Van spinnewielen en spinnen
SAGEN EN VOLKS
GELOOF
-
BIJ DOGI RUGANI
„LA KERMESSE HEROIQUE"
DE KLEINE
FRANKRIJKS OPTREDEN
EERBIED VOOR
GENEVE
C
Welk een belangrijke plaats
vroeger deze bezigheid
bij het volk innam
IS het aantal overoude gebruiken bij
het zaaien en het oogsten van het
vlas bijzonder groot, bij het spinnen,
ie bewerking, waardoor uit de taaie
vezels draden ontstaan, is zulks even
eens het geval of liever het geval ge
weest, toen nog niet de spinmachine
het spinnewiel had verdrongen, maar
de eenvoudige handarbeid in het gezin
de eenige manier van bewerking uit
maakte.
Het eigenlijke spinnewiel, zooals wij
het kennen zij het dan ook meer als
museumstuk of als pronkmcubel da
teert uit do 16de eeuw. De uitvinder
was een zekere Johan Jürgen te War-
tenbütel bij Brunswijk. In het jaar 1530
vond hij het zoogenaamde langstaart
spinnewiel uit, waaraan het wiel zich
terzijde vooraan bevond. In de 19de
eeuw werd het meer en meer vervan
gen door het stoeltjeswiel, waarbij het
«iel onder de vlocht zit.
Beide vormen zijn voetspinnewielen
met rad en vlocht. Door trappen wordt
het wiel in beweging gebracht op de
manier als bij een scharensliep. Door
middel van een snoer gaat de draaien
de beweging over op de vlocht met de
klos. De vlocht draait de vezels in
elkaar, waarna de draad op de klos
windt De vlasvezels zijn op den „die-
senklop" gewonden, waarvan de spin
ster steeds een paar vlokken neemt, die
zij tusschen haar vingers door naar de
draaiende vlocht laat glijden.
Vóór 1530 werden de vlasvezels zoo
regelmatig mogelijk om het bovenge
deelte van een slok, het spinrokken,
gewonden. De spinster nam daarvan
zooveel als voor een draad noodig was.
gaf er met haar vingers, door speeksel
bevochtigd, een draaiende beweging
aan en bevestigde ze met een lus aan
de spindel, een houten voorwerpje, aan
de onderzijde met oen steenen schijfje
bezwaard, om de draaiende beweging
te ondersteunen. Zoo ongeveer ging het
heel vroeger en gebeurt het nog op en
kele afgelegen plaatsen in Duitschland.
Het hout. waarvan het spinrokken
vervaardigd werd. was zeer hard. Een
klap, daarmede toegebracht, kwam ge
woonlijk stevig aan, zooals uit een
paar oude sagen blijkt.
Nabij het Duitsche stadje Thurn staat
een rots, de Spinster genoemd. De sage,
aan die rots verbonden, gewaagt van
een meisje, dat daar langs ging en door
haar verloofde aan het schrikken ge
bracht werd. Hij was in een zak ge
kropen en dwars over den weg gaan
liggen. Toen het meisje naderde, boot
ste hij het geluid van een brullenden
duivel na. Maar zij nam haar spin
rokken en sloeg daarmede zoo hard op
den zak, dat haar verloofde morsdood
bleef liggen. Toen zij merkte, wien ze
dood geslagen had, was haar verdriet
zoo groot, dat zij een paar dagen daar
na stierf. Voor straf moest zij ten
eeuwigen dage blijven spinnen.
Een andere sage herhaalt van een
steen, dien men ..die stolze Spinnerin"
noemt. Een meisje stootte eens haar
voet tegen een steen, die er vroeger niet
gelegen had. Zij sloeg er met haar
spinrokken op, maar de steen was de
duivel in eigen persoon en hij worgde
haar. De indrukken van ziin vingers
kon men op den steen terugvinden. Zoo
diep heeft die sage het volksgeloof ge
troffen. dat later, toon een oudheidkun
dige den steen wilde doen uitgraven,
niemand den moed had hem daarbij
behulpzaam te zijn.
De meisjes kregen vroeger reeds van
haar zevende jaar af onderricht in het
spinnen. En soms begonnen zij er nog
vroeger mee. want garen, gesponnen
door een meisje van nog geen zeven
jaar oud. gold voor bijzonder krachtig.
