41 VOOR HET KIND
ERNA'S LIEFSTE
VROOLIJK Kerstfeest?^
Het gevangen vinkje
ikm;ikikikikikikikïkikikikik%ikikikikikikik%ik$kikik%fkik4kikiHk%iHkikikikiHHHkikik$kiHkikiHkikikikikikikikikikikïkik%ikikikik'?s'ikmkik4kikikikikikik&
ik
Erna Renz was erg teleurgesteld,
want eenige dagen vóór Kerstmis werd
oma, die al voor haar gezondheid in t
Zuiden woonde, heel ziek, en nu had
moeder haar, Erna, juist verteld, dat
zij met vader de Kerstdagen bij oma
zou doorbrengen. Jan, Erna's twee jaar
ouder broertje, ging dan bij een vriend
je logeeren, en Erna mocht naar oom
Wim, die burgemeester was van een
stadje in Zeeland. Doch Erna kende
wèl oom Wim en tante 'Nel, maar niet
het Zeeuwsche stadje, dat klein, en dus
wel erg vervelend zou zijn, zooals zij
dacht.
Flink en verstandig als zij, het tien
jarig meisje, echter was, begreep zij
best, dat het toch bij oom en tante ge
zelliger zou zijn dan thuis zonder va
der en moeder. Maar ze kon zich niet
voorstellen, dat zóón klein stadje mooi
kon zijn. Dit zag Erna ook pas, toen
zij een paar dagen later in oom Wims
prachtige auto, van 't station naar
ooms huis tufte.
Oom Wim beloofde haar toen al da
delijk: „Morgen maken we een mooie
wandeling, meisje. Dèn zul je eens
zien, hoe aardig ons stadje is."
Erna was echter al opgetogen, toen
de auto stopte vóór een mooi, groot
huis, dat midden in een grooten tuin
lag, en toen zij even later met oom en
tante aan tafel zat, wist ze reeds, dat
ze bij die twee lieve menschen een
prettige vacantic zou doorbrengen.
Toen Erna den volgenden morgen op
stond, zag ze, dat het dien nacht flink
had gesneeuwd.
„Kun jij met die kleine voetjes wel
«en uur door de sneeuw baggeren?"
vroeg oom Wim, zoodra Erna aan 't
ontbijt kwam.
,,'k Moet toch óók door de sneeuw in
onze stad, als ik soms in een sneeuw
bui naar school ga," vertelde Erna.
,,'k Kan er best tegen, oom! En 'k vind
het fijn!"
Dadelijk na het ontbijt gingen Erna
en haar oom op weg.
't Stadje was aardig, vond Erna, en
zóó vreemd voor haar, dat ze telkens
vroeg: „Oom, was is dat?" 3n toen ze
door een nauw straatje met lage huis
jes kwamen, ontdekte Erna, voor één
der vensters van een ouderwets ge
bouwd huisje, een uitstalling van niets
dan klompen, groote en kleine, zwarte
en bruine, en heel gewone wit-houten
klompen. Maar ook waren er kleine,
met kleurigo bloempjes beschilderde
klompjes bij. Vooral over deze klomp
jes was Erna opgetogen. Want toen
oom Wim haar even later vroeg: „Je
moet tante en mij nog je verlanglijst
je voor het Kerstfeest geven!" riep ze:
„O, oom Wim, mijn liefste wensch is....
een paar van die mooie klompjes met
die bloempjes er op geschilderd!"
„Daarop zou jij al heel gauw je voet
jes stukloopen, meisje," was het ant
woord. „Die klompjes zijn gemaakt
voor kinderen, die ncoit schoenen dra
gen
„O." zei Erna. Maar ze dacht: ,,'k
Zou best op die klonfpjcs kunnen loo-
pen. Oom denkt, dat 'k zulke teere
voeten heb." Maar over voeten en
klompen sprak oom niet meer, en ze
waren teen ook a! heel gauw thuis.
Doch toen zo dien namiddag met
tante alleen was, begon Erna op eens
over de klompjes, en dat haar liefste
wensch een paar met bloemen be
schilderde klompen was.
„Maar kindlief," sprak ook tante,
„daar kun jij onmogelijk op loopen.
Neen, oom en ik weten wel iets, dat
je véél mooier cn prettiger zult vin
den."
En 't was ook waarlijk iets bijzon
ders, waarmee Erna op Kerstavond
werd verrast! Onder den grooten,
prachtig opgetuigden Kerstboom vond
ze een gramofoon, waarbij vijf-en-twin-
Mg platen met de aardigste kinderlied
jes; een prachtige pop, en een doos
fijne bonbons, maargeen klomp
jes. En toen, blij met de mooie Kerst
geschenken, scheen Erna aan de zoo
verlangde klompjes niet meer te den
ken.
