15 HUISMOEDERS BAKKERIJ ,,'T SMULHUIS" AMERSFOORTSCH DAGBLAD KERSTAUBADE VAN DE NACHTWACHT MET GRATIS ONGEVALLENVERZEKERING JisüiAili&d HET LICHT DER WERELD Over boeken en schrijvers MEER BETALEN ZOU DWAASHEID ZIJN! HULSKO DROGISTERIJ „DE GAPER" Wandelaars door de eeuwen Sage van de wijzen Brood is het belangrijkste voedse Vraagt daarom het beste uit het beste en be trek Uw brood uit de Soesterweg Telefoon 890 THANS CENT PER WEEK Koningen wordt een oud mysteriespel aangehaald, waarin vermoedelijk de episode der Drie Koningen een afzon derlijke akte vormde. Uit den tekst zien we de volgende toelichting geciteerd: „Und ist zu wissen von den Londen der. heiligen drei Könige, dass es sind drei Lander, die man nennet India. Und sind umgeben mit Wasser und Moos, mit Schlangen und todlichen Tieren." De koninkrijken hcetcn Nubia, Codo- lia en Tharsis en de koningen Melchior, Balthasar en Kaspar. Maar zij dragen ook andere namen; dit hangt af van de landen, waar zij worden vereerd en het tijdperk, waarop de traditie zich voor het eerst in bijzonderheden uitsprak. Alles wijzigt zich trouwens in den loop der eeuwen. Van aanvankelijk sobere voorstellingen van de aanbidding dooi de Drie Koningen, worden het kostbare weelderige uitbeeldingen: zelfs „de moe der van liet kindeke" verliest er haar „nederen staat" bij en wordt een voor name in brocaat fcekleedc dame. En weer later, in de vorige eeuw b.v., wordt de aanbidding van het kindeke naar den achtergrond geschoven en valt de aandacht van den kunstenaar meer op de reis zelf van de Koningen. Het „Oriënt" verdwijnt uit de voorstelling. Ónder een noordsche sterrenhemel schrijden de zoekenden voort over be sneeuwde heuvels en door besneeuwde bosschen. Hun baarden zijn met sneeuw besprenkeld; de dennen aan den weg buigen hun takken onder den last van het winterkleed en om den stal in de verte, waaruit het zachte licht straalt, dat het doel is van hun verren tocht, staan als wachters ter beschutting ma jestueuze sparren, met sneeuw bedekt, als zuilen van kracht en hooge onbe smette reinheid. Het is alsof de nieuwe tijd nog weer eens meer de aandacht vraagt voor de zoekenden dan voor den gezochte, alsof hij in die wandelaars door de eeuwen nogmaals scherp wil belichten de gedachte, die zoo oud is als de wereld en mót de wereld zal blij ven en mèt haar ouder worden, de ge dachte van de naar God gerichte, God zoekende wijsheid. Het zoeken van de wijsheid naar de hoogste w ij s h e i d, naar het onvin- delijke, naar het onbegrepenc en het on grijpbare, is zeker wel een der edelste uitingen van de menschelijke ziel. Men zou ieder menscli toewenschen in dien geest zijn pelgrimstocht naar Bethlehem te maken, geleid evenals de Wijzen of de Drie Koningen door een ster, die voert misschien naar wijde verten, maar hem naderbrengt tot de kennis van het Hoogste Licht. Da breclien die Wolken an eincr Stelle Da strahlt eines Sternes leuchtendes Licht, Das machtvoll aus Himmclshöhen bricht, Weich überflutet die Welt seine Helle Scltsam Geschehn wie vor zwei tan send Jahren, Da einst drei Körpge Christus gefunden, Da einst die Hirten in nachtlich'en Stunden Kinder des Glücks und der Seligkeit A. J. BOTHENIUS BROUWER Gezicht op Amersfoort naar een schilderij van Salomon van Ruysdael uit 1699. Als van allo werken uit zijn laatste periode treft de onmiddellijke krachtige, straffe expressie van dit wintergczicht met zijn sterke tegenstellingen in de tonaliteit en de forsche plas tische uitbeelding, o.a. van de boomen ter linkerzijde. Ons is gheboren een kïndekyn Noch clare dan die sonne, Dat sal ons aller vroude syn Al totter enghelen wonne. Die sterren gneven ons lichten scliyn Al door den hemel ghedrongen, Maria die heeft haer lieve kint Mit ganser minnen ghewonnen. Si lechden in een cribbekyn Mit haren