Wie als halsboordje droeg, geweven uit
zulk garen, was zijn leven lang bevei
ligd tegen verdrinken, jicht en hekserij.
En wie er wat van in zijn geweer laad
de, zou nimmer mis schieten. Verhalen
van dergelijke wonderbaarlijke uitwer
kingen leidden er natuurlijk toe, dat
men reeds jong begon met het aanlee-
ren der spinkunst.
Maar ook overigens was daar alle
aanleiding toe, want: jong geleerd, oud
gedaan. En vroeger werd de waarde
van een vrouw vaak afgemeten naar
de meerdere of mindere vaardigheid,
welke zij in het spinnen had. Niemand
van het gezin mocht gekochte klee-
dingsfukken dragen: dat zou een
schande voor de huisvrouw geweest
zijn. 's Winters diende er gesponnen
te worden in het gezin. De vrouw die
het niet deed, gold voor niet oppas
send. De uitzet eener bruid bestond in
de eerste plaats uit een kist vol „zelf-
gereid" linnen en een spinnewiel. Een
dienstmeisje kon het hoogste loon be
dingen, als zij een goede spinster was.
Dan gaf de boer haar ook gaarne de
opbrengst van een hoekje vlas en
kreeg ze 's winters een paar weken
vrij om haar eigen garen te spinnen.
Het eerste garen, dat een meisje zelf
gesponnen had, bewaarde zij in den
regel zorgvuldig. Maar ook kwam het
voor. zooals in Saksen, dat zij het op
het rad van een watermolen legde,
zoodat het met het water wegspoelde.
Men dacht zoodoende de kunst beter
te leeren.
In den Elzas bestond een ander ge
bruik. om de hulp van de geesten in
te roepen, teneinde uitnemend te loe
ren spinnen. Daar trachtte ieder meis
je op Nieuwjaarsmorgen de eerste te
ziin, om water uit de bron te scheppen:
wie de eerste was, zou het heele jaar
geluk en voorspoed hebben, ook in het
spinnen. Do meesten kwamen natuur
lijk te laat en vonden aan den rand
van de bron reeds een bosje vlas cn
een versch gebakken wafel liggen. Dal
was het bewijs, dat er reeds iemand
geweest was.
De Thfiringsche meisjes namen op
Oudejaarsdag een bosje vlas. staken het
in brand en wierpen het daarna om
hoog. Zooveel vezeltjes er naar boven
gingen, zoowel vrijers zouden zij het
volgende jaar hebhen.
De meisjes mochten bij het spinnen
niet lui zijn. Dat was een algemeen
voorschrift. En als in Beieren het spin
rokken niet vlug genoeg afgesponnen
was, zei de moeder tot haar spinnende
dochter: „Wacht maar vrouw Bercht
(=vrouw Holle waarschijnlijk) komt
straks en snijdt je den buik open en
vult dien op met vlas."
Het was niet onverschillig wanneer
gesponnen werd. De Donderdag vóór
Kerstmis was een geschikte dag om te
beginnen; maar men begon ook wel
reeds met SinLMaarten. Met Palmzon
dag moest het afgeloopen zijn, nog lie
ver tegen Vastenavond. In elk geval
moest men nimmer op Asch-Woensdag
spinnen; daar kon geen goed van ko
men. En evenzoo waren de dagen tus
schen Kerstmis en Driekoningen ver
boden spindagen.
Wie op genoemde dagen toch ging
spinnen, kwam met het wiel in de
maan terecht. En wie op Goeden Vrij
dag spon, berokkende zich ongeluk cn
schade. Volgens een oud geloof zouden
er dan veel mollen in het land komen.
Tenslotte was de Zaterdag nog een ge
vaarlijke dag. En wie op Zaterdag
avond spon, moest na haar dood spo
ken. In Mecklenburg deed men het
nooit. Daar gewaagt een sage van ccn
afschrikwekkend voorbeeld: Een godde-
looze vrouw stoorde zich niet aan het
verbod en werd tot straf in de zon ge
plaatst. waar zij dag en nacht moest
spinnen. Vrouwen, die van het water-
wijden op Paschen terugkwamen, kon
den haar duidelijk zien.
Op andere plaatsen mocht men op
Zaterdagavond het spinrokken leeg
spinnen, want deed men dat niet, dan
zou van het overblijvende vlas geen
goed garen meer te spinnen zijn.
