had, hoe lang vóór m ij n schoolonder wijs. in tie scholen van Nederland er. in de gezinnen omgehaspeld werd met opvoedkunde Deze erkentelijke gedach te dank ik aan eenige uren lectuur in oudo boekjes, waarvan ik den indruk heb overgehouden, als ademde ik in een te zware lucht en snakte naar wijd geopende vensters. Ziehier iets van het geen ik las: Een vader vertelt de g- schiodenls van Jan van Leyden aan zijn kinderen Hij doet het lang, breedspra kig. sterk morallscerend. En hij eindig) aldus: „Hoe noodzakelijk, o lieve jeugd is het dus voor u, om den leertijd, dien voor u zoo dlerbaarcn tijd, vlij tig waar to nomen. En hoe ononr heerlijk is het voor u, bij verwor ven kundighoden, altijd de deutcd naar (sic) te streven? Dit doende zult gij, ln rijper leeftijd, niet be hoeven: uwen hoop op een ellendig kleed te stellen; maar uwe kunde en deugd zullen u, bij alle Braaven. aanhovcolcn." Dezelfde vader beantwoordt den uit roep van zijn jongen, die voor het eer» de zee ziet, op deze wjjzo: „Ja, Hendrik, zie hier de zo« over dit wijde water worden ons Ie koopmanschappen aangebragt, en en de schepen welke gij daar ziet zeilen: koopmanschappen uit alte waerelddeelcn gehaald en door wel ke het ons Land zo bijzonder wei gaat, wanneer er geen oorlog op Je waercld en bijzonder in ons vader land heerscht." Beide citaten zijn deftig; het tweede zelfs zeer zakelijk en zonder poëzie: een kind, dat voor 't eerst de teo ziet en blijkbaar getroffen wordt door haar grootschheid. zou men nog over iet* ander» kunnen spreken dan over „koop manschappen" en 's lands weivaan Maar belde doen ton minste geen groo: kwaad aan de kinderziel. Iets anders is het volgend: Men heeft aau hot eind der 18e eeuw en uit dien tijd dateert dc lectuur, die ik moest gonieten ontspanning^ lectuur, geschreven voor kinderen en zelfs tooneelspelen, die men dan ook nog door hon en voce hen liet opvoe ren. Ik heb vóór mij liggen drie deel tjes van een uitgave, dio gedagteekend is van 1791 en 1792. Er moeten daarvan meer deeltjes bostaan, want één van de drie heet „het zevende deel". Ver moedelijk werden zo veel gelezen, wam d« uitgave in mijn tijdelijk bezit is een derd® druk. Zo heeten: De Vriend derKInderen en werden uitgegeven te Haarlem bij Francois Bohn. Hun Inhoud zou thans allo paodago- gen van beroep doen omvallen van schrik en alle ouders ach en wee doen roepen over de onware gevoelens, die daarin aan groote menschen en kleine kinderen worden toegeschreven In dia deeltjes bevinden zien dan de tooneel spelen. waarop Ik doelde. Ze werden door kinderen gespeeld en daarna werd over de stukken geredeneerd met de kindoren. welke redenaties dan nis „aanmerkingen over dit tooneelspel" ir. het boekje werden opgenomen. Laat Ik er één van vertellen: het K zeker nog het zotste niet, al ls het heel zot, maar het is het eenige, dat ik ten einde heb kunrion lezen. De andore maakten mij dit onmogelijk. Ziehier den Inhoud: Een jongen, zoon van een officier h-eft een paar pistolen zien liggen, er e<>n opgenomen, en voor de aardigheid zijn zusje er meo bedreigd. Het schot Is afgegaan; het zusje, „de lieve Julia" valt bloedend neer. dood. naar de jon gen meent. Hij vlucht naar dc kamer van zijn broer onder het geweeklaag: „Ach! Acht! Ach! Lieve Willem! Ik ben een man des doods; wat heb ik gedaan?' Hii smeekt den broer hem te verber gen, te verbergen tegen de woede van den vader. die. naar de lieve Willem verzekert, zoo „verschrikkelijk haastig is Ik vreeze zegt dezelfde hij zal u den hals breken.