't Was op den tweeden Kerstdag in
den namiddag, toen oom en tante hun
middagslaapje deden, dat Erna, om de
slapenden niet te hinderen, in de serre
speelde, die aan den anderen kant van
't huis lag en grensde aan eenige den
nen, waarachter een heg, die oom
Wims tuin van den tuin der buren
scheidde.
Zoo liet Erna, dapper meezingende,
liedje na liedje, op haar gramophoon
afdraaien. Maar toen zij even ophield
met zingen, hoorde zij, tot haar groote
verbazing, dat in den tuin der buren
het liedje luid werd meegezongen.
Nieuwsgierig de zingende kinderen
te zien, opende Erna de buitendeur
der serre en liep naar de heg. Ze zag
toen een troepje meisjes, allen hetzelf
de gekleed met een donkere cape en...
op klompjes!
Juist was 't liedje uit. Doch Erna
liep vlug de serre in, zette een nieuwe
plaat op, en lustig klonk toen weer
een bekend kinderlied, dat ook door de
buurmeisjes werd meegezongen.
„Hè, luister eens!" riep zij tot het
troepje.
„Mag ik in jullie tuin komen? 'k
Breng mijn gramophoon mee, en ook
mijn doos met bonbons!"
,,'k Weet niet, of 't wel mag van moe
der," sprak toen het grootste der meis
jes „We zijn hier in 't weeshuis".
„Nou, dan mag 't zeker wel," zei
Erna. „Ik logeer hier bij mijn com, den
burgemeester
„Ja, we kennen mijnheer en me
vrouw wel," hernam het meisje. „Maar,
of moeder het goed vindt, dat u hier..."
Doch Erna zei niets; ze haalde vlug de
gramophoon en de doos bonbons, liep
er mee naar de heg en sprak: „Hier,
pak maar even aan, dan haal ik ook
mijn pop. Die kan ook loopen, weet
je?"
Een pop, die loopen kon! O, die wil
den ze graag zien! Dóch de oudste zei
weer: „Als moeder het maar...." Maar
toen Erna met haar pop kwam, was
het andere al over de heg, en door een
opening, onder in de heg, kroop ze nu
zelf. „Hier ben ik met mijn pop," zei
ze. En toen op de klompjes van een der
weesjes wijzende, vertelde zé: „Ik
vroeg óók klompjes, maar kreeg ze
niet En 'k zou er zoo graag eens op
loopen. Mag ik ze even aanpassen?"
vroeg ze. „Dan trek jij mijn schoentjes
maar aanToe, doe ze eens uit
,,'k Weet niet, of 't wel mag van
moeder," was weer het antwoord. Doch
Erna was zóó aardig, vond ze, (jat ze
haar klompjes aan Erna afstond, en
zoo stond zij nu met de keurige
schoentjes aan, terwijl Erna lachende
op de klompjes voortklotste. „Nu een
dansliedje!" riep ze vroolijk. ,,'k Wil op
de klompjes dansen! Maar eerst ver
deel ik mijn bonbons!"
Doch nauwelijks klonk het liedje en
waren ze, op Erna's verlangen, aan het
rondhuppelen, of één der weesjes riep:
„O, daar komt moeder aan! O, Corrie,
en jij op die schoentjes!"
Bang voor straf, wilde Corrie vlug
de schoentjes uittrekken, doch d4ar
was reeds de Directrice, door allen
„moeder" genoemd, het troepje gena
derd, en vroeg, alsof zij de verschrikte
snuitjes der weesjes niet zag, dadelijk
aan Erna: „Wie ben jij, kindlief? Wel,
wel, kom jij mijn kinderen een pretti-
gen middag bezorgen? Maar hoe kom
je in onzen tuin?"
Erna wees lachend op de heg en ver
telde: „Ik logeer hiernaast bij mijn
oom, mevrouw. En ik speelde in de
serre, want oom en tante slapen. En
toen hoorde ik de kinderen in uw tuin,
en toen dacht ik..."
„Dat het prettiger was, met die kin
deren te spelen?" hernam de Direc
trice.
„Ja, mevrouw, zoo is 't," zei Erna.
„En wilt u nu niet boos zijn, dat ik
Corrie's klompjes aantrok en zij mijn
schoentjes? Want 'k had aan het
Kerstkindje om klompjes gevraagd,
maar 'k kreeg ze niet. Tante zei: „Je
kunt er niet op loopenMaar dat
kan 'k wel." Lachende had de Direc
trice Erna aangehoord. „Trek nu je
eigen schoentjes maar weer aan,"
sprak ze. „Hoe heet Je?"
„Erna Renz, mevrouw." En toen wat
teleurgesteld: „*k Dacht nog wat op
de klompjes te mogen loopen. 'k Had
ze ook al op mijn verlanglijsje gezet
heel bovenaan. En toch kreeg ik ze
niet
„Die klompjes komen misschien nog
wel," sprak de Directrice. „En nu heb
je zeker wel trek in een kopje thee,
hè?"