Wat zij meent over het werken
van buitenlandsche regis*
seurs met Hollandsche
tooneelkrachten
De publieke belangstelling
DAOGI Rugani de jeugdige en ta
lentvolle wederhelft van den be
kenden Nieuwschouwtooneel-lei-
der Frits Bouwmeester heeft, zooals
ze mij kortgeleden met grappigen trots
verzekerde, met fier gebaar afstand ge
daan van den illusteren ,van* haar heer-
en-meester. Zij vond, dat er genoeg .me
vrouwen Bouwmeester' zijn de groote
tante Theo in de allereerste plaats!
en daarom heeft ze haar dichterlijken
piankennaam, die kleurige herinnerin
gen wakker roept aan het zoete Santa
Lucia en aan de deinende gondels van
het pittoreske Venetië, ook in den ech
telijken staat behouden: Dogi Rugani!
Dogi Rugani! In de klankenweelde
van deze simpele woorden ligt niet
alleen iets fleurigs besloten, maar tege
lijkertijd iets luchtigs, iets bewegelijks.
En zóó is ook de kleine tengere tooneel-
speelster, die zich deze woorden tot
pseudoniem koos.
Tenger en rusteloos was het donkere
vrouwtje, dat tegenover mij zat, onver
moeid duizend-uit pratend, imiteerend
met eene nimmer falende stem- en ge
laatsnabootsingopgetogen vertel
lend over de geniale gaven van Frits,
haar man, van wien zij zoo onnoemelijk
veel geleerd heeft cn nóg leert
enthousiast bewonderend, zonder een
zweem van reserve, het knappe werk,
dat zij zag van verschillende collega's.
En haar oogen schoten sterren toen zij
sprak over haar twaalfjarig dochtertje,
een „heerlijk blond geval."
Dogi Rugani trad eigenlijk pas góéd
op den voorgrond toen zij destijds in het
Amsterdamsche Rika-Hopper-Theater
onder regie van den beroemden Moskou-
schen regisseur, Peter Charoff, voor het
voetlicht kwam. Toen bleek even plotse
ling als overtuigend welke dramatische
kwaliteiten sluimerden in het „aange
trouwde nichtje" van mevrouw Mann.
En het was dan ook over de Russische
spelleiders, waartoe ons gesprek zich
hoofdzakelijk bepaalde. Want Dogi Ru
gani heeft er met méér dan éèn in haar
loopbaan te maken gehad.
Ofschoon zij en dat zal, na het
bovenstaande, ook ruimschoots begrijpe
lijk geworden zijn voor Charoff groo
te waardccring en genegenheid koestert,
is haar meening over de buitenlandsche
regisseurs toch heel wat minder geest
driftig dan men misschien wel verwach
ten zou.
„Tk heb, verhaalde Dogi Rugani mij,
onder Charoff en Motylew gewerkt
charmante menschen, wérkelijk
maar ik heb méér en beter geleerd van
iederen doodgewonen Hollandschen re
gisseur, die zijn mooi en moeilijk vak
verstaat, en het lief heeft!"
„De Russen waren ontegenzeggelijk
knap, artistiek, mèar en dit voor
heb ik als een onoverkomelijk obstakel
gevoeld! ze begrepen niet liet minste
van de nuances van onze taal. Iets, wat
natuurlijk niemand hun kwalijk zal en
kan nemen! Het noodzakelijke gevolg
was, dat cr niet voldoende contact, be
grip, verkregen werd tusschen instruc
teur cn leerling. Ik althans heb het
nooit gehad. Een aardig geval, dat mijn
mccnings&fdoende illustreert, heb ik be
leefd met den regisseur Motylew. Deze
heeft jaren lang in Berlijn gewerkt.
Het correcte Hoogduitsche ,nein' is in
plat .Berlinisch': „nee". Ik repeteerde
met hem en kreeg een klaus tc zeggen,
waarin ons goede Nederlandsche ,nee'
voorkwam. Ik zei het, en Motylew be
stierf het bijna, omdat hij het zuivere
Hollandsche .nee', in begrijpelijke on
kunde, verwarde met de gelijkluidende
Berlijnsche uitdrukking. Dit is één voor
beeldje, maar dergelijke .déraillemen
ten' kwamen herhaaldelijk voor, en
vorderden allerminst den vlotten gang
van zaken. En dan lieten de Russen
niet het minste of geringste over aan
je eigen gevoel en je persoonlijk in
zicht Ik wist tenslotte, het was er in
gepómpt, dat ik drie passen naar rechts
moest doen, twee naar links, de hand
opheffen, maar dat was dan ook nét
alles! Ik had het idee of ik een „meka-
niek" was geworden. Het vibreerde niet
meer van binnen. Ik ben overtuigd, dat
regisseurs, die niet tot in de perfectie
de taal beheerschen van de spelers,
wien zij den weg moeten wijzen, tel
kens en telkens weer op hinderpalen
moeten stuiten. Elkaar volkomen ver
staan, begrijpen, is een eerste en onaf
wijsbare eisch voor vruchtbare samen
werking tusschen regisseurs en acteur.