** Da» vindt de ongelukkige afschieter van het pistool nog niet zoo erg „Laat htt mij ombrengen! laat hij mij doo den! Ik wil toch Julia niet overleeven Ach. schoor hij mij slegts dood! als h.i mij maar niet doodslaat ot op een wree de wijze vermoort", enz De hmer. de li«ve Willem, verklaart gaarne voor Julia en Karei te will m sterven mnnr ziet toch de zaak donker in. Hij ontrandt Karet zelfmoord te nle gen waaman deze gedachtig aan ..Pa pa's verschrikkelijke haastigheid, ern stig denkt Maar Karei wil „volstrekt" n»et langer leven, als Julia dood U ..Hetzij ik onihoofd, of door Papa ver moord worde of Hij eindigt den zin niet Iemand kom nader „Daar Is hij mijn hemel! daar i< hijrilt de lie\e Willem en hij denkt daarbij aan zijn vader En Kar»i „begint te beevrn. word geheel stijf ®n valt in onmagf op den grond". Fr wa« reden voor Zok-r er was rr den voor De matoor de „teerhetnln de vader" uit den tijd der ..teer bemin da kinderen" komt „woedende" met een pistool in de hand binnen Hij is blijkbaar zenuwachtig, althans, zooals tater blijken za.l „verschrikkelijk naas- tig' De karakteristiek, door den lieven Willem" gegeven, was inderdaad juist „Wie van u beiden zoo vraagt de/® beproefde vader, die den dood van een lief kind te beweenen hooft, wie is die vervloekte Booswicht, dio mijn beate mijn liefste kind. doodgeschoten heeft?" Wie?" Daar Karei niet meer hij zijn positie ven is, valt de lieve Willem voor den vader neer en wil zijn nieoën omhel zen Hij stamelt iets over Karei: „Zo, is 't Kaïcll is Karet die honds vot!" Maar do lieve Willem is een beste jongen. Niet voor niet heeft hij zoooven vprklaard voor Julia en Karei te willen sterven ..Karei niet", roept hij uit. „Schiet op mij! Schiet op mij!" Waarop de vader: „Dan zijt rij d® daader? gij? gij, ver- loekte jongen (Hij vat hem bij 't hair.! Welaan! Sterf op dit oogen- b'ik Gelukkig wordt juist op het oogen- Dlik dat des vaders „schrikkelijke haas tlgheid" een tweede ongeluk zou ver oorzaken Karei uit zijn bezwijming wakker Hij wil zijn vader verhinderen een moord te begaan. Deze is nu een maal goed op weg en opponeert tegen die belemmering; hij wil „een kleinen moordenaar van kant helpen, die (hen) leeds in (zijne) Julia eedood heeft! Een Moordenaar van Zijnen Vader. Moeder en Zuster! Ja. die in haar (hen* allen van het loven berooft!" enz enz. Dan beweren beide jongens, het noodlottig schot gelost te hebben Da vader, logisch, beweert, dat een van beiden liegt. „Ik zal u beiden den hals breken, als gij 't mij niet zegt! Beide jongens houden vol. „Ha. brult de vader, ongctwijfci i twee schurken, kon aan dan maai de eerste de beste! er is toch aan geen van beiden verbeurd! Rnhij schiet? Neen, hij schiet niet Want een chirurgijn komt tussclien- .eide vertelt, dat Julia leeft, alleen een onl>eduidende wond heeft gekre gen en weer bijgekomen is na te zijn flauw gevallen De razende vader ge looft er nets van: hij meent, dat men hem wil beletten als vader te straffen, maar endelijk dringt toch iets van de waa-heid tot hem door al dreigt hij .niet den spot met( (hem) te drijven" .Dat komt al heel (slecht) te passé daar (hem) de kop op hol is en (zijn bloed) van gramschap kookt in de ade- rui Ge begrijpt bet eind wel. 