sneeuwwit ten handen, Si cusseden voor syn möndelvn Des had haer secr verlanghen. Dat kindekvn speelde der moeder toe Mit sinen cleinen armkens, Het lachede haer also soetelickc toe Mit bliden blenkenden ooghkens. Wel di, wel dï, joncfrouwelyn, Der soeter weerder stonden, Datter dat socte kindekyn Mit ganser minnen heeft.ghewonnen Nu swigliet, nu swighet', myn [kindekyn; Myn God, myn troost,myn Heerel Van di so sal ic moeder syn Behouden mynre ccren, amen. Hij kwam de wereld binnen Als drager van Gods licht. Ilij had zijn kaars ontstoken Aan God: werd zelve licht. Kind, draag zijn liefde verder Zijn licht, o geef het -door. Hij gaat als goede herder, Liclitzuil door donker, vóór. (Uit: Het Licht der Wereld) Tony de Ridder Een dik pak sneeuw bedekt het dorp Anton Coolen. Kerstver tellingen. (Nijgh en van Ditmar, Rotterdam, 1935). WAT heeft men noodig, om een goed Kerstverteller te zijn? Ar geloosheid. Een onbreekbare verwondering over menschcn en dingen en gebeurtenissen. Niet een zwierige, maar een verstilde fantasie. Ik betwij fel ten eenenmale, of Aert van der Leeuw een goed Kerstverteller zou zijn. Maar het klare realisme van Anton Coolen is voor de Kerstvertelling als ge schapen. De wonderlijke verhalen, over het petekind van den rooverhoofdman, over het kind en de monnik, de treur wilg, de drie herders en de klokkengie ter en het kind zijn geschreven met. een zoo volkomen afwezigheid van twijfel, dat wij, al lezende, die wonderlijke ver halen gaan gelooven. En dat geeft dan de sfeer van Kerstmis, dat niet de wer kelijkheid een andere gestalte krijgt, maar een ander licht. Het wonder is hier niet een verandering van de din gen zelf, maar een verandering van dat, wat achter de dingen is. Het wonder is de plotselinge verkinderlijking van de menschelijke beleving. En in het tot stand brengen van die verkinderlijking is de heer Coolen voortreffelijk ge slaagd. Het kind vormt ook het hoofd-motief, de hoofdgelijkenis van deze verhalen. En het komt mij voor, dat het eerste verhaal, over „het Petekind van den Rooverhoofdman" de idee aangeeft, waarin het geheel is gedacht. Het is een simpele, maar tegelijkertijd uiterst diepzinnige parabel. Een arme klom penmaker ziet zijn twaalfde kind gebo ren worden. Hij kan echter geen peter vinden om te assistecren bij de toedie ning van het heilig doopsel, cn aldus zou de jonggeborene van de hemelsche bescherming zijn afgesloten. Vele zijn de tochten van den vader om een neter te vindon, maar niemand vindt hij be reid, ook niet de baron van het kasteel, in wien wij den stereotiepen Ylaam- schen kasteelheer herkennen. En mid delerwijl blijft het kindje maar onge doopt. Maar plotseling komt er raad. De on gelukkige Vader ontmoet in het bosch een ruiter, die bereid is als Deter van het kind op te treden, cn zoo kan de doop plaats hebben. Maar van den aanvang af mist de moeder in deze zaak het vertrouwen. Zij heeft een heimelijk voorgevoel, dat er iets niet in orde is met dien onver hoeds opgetreden peter, en als hij, na den doop, de doopouders met geschen ken overlaadt, vindt zij de zaak eerst recht onheilspellend. En het blijkt dat zii gelijk heeft, want de peter, die zijn naam niet wilde noemen, en bij de doopplechtigheid alleen maar zei. dat het kind „Frans" zou moeten heeten, blijkt een rooverhoofdman te zijn, die ontstellend veel zonden op zijn gewe ten heeft. De gevolgen blijven niet uit. Er schijnt een doem te rusten op het klei ne. wicht, het wil niet tieren, en na een jaar is het gestorven. Maar dan komt de ziel van het kindje in den hemel aan. En wanneer Petrus het binnen wil laten door de gouden hemelpoort, dan weigert het kindje bin nen te treden, wanneer zijn peter niet rnet hem mee de eeuwige gelukzalig heid kan binnen gaan. Petrus slaat het boek des levens open, en trekt een