En daaraan kan mijns inziens alléén
voldaan worden wanneer beide partijen
ééne en dezelfde taal machtig zijn!"
Wij belandden nog even aan het
thema, dat men in een onderhoud met
een tooneelspeelster bezwaarlijk ont
zeilen kan: de belangstelling van het
publiek.
„Belangstelling is er, zonder twijfel!
De menschen gaan, wanneer het er op
aankomt, nog éven graag naar den
schouwburg als vroeger, en als ze ge
nieten, dan applaudisseeren ze nog even
hard als in de dagen van den grooten
Louis. Als ze het móói vinden, wel te
verstaan! Stukken met allerlei onont
warbare gecompliceerdheden lust men
nu eenmaal niet. En geef den toeschou
wers ongelijk! Men wil zich niet ver
diepen in karakters met een gram nor
male menschelijkheid en een pond dege
neratie. Het recept dient nog altijd te
luiden: uitbeelding van gewone senti
menten, waarin een'ieder zichzelf kan
terugvinden. Ik denk hierbij bijvoor
beeld aan Pirandello's .Beter dan vroe
ger', dat toch een kolossaal succes ge
had heeft. Waarom? Naar mijn oordcel
omdat het een groote moederliefde be
handelt, die men begrijpt en méévoelt!
En in die waarheid zie ik. in alle be
scheidenheid, eene belangrijke vinger
wijzing
HANS P. VAN DEN AARDWEG.
EEN BREUGHEL-FILM
OPVALLEND groot is het aantal
films met een historische gege
ven, dat den laatsten tijd ver
schijnt of in productie is. Victor Hugo,
Dumas, Shakespeare leverden stof voor
een scenario; de klassieken werden ge
raadpleegd cn'steeds beek weer, dat het
teruggrijpen op het verleden de onver
deelde aandacht van het publiek heeft.
Er waren vanzelfsprekend uitblinkers
en tegenvallers, maar algemeen blijkt
een film, op de geschiedenis hetzij in
overeenstemming met de waarheid, het
zij vermengd met een groote dosis fan
tasie geïnspireerd, te worden gewaar
deerd. We herinneren ons, om een wil
lekeurig voorbeeld to noemen „Jud
Süss" en leven nog in afwachting van
wat bijvoorbeeld „Midsummernights-
dream" zal zijn (Een naam, die voor
LTtrecht na het prachtige openluchtspel,
van bizondere beteeken is is), verder zijn
er nog verschillende historische films
op komst.
Jacques Feyder, een van de bekendste
Fransche filmregisseurs komt thans te
voorschijn met een episode uit he le
ven van den Zuid-Nederlandschen
schilder Brenghel.
In* „La Kermesse heroïque" zullen
Breughel's figuren uit hun lijsten stap
pen om de geschiedenis uit te beelden
van een Vanmshc stadje Boom. dat in
het jaar 1615 inkwartiering van de
Spanjaarden verwachtte. Dit feit, nu
viel samen met de jaarlijkschc kermis.
De oorlog zoo gaat bet vermakelij
ke verhaal verder had al zoo lang
geduurd, en het geviel, dat de mannelij
ke bevolking van het stadje niet tot
de dapperste behoorde. De heer der
schepping verborgen hun wapens, cn
de burgervader het zou eenigermate
onlogisch zijn wanneer het hoofd van de
gemeente nu juist een held zou zijn
hield zich dood, opdat zijn goede stad
toch in eik geval maar gespaard zou
blijven voor de booze Spanjaarden.