't Komt alles in orde. Julia's onbeduidende wond in cluis. Zelfs meent de vader, dat hij ei genlijk wel zelf vergeving mocht vra gen Hij zal zich „nooit weder door doi- :e drift laten vervoeren" en het stuk eindigt met een lofprijzing van d-ï „edelhartige" kinderen, van welke „door den_ tijd" „nog zooveel is te verwa/ ten", latten we hopen, dat de vader ziel» óók voorgenomen heeft, nimmer meer geladen pistolen te laten rond slingeren Deze belachelijke geschiedenis, tot een tooneelstuk inéén geknoeid en opgevoerd!heet Broeder- «n Zusterliefde. „Toen het stuk was opgevoerd, „op den derden Paasch- dag" door „mijn kinderen en hunn< makkertjes" zegt een vader, die het blijkbaar mooi vond („zeer wel uit gevoerd en vertoond"), werd aan de Hoe treurt de Wintermaent, gelijck een weeuw, in rouwe Gedompelt over 't hooft; haar kaars en glas gaan uit. Het doots,hooft spelt de doot, die 's levens draeiboom sluit. d'Onvruchfbre winter slacht een dootsche weduwvrouwe, Die noch kastanjen braat; haar almanack rolt af. Wat is een weeuw? een schim; met eenen voet in 't graf. VONDEL kleinen gevraagd, „of zij In dergelijke omstandigheden wel zoo grootmoedig handelen zouden als deze broeders en zuster". „Hierop keeken zij elkander eens met veel teederheid aan, doch nie mand drufde dat met ja beantwoord den." Gelukkig maar! De kinderen waren verstandiger dan do pedante zot, die dit dit gedrochtelijk spel in één zette, ver standiger ook dan de ouders, die zulke tooncclstukjes in hun woning toelieten. Maar welk een tijd, welk een gedach- tensfeer, welk een opvoedkunde, die zulke ergerlijke dwaasheden als ern stig deed beschouwen! We klagen tegenwoordig wel eens over te groote vrijheid en vrijmoedig heid onzer kinderen, over hun te groo te zelfbewustheid, hun te groeten relf- stnndigheidszin, over eene onafhanke lijkheid tet onpas. Toch schijnt mij het beter, to ademen in een vrije atmos feer. dan opgevoed te worden In een DE AVONDMAAND VAN HET JAAR December draagt vele nomen. Donkera dagen voor Kerstmis, Avondmaand, maar ook maand van licht, buiten en binnen. December, de donkero maand, is ge tooid met vele namen. Wintermaand: het kille getijde begint Joelmaand: naar de omle Germaansche naam voor Kerstmis. Slachtmaand: een naam, die evenals aan November ook aan deze maand wordt gegeven. Wolfmaand: zoo spraken onze voorouders van deze laatste reeks van weken van het jaar. oen karakteristieke naam om het gure en felle vaak van dit jaargetijde aan te duiden Wij zouden December ook kunnen noemen de avondmaand van het jaar. Zooals wij, ook al weten wij, dat er korte en lange dagen zijn en dat een lange Juni-dag vol zon, boel veel ver schilt van een korten Decemberdag vol duisternis, zooals wij toch met een ze ker recht den dag In twaalf uren kun nen verdeelen, zoo heeft het jaar zijn bekende verdeeling in twaalf maanden. En dan kunnen wij de eerste maan den van het jonge, opgnnnde jaar. Ja nuari en Februari, vergelijken met de eerste morgenuren van den jongen op gaande» dag. F.r is iets van een opstij gen uit de donkerheid tot nieuw licht «*n nieuw leven, er is na de dnistornis van nachtelijke uren het wonder van het winnende licht. Dan kunnen wij maanden als April en Mei vergelijken mot de voortgaande morgenuren, als het licht al honger rijst en op zonnige dagen al voller on war mer en stralender de aarde l>esrhijnt. Dan zijn de zomermaanden, waarin de zon In het zenith staat en de volle kracht van den zonnebrand zich uit stort over de rijpende velden, te verge lijken met de volle middaghoogte van den dag. Dan is er in het nafnnr iets van de Tlans en de bekoring iets van de wee moed nok van Info middaguren, waar in het licht Al lager staat en Al dieper «•alen gaaf. mnnr ook ln wonderen, war men goudglans vlamt en fonkelt over de narde. F.n ja. dan kan Dereniher met recht oetcn de avondmaand van het jnnr. de nnanri waarin de schemering daalt en Ie donkere avond valt, waarin het als in de late schemeruren van den dag donkerder. al donkerder wordt over de aarde. Verlaten zijn de velden: zoouls zij verlaten worden in den avond, als de dagtaak volbracht is, zoo zijn zij ook verlaten in deze avondmaand van