zeer bedenkelijk gezicht. De roover hoofdman voldóet geenszins aan de voorwaarden, die voor den hemel zijn gesteld. Maar het kind houdt aan, liet betoogt dat de Rooverhoofdman, die eéne goede daad in zijn leven heeft ver richt. hem in de gelegenheid 1e stel len. door het ontvangen van het heilig -loop-el de zaligheid deelachtig te wor den, en nu is het Jezus zelve, die be slist, dat aan den ouden zondaar zijne zonden zullen worden vergeven. De grondgedachte, die aan dit verhaal tot basis strekt, is de gedachte, dat de onschuld zuivert van alle kwaad. En het is merkwaardig, dat de lezer in de sfeer dier zuivering binnentreedt, door dat hij in dit verhaal tot argeloosheid werd opgewekt. Er is een reeks van on waarschijnlijkheden, die men allemaal moet aanvaarden, om langs die won derlijke wegen te komen tot begrip van de kern der geschiedenis. Zoo is het om te beginnen onwaarschijnlijk, dat de vader niemand tot het peterschap bereid kan vinden, en dat de dorpsbaron dien christenplicht zal verzaken. Maar dat deert allemaal niet, wij aanvaarden het, door den eenvoud en de stelligheid, waarmee het ons wordt te gelooven ge geven. Daarin nu, ligt de groote kracht van Anton Coolen's Kerstvertellingen, dat hij, door de stellige simpelheid, waarmee hij ons de dingen voor oogen brengt, het onaannemelijke aannemelijk maakt. Ik wil nog wijzen op het uitzonder lijk vermogen, waarvan deze bundel blijk geeft, om in weinige woorden op eens volkomen rake typeeringen te ge ven, zoo raak, dat ze niet uit onze her innering verdwijnen. Leest bij voorbeeld de korte typeering van het bezoek, dat de Vader van den toekomstigen doope- ling brengt aan den dorpsbaron: „De Vader wist later ook niet, of hij zijn vraag (of de baron peter wilde worden) gedaan had, ja, dan neen, cn of hij zijn droevige omstandigheden had ver teld. Hij had alleen zijn herinnering aan die rijzige blauwe en zilveren gestalte met de witte kousen, en het hoofd met grijze haren, den gesloten mond en de opgetrokken oogleden. Dit hoofd schud de zwijgend en langzaam neen. Daarop was de klompenmaker weggegaan. Hij haalde weer zoo zorgelijk zijn overnat ten neus snuivend op en had de diepe rimpels van den kommer in het voor hoofd". Na de lectuur van deze uiterst simpele beschrijving ziet gij den baron ineens, en ge ziet ook den klompen maker, èn hun beider ontmoeting, zon der dat ge het beeld ooit weer vergeet. En deze zeldzaam klare observatie stelt den schrijver in de gelegenheid, dikwijls een teederlieid in zijn vertel lingen te leggen, die nimmer sentimen teel wordt. Daar hebt ge de beschrijving van Jezus, zooals het kind Die ziet ver schijnen wanneer het zich bevindt aan de hemelpoort: „Nu kwam daar Jezus aangewandeld, en Hij ging in een licht, uitgestraald door duizend sterren, die elk een gloed hebben honderdduizend maal klaarder dan het licht der zon zooals het op de aarde schijnt Alles kwam in den klaren brand van dit hevig en sneeuwwit vuur, zoo door dringend. dat Sint Petrus, de engelbe waarder en het kind van de weerkaat sing zuiver en schoon begonnen te stra len. Jezus kwam vriendelijk naar het portaal van den hemel geschreden en vroeg, wat er hier te doen was, en waarom Sint Petrus zoo verstoord leek." Het is een kristalzuiver, innig door leefd boek. dat Coolen heeft geschre ven, en ik bon ervan overtuigd, dat zijn Kerstverhalen zullen gelezen worden, niet alleen nu. n>aai op een reeks van volgende Kerstfeesten, die aan deze lec: tuur behoefte hebben. P. H. RTTTER Jr De beste kof6e. Hulsko't SeinkofOekost nu 25 ct. per pond I Hulsko heeft één soorti het bestel la gepatenteerde, luchtdichte verpakking. - Vraagt Uv Winkelier! I 25., J P-'ap°n«*y KOFFIE DE KOFFIE WAAR PIT IN ZITI JULIANAPLCIN i naast Apotheek Haan. Wij ontvingen: Leukodont Tandpasta 0.65 Tandborstels 