Behalve mannen waren er natuur
lijk ook nog vrouwen in de stad, en
die bleken zich met het beleid van het
sterkere geslacht in het geheel niet te
kunnen vereenigen. De schoone Boom-
schen trokken, met des burgemeesters
ega aan het hoofd, de Spanjaarden tege
moet en boden hun den welkomstdronk
en de sleutels van de stad.
De Spanjaarden namen bezit van het
stadje en vierden vreedzaam en uitbun
dig kermis met de dames. De Boome
naren „bleven koud" van de pret maar
kregen tot troost een jaar ontheffing
van den tienden penning.
Het is een rolprent geworden, welke
op fijnzinnige wijze de toestanden in een
zeventiende-eeuwsch stadje behandelt,
zonder daarbij ernstig of tragisch te
worden.
Jacques Feyder heeft zorgvuldig de
schilderijen bestudeerd uit den tijcl
waarin het gegeven handelt om zoo na
tuurgetrouw mogelijk te kunnen filmen.
Zijn stadstooneeltjes in het bizonder
zijn dan ook voortreffelijk uitgevallen.
Voor de Duitsche editie van deze To-
bis-film, welke evenals de Fransche in
Parijs werd opgenomen verleenden de
volgende spelers hun medewerking:
Paul Ilartmann als de Spaansche her
tog, de aanvoerder der bezettingstroe
pen, welke in het stadje Boom inge
kwartierd werden, Albert Lieven als de
jonge Breughel, verder Will Dohm,
Paul Westermeier, W. Scharff, Carsta
Uick. Charlotte Daudert en Trudc Mar
len. De vrouwelijke hoofdrol in de Duit
sche en Fransche uitgave: de Burger-
meestersche van Boom, speelt Francoise
Rosay.
Vermeld zij tenslotte, dat dezer dagen
in Marignan de premiere ging. bijge
woond door tal van vooraanstaande fi
guren uit de kunstwereld, en dat deze
eerste vertooning een groot succes was.
Vooral de vrouw van den regisseur
Francoise Rosay trok de aandacht.
Binnenkort waarschijn lijk in Ja
nuari zal de Nederlandsche premiere
volgen.
HET begon met een verrukkelijke
kleine limousine, die achter de
groote spiegelruiten van de toon
zaal stond. Zes cylinders, betooverend
van lijn. Het metaalbeslag van ver
chroomd, de zittingen heerlijk gestof
feerd. met rugveeren. Vingcrdrukstar-
ter en de nieuwste snufjes op het ge
bied van modern comfort. Kortom, een
kleine salon op wielen.
Zij dwong de voorbijgangers tot stil
staan. Dat was nog eens een wagen
naar hun smaak. Kenners beschouw
den haar met hoogachting. Zoons van
gefortuneerde ouders droomden ervan
haar te mogen bezitten. Vrouwen van
hoogc staatsdienaren. vermogende
kooplui cn invloedrijke bankiers popel
den om 's middags in die begeerens-
waardige limousine door de straten der
stad te rijden. Want het was beslist en
onweersprekelijk een gedicht.
Do week was nog niet om of zij rol
de reeds de toonzaal uit. Dat was de
eerste schrede op haar levensweg. Zij
was verkocht. De gerechtigde vraag
werd gedaan: „Aan wien?" Buiten
wachtte een heer met witte slobkousen
aan. Was hij de geëigende figuur er
voor? Wat was hij: officier, diplomaat
of koopman? Wij, die eiken morgen
met een liefkozend oog de groote spie-
celruiten van de toonzaal voorbij
gaan, zien den wagen hoogst ongaarne
de straat oprollen. Wij hopen maar,
dat zij in goede handen komt.
De heer met de slobkousen dan keek
eelalcn naar de manoeuvre. Dan stapt-
ie in, drukt bedaard op den starter,
leunt op zijn gemak tegen het veeren-
de rugkussen en rijdt gracieus weg.
Hij chauffeert eerst een tijdje buiten
de stad rond. Dan keert hij terug en
luistert met bewondering naar het zui
vere geluid der motoren en den lich
ten gang der machine.
Het was een verheven moment, toen
zij de limousine ten geschenke kreeg.
Zij zcide: „Dank je duizendmaal!" en
gaf, terstond, ter cere van het cadeau,
een feestje, 's Avonds mochten haar
automobilistische vriendinnen, bij uit
zondering, even met haar meerijden.