het jaar. Do oogst is binnen, het winterko ren schiet al weer op, maar er is niets meer te doen op de in novels en grauw heid, in natte mistwaden neerliggende velden, op dc bevroren akkers van vor stige winterweken. Verlaten zijn de vel den als het avond wordt, verlaten zijn do velden als de avondmaand Decem ber schemerig en duister over de ak kers staat En toch is December lichtmaand ook. Er kan de vreugde van zonnige uren zijn, als felle Noordenwinden waaien en den hemel schoonvegen en bundels licht stralen tusschen de jagende wol ken door. Er kan in het Westen in den avond een diepe en geheimzinnige gloed zijn, ook als de dag donker was en grijs. Er kan een stil gouden middag wezen soms, als alle wilde krachten zich heb ben neergelegd na stormwind en vlagen. Storm en regen wijst de barometer aan in dit avonduur van begin December F.n de storm jaagt aan over den dijk, dc regenstriemen kletsen tegen de ramen terwijl ik dit schrijf, 't ls de donkere gure maand, de wolfmaand. de winter maand, de avondmaand van het jaar. mnnr de lichtmaand toch ook. Soms buiten op de scliaarsche zonn-uren, maar in elk geval binnen. Feestelijk licht trant branden, licht van den Sin terklaastijd, licht van Advent, van Kerstmis, vnn den Oudejaarsavond. Feestelijk licht gaat branden, Juist nu liet donkerder. Al donkerder, valer en triester wordt over de aarde. Feestelijk licht: licht vnn genegenheid cn gezellig heid, van meer en anders cn hooger nog dan dat. Kerstklnnken golven aan over een ontredderde wereld, er gloort in duisternis hoog en hemelseh licht Hef schijnt door de kale takken, het schijnt 'over een winters kille wereld. Gloria in exeelsis! December de wolf •naand. de avnnhnaand. maar ook de vredesmaand. de lichtmaand. Vervuld wordt buiten over dc verlnten velden, binnen hij haardvuur en lamp iets van het oude profetenwoord: Het zal geschieden ten tijde des avonds, dal het licfit zal wezen. A. L. B. pruikerigen, aan theorieën zich he dwelmenden geest, die wanstaltige menschen zou vormen, caricaturen van den echten, gezonden mensch, en die van het zieleleven van het kind en van de atmosfeer, waarin het zich geleide lijk en gezond kan ontplooien, geen begrip schijnt te hebben. Tusschen 1791 en nu is een groot ver schil. Onze tijd is zoo slecht, zeggen velen. Onze tijd heeft zijn gebreken, ook in de kinderwereld, zou ik willen antwoorden. Maar De Vriend der Kin deren van 1791 heeft mij doen zien, dat we in sommige opzirhten, althans ten aanzien van de opvoeding onzer kinde ren, kunnen zeggen: „gezegende tijd, tijd waarin gezocht wordt naar echt heid en oprechtheid, in de eerste plaats met betrekking tot de kinderen! A. J. BOTHEMUS BROUWER. ALLERLEI VAN OVERAL Als men zich als gast van den Mahn- radja van Gwalior aan zat, dan ont waart nten een electrischen miniatuur- trein, die onophoudelijk van bordt tot bord rijdt. Do wagens zijn van zuiver zilver en hun lading bestaat uit wijn, fruit en kostelijke specerijen. Menigeen vrkeert in de mcening, dat mes en vork nagenoeg; de gehce- lc woreld veroverd hebben. Maar fei telijk eet slechts een derde der mensch- heid met dit gerei. Het tweede derde deel eet met staafjes, en het derde met dc vingers. In Amerika neemt men titans proe ven niet een soort sterk fosforiseerende autontobiellak. De met deze verfsoort geschilderde wagens zijn 's nachts reeds op oen afstand van 700 tot 800 meter zichtbaar. Met zijn vaal licht maken deze auto's een spookachtige» indruk. Menigmaal vodwekt de natuur leven zonder voor het levensonderhoud daar van te zorgen. Van de Opossum (een buideldier) weet men, dat zij 18 jongen werpt, maar dat zij er slechts 