0.75 Mondwater 1.50 Volgens voorschrift v. Tandarts Mertens den Haag (Ned. Fabr.) OOK dc nachtwacht van vroeger dagen had met eKrstmis zijn eigenaardigheden en eigen gebrui ken. Zoo had de nachtwacht zijn eigen Kerstserenadc, welke veel langer en mooier was dun gewoonlijk. Deze nacht wacht is niet dezelfde als die klep perman, waarover van Alphen zeide: „Hij maakt, dat ik gerust kan wezen en ook veilig slapen kan"; wij bedoe len bier de ratelwacht. Ouderen onder ons zullen zich dezen man ongetwijfeld gemakkelijk kunnen herinnereen. Vanaf 24 December 's avonds tot aan Nieuwjaar had deze nuttige stadsdienaar een uitzonderlijk lang couplet bij zijn nachtelijke rond wandelingen. Wanneer alles donker was en de meeste menschcn waren reeds naar bed, dan klonk zijn stem door de holle straten; het eigenaardi ge bij die liedjes, welke doze man met Kerstmis cn ook hij andere gelegenhe den zong, was dat dc laatste regel al tijd den tijd aankondigde. Het is nog geen honderd jaar gele den, dat het Instituut van nachtwaker nog bestond. Daar de man echter voor de ver schillende gelegenheden zooveel te ont houden had, moest zijn vrouw hem ter zijde staan en hem de strofen af en toe in fluisteren. „Ik heb" zoo verhaalt ons een oog getuige „ze vaak met hun tweetjes zien staan: hij in zijn sclianslooper ge doken. zij met. den schoudermantel over de ooren onder zoo'n ouderwet- sclie hanglantaarn, die aan een touw, midden boven de straat was opgehe- schen. Terwijl het bevende licht in den wind werd op en neer geslingerd, stond daar de nachtwaker te zingen, terwijl zijn vrouw hem regel voor regel voor zegde van het blad papier, dat zij in haar handen had. De omroeper, meestal een man met een ontzettende zware stem, galmde het lied uit door de straten, maar het ongeluk wilde wel eens, dat hij een of anderen regel niet goed verstaan had en dan hoog hij zich naar zijn vrouw en fluisterde haar toe: „Zeg 't nog cris, Mie, ik versting je niet goed." Ofschoon ons ook van deze gebrui ken maar weinig is overgebleven en de schat van verzon natuurlijk weer met den nachtwacht is verdwenen, toch is ons nog 'n enkel fragment overgeble ven. Om vier uur in den ochtend voor onze begrippen wol zeer vroeg zong de ratelwacht zijn morgenzang, welke meeval zeer Kort was, maar m den Kerstnacht zeven strofen bevatte. Twee daarvan luidden aldus: 'tïs nacht, op 't halve wcrcldrons de klok is vier geslagen, en doodsche stilte heerscht alom; dit schijnt Gods welbehagen. 't Is alles eerbied. Majesteit; die rondom schijnt ten toon gespreid om Godes eer te schragen, de klok heit vier geslagen. Wij vieren thans het groote feest, van Christus onze Koning, Hij schoon dor engelen vorst geweest, verliet zijn Hemelwoning. Hij daald' op 't lage aardrijk neer, herstelde 't zondig menschdom weer, om onze schuld te dragen, vier heit de klok geslagen. Eeuwig zoekend naar God en de wijsheid Gods. WANT wij hebben gezien zijne ster in" 't Oosten en zijn geko men om hem te aanbidden", staat er in het oude Bijbelverhaal: de wijzen uit het Oosten hebben het licht gezien,dat de geboorte van den „Koning der Joden" aankondigt, en trekken op, aangelokt en geleid, door zijne ster, ter aanbidding. De „wijzen", de „Koningen", aan wie een bepaalde dag in het kalenderjaar gewijd is, bchooren volgens do traditie hij den Kerstnacht, bij den stal van Bethlehem, bij de kribbe met het Chris tuskind. Zij buigen zich ter aarde en offeren hun gaven. Hun wijsheid, hun koningschap valt weg bij de majesteit, die zij aanhidden. Hier is de wijsheid ongheacht: Hier geldt geen adel, staet noch pracht. De hemel heeft het kleen vercoren. Zij, die tot zijn licht zijn gekomen, de zoekenden van uit de verte, huigen zich ter aarde, offeren hun gaven en aan bidden. Zij is oud, heel oud, de sage van de wijzen uit het