Maar slechts tot om den hoek. Het be
viel de vriendinnen uitmuntend. Den
hoek minder. Het slechts echter de
limousine. Die kreeg eenige ontvellin
gen en een gekneusde linkerlongvleu-
gel. zoodat zij naar de kliniek moest.
En toen zij weer geheeld was en
haar uiterlijk opnieuw met de kleur
der onschuld prijkte, verwisselde zij
van eigenaar. Want een wagen, waar
een malheur mee gebeurd is. moet men
niet behouden, als is hij nog zoo mooi.
Kitty zei: „Ik ben heelemaal niet bij
geloovig. maar geen redelijk mcnsch
zou willen, dat ik er mee reed." Dat
wilde de heer met de witte souspieds
ook niet.
En zoo gebeurde het, dat de wagen
in handen van den opkomenden tenor
geraakte. Het malheur werd hem na
tuurlijk verzwegen. Zangers zijn eigen
aardige menschen. Zij spelen het klaar,
den mooist denkbaren auto, alleen om
dat "hij wat al te onzacht tegen een
muur opgetornd is, niet te kunnen zet
ten.
Nu stond de limousine avond aan
avond van acht tot elf uur voor de
Opera en wachtte tot het applaus der
gloeiende vereersters verklonken en
haar eigenaar afgeschminkt was. Dan
reed zij langs omwegen en via eenige
defige eet- endrinklokalen naar de
stille voorstad, waar bankiers, kapita
listen. industrieelen, gepensionneerde
generaals, .groote kunstenaars en idem
artisten wonen.
Met welgevallen suisde zij onder in
bloei staande kastanjeboomen door
den nacht. Op haar glimmende motor
kap wierp de maan haar tooverschijn-
sel. Naast den tenor zat een blonde,
soms ook wel een donkerharige dame.
Eenigszins moede, met een nauwelijks
merkbaar glimlachje om de lippen,
luisterde zij naar zijn gesprekken; niet
over kunst, maar over allcdaagsche
dingen.
Er kwam een tijd van gastvoorstel-
lingen, en de auto werd met koffers
en valiezen bepakt. Hoogdravend en
delicaat raasde hij door het land.
Langzamerhand kwam hij dik onder 't
stof te zitten. Vóór hem lagen concert
zalen en opera-theaters. Achter hem
reeds een getal van vier cijfers aan
kilometers, alsmede de schoonheden
van Europa en vele elegante avontu
ren. De wielen beklommen de bergpas
sen der Dolomieten. Daalden af naar
de Italiaansche kust. Woelden in het
stof van Dalniatië en moesten dikwerf
verwisseld worden. Dit verveelde den
tenor. En toen bovendien de motor bij
het overtrekken van de Hooge Tatra
eigenwijs begon te kloppen, bereidde
hij zich langzamerhand od een nieu
wen wagen voor. Hij dacht er al over
hoeveel P.K., hoeveel cylinders hij zou
moeten hebben en of hij hem gestroom
lijnd zou nemen. Maar voorloopig liet
hij de aanschaffing nog even rusten en
bracht de limousine om opgeknapt en,
waar noodig, vernieuwd te worden,
naar een hersfelplaats. „U hebt al eens
een malheurtje gehad met dien auto,
nietwaar? De. kardanas is nog al aar
dig verbogen."
Nu was het uit. „Dat moet mijn
voorganger gebeurd zijn," riep de tenor
woedend. „Gemeen, om mij zoo iets te
verzwijgen!" 1-Iij kende geen angst,
maar was zoo bijgeloovig als Pythia,
de Apolio-priesteres van ouds. En hij
liet zich. dienzelfden dag nog. een ca
briolet toonen. Maar een fonkelnieuwe.
De limousine ging naar een advocaat.
Hij was haar reeds onverschillig wien
zij toebehoorde. Zij verloor haar schit
terend wit en werd grijs gelakt, met
roode biezen. Nu leidde zij het leven
van voorbeeldige stiptheid, 's Morgens
om 8 uur kwam haar eigenaar de
garage binnenwippen, drukte dan op
den starter en suisde in gestrekten
draf naar zijn kanfoor. De motor klop
te nog altijd een beetje en de heele
machine raakte wel een weinig los,
maar ja. de wagen had toch ook geen
kapitaal gekost. Hij bleef nog een jaar
lang in vaste handen. Als de advocaat
een medepassagier had, werd er in de
limousine alleen maar over wet en
recht en onrecht gesproken. Alleen als
iemand het zuchten van den motor op
merkte. sprak men ook van de verove
ringen der techniek. Zij reed zesmaal
in de week naar het rechtsgebouw en
heel dikwijls naar het huis van be
waring. Toen zij nog in de toonzaal
stond, had zij zich de zaak geheel an-
Een uiteenzetting met betrek,
king tot de rol, die Parijs
speelt bij het Oost.Afri.