12 kan voeden. Op de jacht naar voedsel klem men zich twaalf jongen aan den uier .vast en blijven daar zes wekenlang hangen. De andere zes moeten van honger sterven. In vele streken der Nieuwe Wereld verrieden mannen en vrouwen nog in het ruiden der vorige eeuw hun positie tol liet huwelijk, met de manier waar op /ij een ring droegen. Aan den wijs vinger beteekende het: „Ik hen nog vrij", aan don middenvinger: „Ik ben verloofd", aan den ringvinger; „Ik ben getrouwd", aan den pin echter: „Laat me met rust! Ik trouw toch niet!" In de Syrische stad Aleppo ls het schaap het lievelingshuisdier. Men is echter mot zijn eenvoudig kleed niet tevreden cn daarom verft men het. naar djn persoonlijken smaak, geeft het b.v. groene ooren, een oranjekleurigen hek en een blauw gestreept lichaam, 's Namiddags staan de straten in het toeken van een wilde kleurenorgie. wanneer n.l. de huisschapon mee uit wandelen worden genomen. In New York bestaat een Autobuslijn, die voor vroegopstaande passagiers is ingericht De mannelijke reizigers kun nen zich hier, wanneer zij *s morgens naar hun werk rijden, in een kleinen soheersaloM, die vlak achter den wa genbestuurder aangebracht is, laten „scheren en knippen". Te Denver (U.S.A.) heeft onlangs het kleinste meisje der wereld haar Iflrlen verjaardag gevierd. Anna Cliffnrt heet ze, en ze is slechts 55 cm. groot hij een gewicht van 17 pond. Zij is overigens volkomen normaal ontwikkeld. Haar ouders zijn van normale grootte. IV de kronieken der Middeleeuwen, komen herhaaldelijk uitvoerige me- dodeelingen voor over epidemische ziekten, door welke onze voorvaderen vun tijd tot tijd werden bezocht, en over perioden van hongersnood als gevolg van een mislukte oogst, die zich soms over een- uitgebreid gebied uitstrekte en dc menschheid schier tot wanhoop bracht. Meestal waren dergelijke rampen reeds te 'voren aangekondigd door een of ander ongewoon verschijnsel. Dat kon con natuurverschijnsel zijn, zooals een plotseling opkomende en daarna weder even plotseling verdwijnende komeet, waarvan men totaal niets begreep, maar dat niet naliet een ongunstigen indruk achter te laten. Zoo'n ster met een staart veroorzaak te bij velen een beangstigend gevoel, deed den eenvoudige» mensch vreezen voor wat er in de toekomst stond te ge beuren. Het buitengewone van het geval deed hem op zijn hoede zijn. En als dan la ter zelfs eenige jaren later een epidemische ziekte uitbarstte, door langdurige droogte de oo«*«» of een hijzonder strenge winter het le ven onbehaaglijk maakte, dan was zijn oordeel reeds gevormd: de komeet met den lichtenden staart had de ramp ver oorzaakt. Maar naast ongewone natuurver schijnselen hadden ook de handelingen der dieren een voorspellende het eekenis In vele gevallen leidde men er een of andere gevolgtrekking uit af omtrent de toekomst. In de klassieke oudheid, hij de Grieken en de Romeinen, bij de Ger maansche volken, overal is het ge'oo' aan een zeker verband tusschen het doen cn laten dor dieren en komend ge luk of ongeluk duidelijk na te speuren Voor den onontwikkelden natuur ntensch schijnen de dieren het karakter van hoogere wezens bezeten te hebben Zij waren als het ware de bemiddelaars tusschen do onwetende menschen en de alwetende goden. De onwetendheid der menschen trad het meest op den voorgrond. Er was heel weinig sprake van eenig overleg, van een ernstig streven om tot het we zen der dingen door te dringen. Met een oppervlakkige en onberedeneerde verklaring nam men genoegen en was de nieuwsgierigheid bevredigd. Dat. be drog daarbij volstrekt niet uitgesloten was. blijkt uit de vogelwichelarij der oude Romeinen. Uit