Oosten, van de „Drie Ko ningen", al verbinden we haar gaarne aan de verhalen van Mattheus en Lu cas. Dc drie daarin optredende perso nen zijn oude, heel oude typen, overle veringen van langen tijd voor het ont staan van het Christendom, doch dooi de Christenheid gaarne opgenomen en voor immer verbonden aan de schoon ste harer legenden. Zij zijn eerbiedwaar dig door hun ouderdom, eerbiedwaardig door de hun toegeschreven daad: de aanbidding van het Christuskind en het offeren van hun gave. Wijzen en machtigen, die zich buigen en die aanbidden, dit beeld is niet geboren voor twintig ecuwen. Steeds beeft de wijsheid naar God gezocht en zoo werd dc sage geboren van de Wij zen wandelend door de eeuwen om God te vinden. Bij de wieg van Boeddha, in de Perzische Mi tlira-vereering, voor de kribbe van Bethlehem, worden zij ge vonden, de eeuwig zoekenden naar God en de Wijsheid Gods. Die drie wijzen of koningen, of wijze koningen, zijn wij zelf, wij, menschen, die steeds zoeken naar het onbegrepene, het ondoorgron delijke, en die niet zullen ophouden daarnaar te zoeken, zoolang de mensch- heid bestaat. Oorspronkelijk waren het er meer dan drie. Op fresco's, op sarcophagen, zien we hen, de Koningen of de Wijzen, in antiek gewaad, met phrygische mut sen op het hoofd, soms zes in getal, hun gaven brengend aan het kind in de kribbe. Eerst in de vierde eeuw wordt hun getai vastgesteld: drie. Sedert de achtste eeuw betitelt de christelijke li teratuur hen als Koningen. Een eeuw later wordt het eerste Drie-Koningen- spel opgevoerd in het Beyersche Frey- sing door dc monniken van een kloos ter. Dat spel was waarschijnlijk niet meer dan een gesprek, een samen spraak tusschen de Koningen, doch heeft vermoedelijk tot uitgangspunt ge diend voor wat in de middeleeuwen tot een mysteriespel zal uitgroeien. Honder den jaren later komen de kostbare ge- costumeerde processiën der Drie Konin gen in zwang, die op de pleinen der steden haar „ommegang" hielden. Zulk een beroemde ommegang, schitterend van aanklccding, was die van de Domi nicaners in Milaan, ten jaren 1336. De Koningen deden hun intrede in de kunst: in marmer, in olieverf, in glas schildering. liet onderwerp leende zich tot fantaseeren. Zij. de Koningen, kwa men „uit het Oosten": dus kon men van alles er bij bedenken; kritiek bij 't volk was er niet. Het volk vond bet wonderbaarlijkste het allermooiste en 'n stoet van Óostersche vorsten, reizend met leeuwen, olifanten, kamcelcn, apen, nam het grif aan. Zoo maakte de kunst de naar God zoekende wijzen tot de naar de wereld imposante verschijnin gen, voor wie allen zich bogen, terwijl zijzelf zich bogen voor het Christuskind. Maarvolledige vrijheid was er niet voor den kunstenaar. Langzamer hand had zich een zekere traditie ge vormd, waarbuiten men niet moest gaan. Zoo was hot gebruik geworden om dc drie Koningen in verschillende leeftijden te schilderen, uit te beitelen, aan ie klcedon: als jongeling, als man, als grijsaard. De oudste van de drie, een grijsaard, knielt meestal voor het Chris tuskind neer. De beide anderen staan en staren eerbiedig toe. Dc jongste is dan zwart van gelaat, meestal heel zwart; een moor of, zooals het volk graag zegt: een moriaan, op wien men de beschrijving van het kinderversje kan toepassen: „zoo zwart als roet". Hij heeft glinsterende witte oogen, dikke lippen, groote ringen in de ooren, maar zijn blik verteedert zich voor het god delijke kind. De drie koningen gaven aanleiding tot veel symboliek. Zij vertegenwoordig den de drie levensstadiën en de drie wereldrijken. Zij offerden drie gaven: goud, wierook, mvrrhe. Het goud betee- kende Gods almacht, de wierook zijn eer, de mvrrhe zijn lijden. In een stu die van Wea Escherich over de Drie

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1935 | | pagina 13