kaansche conflict
Politiek der verzoening
Men schrijft ons van Fransche zijde:
Naarmate het Italiaansch-Ethiopisch
conflict zich ontwikkelt en de onder
handelingen tusschen Parijs en Londen
cenerziids. tusschen Parijs en Rome an
derzijds worden voortgezet, wordt de
rol van Frankrijk in deze betreurens
waardige zaak steeds duidelijker. Het
is noodzakelijk, voor het oogenblik en
voor de toekomst, de houding van
Frankrijk in deze duidelijk te maken.
De geschiedenis zal oordeelen.
Men stelt de kwestie te dikwijls voor
op een wijze, die zou doen vermoeden,
dat Frankrijk zou moeten kiezen tus
schen Engeland en Italië. In werkelijk
heid heeft Frankrijk er zich toe be
paald te kiezen tusschen den Volken
bond en den oorlog. Het heeft geen en
kele reden, en zou er geen enkel be
lang bij hebben, te kiezen tusschen En
geland en Italië: het blijft even sterk
gebonden aan deze beide landen, zijn
geallieerden in den wereldoorlog en
het wordt daarin evenzeer door het ge
voel als door het verstand geleid. Wan
neer het beslist partij zou kiezen tegen
den een of tegen den ander, dan zou
het heele bouwsel, dat het met zooveel
zorg voor de organisatie van den vre
de gemaakt heeft, in elkaar storten
Overigens is het zeer merkwaardig, dat
men in officiëele kringen, zoowel te
Rome als in Londen, altijd een volko
men begrip voor de bijzondere situatie
van Frankrijk cn ziin houding getoond
heeft.
De eenvoudige waarheid kan op de
volgende wijze samengevat worden:
Zonder eenige medewerking van
Frankrijk te bedingen voor de politie
ke bedoelingen van Italië met Ethiopië,
hebben de overeenkomsten van Rome.
voorafgegaan door het verdrag van
Stresa. iedere gedachte aan een onder
neming legen de onafhankelijkheid of
iegen de souvereiniteit van Ethiopië
buitengesloten. En hoe zou het ook an
ders gekund hebben, nu er immers een
verdrag bestond van 1906, inzake de
Ethiopische kwestie, dat niet alleen
Frankrijk en Italië, maar zelfs Italië,
Frankrijk en Engeland verbond. Om
nog niet eens te spreken over het Vol
kenbondspact, het Italiaansch-Abes-
sijnsch verdrag van 1928 en het En-
gelsch-Italiaansch verdrag van 1925.
Sinds het begin van de huidige crisll
en lang voor dat Italië de vijandelijk
heden begon, heeft men zeer strikt»
aanwijzingen aan de Italiaansche re-
eecring gegeven over de onvermijdelijke
verplichtingen, die de eerbied voor zijn
internationale verbintenissen Frank
rijk. als onderteekenaar van het Vol
kenbondspact. oplegde.
En toch heeft Frankrijk, dat- zich
vastberaden aan de ziide van Enge
land. hetwelk het verdrag had toege
past. geschaard had, slechts één oog
merk eehad. toon het mechanisme van
artikel 16 in werking gesteld moest
worden: alle krachten inspannen om
net conflict te beperken, een botsing
in de Middellandsche Zee tusschen En
geland en Italië te vermijden en
deze laatste mogendheid een te
groote vernedering of te groote verlie
zen te besparen, een verzoeningspoli
tiek. die Engeland zelf heeft mogelijk
gemaakt door een onbegrensden goe
den wil. Men kan zeggen, dat deze be-
middelingsaclie van de Fransche re
geering. herhaaldelijk door Mussolini
„elf erkend, zoo ver gedreven is, als de
eerbiediging van het pact en de vrij
waring van een Fransch-Britscho sa
menwerking het toeliet, een samenwer
king. die door don Europeeschen toe
stand meer dan ooit geboden was.