stelselmatige waarneming der vo gels en onderzoek der vogelingewan den stelden de Romeinsche priesters hun voorspellingen op. Deze priesterlij ke wetenschap berustte vaak op per soonlijke verzinsels en werd door het volk dan ook menigmaal als zoodanig aangevoeld. Vandaar het bekende ge zegde, dat de vogelwichelaars elkander niet konden aanzien, zonder in onbe daarlijk lachen uit te barsten. Voor de Germanen, wier begeerlijkste deugd krijgshaftigheid was, hadden moed, kracht en vlugheid groote betee kenis. Kwamen zij een arend, een wolf of een beer tegen, dan stemde hen dat tot tevredenheid: het was een toeken van zeker komend geluk. Maar de ontmoeting van een bloode haas voorspelde niet veel goeds Nog ccn ander oordeel der natuurvol ken ten opzichte van dc ongunstige bo- teekonis van zekere dieren, is uit lmn levenswijze te verklaren. Bepalen we ons tot het leven der oude Germanen. 1-Iun woningen waren zeer primitief cn hadden weinig bekoorlijks. Bij goed weer vertoefden zij dan ook grootendeels' in de vrije natuur. Maar gedurende de koude en natte winter maanden gaven die hutten toch be schutting. Men moot echter niet vra gen, wat het beteekende, de lange en donkere avonden in zoo'n ongezellige ruimte door te brengen. Dat gaf een be klemmend gevoel De natuurmensch hield ook van licht en zonneschijn, de duisternis maakte hem bang. En in overeenstemming daarmede had hij een afkeer van alles, wat donker gekleurd was. Dat kwam vooral tot uiting in zijn oordeel over de dieren en in het hij/on der over de vogels. De raaf. de ekster en de kraai stonden bij hem in een slech ten reuk; ze waren echte ongeluksvo gels, wier ontmoeting hij vreesde. Dat oude bijgeloof vinden we terug in een Limburgse!) kinderrijmpje. Wanneer de kinderen eksters of kraaien over zich heen zien vliegen, dan zingen zij: „De eksters en do kraaien Die zwaaien al over mijn hoofd, En snakken al naar mijn dood; Die dood die begint te naken, Ik zal hot niet lang meer maken". De raaf was vanouds een ongeluks vogel. Oorspronkelijk zoo vertelde men was hij wit van kleur, eerst na den zondvloed is hij zwart geworden. Bij het dalen der wateren zond Noach hem uit om do aarde te onderzoeken. Hij bleef evenwel vier dagen weg en werd deswege bij zijn terugkomst door Noach vervloekt, waardoor zijn prach tige witte veeren geheel zwart werden. Van de. ekster, die oorspronkelijk een prachtig vederkleed bezat, bestaat ook een dergelijke sage. Zij durfde het b* staan, den gekruisten Christus te be- potten, cn werd daarom vervloekt. Het gevolg was, dat haar mooie pluimen in de rouwklcuren zwart en wit overgin* gen. Wellicht heeft deze sage er toe bij. gedragen, dat de ekster als een duivc.-.,- dier werd beschouwd. De kraai, oorspronkelijk ook wit, heeft haar zwarte kleur te wijten aan ver raad. Volgens een verhaal uit de Griek- sche oudheid maakte zij do ontrouw van Koronis nan Apollo bekend, die daarop zijn geliefde doodde en het verraad van den vogel strafte door hem zwart te kleuren. Deze sagen zijn met meerdere uit te breiden, alle op hetzelfde thema neer komende, dat de drie vogels om hun slechte daden verdoemd zijn. De geheele geschiedenis door zijn ze als voorboden van ongeluk beschouwd. Nog in het begin dezer eeuw bleek, hoe zulk bijgeloof schier onverwoestbaar weet stand te houden. In de buurt van Meppel huurde een landbouwer een arbeider uit Ruinen Deze kwam des morgens, maar liet een liaar uren later het werk in den steek. De boer vroeg hem naar de reden daar van en kreeg tot antwoord, dat er zoo veel zwarte kraaien op het land waren, juist nu zijn moeder ernstig ziek lag. 't Vorige jaar was hij ook in een dienst geweest, waar een massa zwarte kraaien op hot land waren. Toen was zijn zuster ernstig ziek en heel spoedig gestorven. Als hij nu bleef, dan zou zijn moedor ook stellig dood gaan. Guido Gezelle heeft een West- Vlaamsch bijgeloof als volgt beschre ven: „Als ge ievers een akster of een kraye kunt in beur levende oogen kij ken en daer uw eigen beeld, in 't kleene, ziet eenen pereboom maken met 't hoofd omleego en de beenen in de lucht, zvt zeker dat gij nen tooverare of eene too- verhekse hij den kop hebt". Beide dieren waren in het volksge loof heksendieren, maar voor de ekster gold dat zeer speciaal. Zien Vlaamsche kinderen een ekster hoven hun hoofd vliegen, dan zeggen zij veelal het vol gende rijmpje op: „Ekster, snoode kwekster, Tooveressesteert; Ekster, snoode kwekster, Ge'n zijt geen spelle weerd". De ekster gold in algemeen voor een bode van den dood. In het Eifelgebergte noemt nten haar „Tot en vogel". Hier en daar in België beweert men, dat de ekster een vcrklikstcr is, die aan cie boschwachters en de gendarmen de snoopers aanwijst, door juist boven hen op een 'boom te gaan zitten. Maar bo venal is zij diefachtig..Zoo zei en zegt men in België, ntaar eveneens in andere landen. Een Vlaamsche natuursage getuigt van deze opvatting, zooals die reeds in overoude tijden gegolden moet hebben, op de volgende wijze: De ekster wilde een gouden kelk ste len, dien zij in de openstaande sacristie der kerk bad zien staan. Zij wist eerst niet! waar den kelk le verbergen, want een nest had ze nog niet gemaakt. Toen vroeg ze droog hout aan een wilg, om een nest te kunnen maken,, maar de wilg wilde haar op gecnerlci wijze hel pen bij het stelen. Doch de berk, aan wicn zij het daarna vroeg, toonde min der bezwaar, vooral toen hem als be looning glanzende bladeren werden be loofd. Hij gaf het gevraagde hout. Sinds dien treurt de wilg om den heiligschen- denden diefstal cn laat zijn takken han gen. De berk is weliswaar glanzend ge worden, maar heeft steeds veel dorre takken. En de ekster, dc snoode dieveg ge, wordt door iedereen geschuwd als een ongeluksvogel. De scheppende volksfantasie heeft bepaalde dieren vooral vogels in de omgeving der goden geplaatst. Bij de Grieken waren bet de arend, de valk, de sperwer en de raaf, die als boden van Jupiter in hooge achting stonden. Het paard, de wolf en de hond waren de begeleiders van den Germaansclicn oppergod Odin of Wodan. Tc paard leid de deze dc „Wilde Jacht". De wolven Ge- ri en Freki waren steeds in zijn nabij heid, evenals de hond, die hem op al zijn tochten vergezelde. En op eiken schouder had Wodan een raaf zitten. Zij heetten Hugin en Munin (Gedachte en Herinnering) en moesten hem inlichten over alles wat er op aarde voorviel. Eiken morgen, werden zij uitgezonden en zij keerden steeds terug met. het laatste nieuws van heinde en ver. Zoo maakten zij den op persten god tot een alwetende. Dc vraag dringt naar voren, of de dieren, in de omgeving der goden, ge dacht, hierdoor het karakter van voor spellende dieren hebben gekregen, of dat het omgekeerde het geval is geweest, en zekere dieren reeds min of meer een profeteerend of een heilig karakter be zaten cn juist daarom door den volks geest in de nabijheid der hoogere gees ten werden geplaatst. Het valt moeilijk met stelligheid uit te maken, welke voorstelling de oor spronkelijke is geweest, maar ongetwij feld is de eene een uitvloeisel van de andere. „Heb je dat stuk muiskleurlg fluweel voor me -nee- gebracht „Nee. lieve, Je ve-iat om me een muls als staal mee te geven." (Happy Mag.).

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1935 | | pagina 14