De beperking, op deze wijze aan de
toepassing van artikel 16 opgelegd,
heeft Italië in staat gesteld het risico
van mlitaire sancties, een blokkade ter
zee. een sluiting van het Suez-kanaal
te" Vermijden en het Europa mogelijk
gemaakt een aanzienlijke ontspanning
in de Middellandsche Zee te zien in
treden.
Laval's bemoeiingen
Sinsdien heeft Laval, niettegenstaan
de de moeilijkheden of gevaren, die zijn
bemoeiingen met zich mee konden
brengen, geen poging ongedaan gela
ten om in het kader van den Volken
bond een regeling te treffen, die. ter
wijl zij de rechten en de behoeften van
Italië evenals die van Ethiopië eerbie
digde. tot een staking van de vijande
lijkheden en een opheffing van de eco
nomische sancties zou kunnen leiden.
Maatregelen, waaronder Italië zal moe
ten lilden, ongetwijfeld, maar waaron
der zii. d|£ ze toepassen, uit plichtsbe
sef ook zullen lijden.
Zullen deze ononderbroken pogingen
van Frankrijk door succes bekroond
worden? Wij zullen het weldra weten.
De sinds kort te Pariis ontstane over
eenkomst, die zaak betreffende, tus
schen sir Samuel Hoare en den heer
Laval, opent geheel nieuwe perspectie
ven voor de wereld. Alles hangt nu af
van den goeden wil van Italië. Onover
zienbare mogelijkheden voor de toe
komst. en onmiddellijkfi resultaten wor
den Italië aangeboden door de twee
naties, die niét haar het nauwst be
trokken zijn bij de Ethiopische kwestie.
Engeland en Frankrijk, eng verbonden
om den vrede te redden
ders voorgesteld en gedacht, dat zij al
leen voor het hoogere bestemd was.
Maar zoo gaat het in 't leven gewoon
lijk niet. Men moet het nemen, zooals
het komt.. Over haar leven kon men
een ballade schrijven.
Er werden binnen haar deuren reeds
de meest raadselachtige gesprekken ge
voerd. Ook was zij getuige geweest van'
minder fraaie gebeurtenissen. Zij herin
nert zich vroolijke en treurige geval
len. In haar interieur wercl gelachen of
ook Wjel eens geweend. In een woord:
zij had de menschelijke ziel leeren ken
nen. Men is met haar naar het kerkhof
s-ereden en den avond van denzelfden
dag naar een bal. Zij is door een half
dozijn handen gegaan en door verschil
lende temperamenten bestuurd gewor
den. Er hebben zwaarmoedige heeren
achter haar volant gezeten en jonge-
heeren met koortsachtige zenuwen.
Jammer, dat. een limousine geen ro
manschrijfster is. Zij zou boekdeelen
vol kunnen vertellen.
Na den advocaat diende zii een vee
arts en een stofzuigeragent. De veearts
raasde als de duivel. Hij had al zeven
veroordeelingen opgeloopen. De agent
reed voorzichtig, maar toch een vrouw
over de heupen. Dat had de kleine
limousine niet onbewogen gelaten. Zij
moest werkelijk veel verduren in dit
verdrietelijke leven.
Intusschen werd zij steeds ouder. En
ook steeds vaker begaven zich haar
krachten. Zij werd geopereerd. Met de
beste bedoelingen had men haar edele
deelen vernieuwd. De cylinders, de
drijfstangen.' de magneto, de bougies.
Doch dagelijks toonde zij nieuwe gebre
ken. Zij was uitgeput. De ventielen be
gonnen te lekken, de kogellagers wer
den »wakkelig en de veeren slecht.
Links om den hoek, rechts om den
hoek, stop. Dat was geen leven, dat
was kramp. En al sterker en sterker
drong zich de vraag op: hoe lang nog?
Geheel op den achtergrond wenkte
reeds het autokerkhof.
Een poos lang diende zij nog een
groentehandelaar. En haar ochtendar-
beid is de groentemarkt. Waar eens ge
parfumeerde vrouwen zpten, werd nu
andijvie, kropsla en witlof in kistje»
opgestapeld. Toen zij jong was, kreeg
zij bekroningen en werd voor de kran
ten gefotografeerd. Maar dat verandert
er niets aan, dat zij nu op haar laatste
beenen loopt. Sie bat ihre Schuldigkeit
getan
(BERNARD HAGEDORN).
*Nou, wie heeft, dat geleverd ^London QplölonI»