„O, maar krijgen clan de weesjes óók
een kopje?" vroeg Erna.
„Wel, natuurlijk," was het antwoord.
't Duurde toen niet lang, of Erna zat
met de weesjes aan een lange tafel
in een groot vertrek thee te drinken
en te smullen van een sneetje Kerst
brood. „Er zijn nog een paar bonbons
in do docs, die krijgt u, mevrouw,"
sprak ze.
„En jij krijgt van m ij ook wat," zei
de Directrice. „Iets, dat het Kerst
kindje voor jou hier heeft gebracht
Ze verliet toen het vertrek en kwam
weer terug met eenige paren nieuwe
klompjes. „Kies maar een paar uit, die
je prettig zittenzei ze.
„O, wat fijn!" juichte Erna. „Mijn
liefste wensch! Dank u, mevrouw!"
Met van vreugde stralende oogen, pas
te zij toen eenige klompjes aan, cn
vond er een paar bij, die haar goed
pasten. „Wat bent u toch lief, me
vrouw!" zei ze hartelijk. „Mag ik ze
aanhouden? Dan ga ik op de klompjes
naar huis.."
Natuurlijk mocht het, en zdo ging
toen weldra Erna op klompen naar
huis. Juist waren oom en tante be
neden, toen zij binnenkwam, klotsen
de op de klompjes.
„Maar, kindlief, hoe kom je aan die
klompen?" vroeg oom.
„En 't schijnt, dat ze je passen!" zei
tante.
„Ja, tante, dat komt, omdat het
Kerstkindje die klompjes voor mij in
't Weeshuis heeft gebracht," vertelde
Erna.
„Wat, in 't Weeshuishiernaast?"
vroeg tante verbaasd.
„Ja, tante," zei Erna, en daarna ver
telde zij over het prettige uurtje, dat
zij in 't Weeshuis had. ,,'k Dronk er
ook thee," zei ze, „en ik kreeg er een
heele snee Kerstbrood bij."
„Zoo'n kind toch!" lachte tante. En
ook oom moest om het geval lachen.
„Je loopt er op, alsof het eieren zijn,"
spotte hij.
„Buiten gaat het ook veel beter," zei
Erna. Maar toen tante haar dien avond
naar bed bracht, vroog ze. „Ik zou
nog heel graag even het Kerstkindje
willen bedanken, tante, voor alles, wat
het mij heeft gebracht. Mag ik?"
„Dat is best, kindlief," was tante's
antwoord.
En toen begon Erna met gevouwen
handjes: „Ik dank u, lief Kerstkindje,
omdat u mij zoo heel veel hebt ge
bracht. Maar wilt.u, als het dit jaar
nog kan, aan de weesjes óók schoentjes
Kleine, witte vlokjes vallen
Zachtjes op de aarde neer.
Kleine, witte vlokjes dwar'len
Licht en luchtig als een veer.
Is het niet, of al die vlokjes,
Uit den hemel neergedaald,
Ons een blijde boodschap brengen?
Elk ons van wat goeds verhaalt?
Hoor je ze niet zachtjes fluist'ren:
„Kerstmis is hetl Luister goed
Naar 't verhaal, dat elk klein vlokje
Aan een gretig oortje doet!"
Vreed' op aarde is de boodschap,
Door de vlokjes ons gebracht.
En een blij en vroolijk
Kerstfeest!
Hebben zij ons toegedacht
RO FRANKFORT—WERKENDAM.
brengen? Want t loopen op klompjes
is lang niet zoo prettig als op
schoentjes."
Tante zei niets; ze gaf Ema een
nachtkus en ging heen. Doch toen ze
beneden kwam, vertelde zij oom, wat
Erna had gevraagd. „Ze zal geen
klompjes meer wenschen," zei ze.
.Gelukkig, dat wij niet aan haar
1 i e f s t e n wensch voldeden," sprak
oom. ,,'t Was toch op het verlang
lijstje: „M ij n liefste wensch is:
Kerstmis vieren op klom-
p e n!"
TANTE JOH.
Kees had een vinkje gevangen. Hij
had het diertje in een kooitje gezet en
verzorgde het goed. Eiken dag was het
drinkbakje van het vinkje gevuld met
water. Maar het vinkje wou niet flui
ten en daar was Kees het juist om te
doen.
Het vinkje kroop altijd in een hoek
van de kooi en floot heelemaal niet. En
toch was op de verzorging van het
vinkje niets aan te merken, want iede-
■ren dag als Kees op stond en hij zich
aangekleed had, nam hij de kooi en
hing* haar op in den tuin waar het
lekker warm was.
Op zekeren nacht droomde hij een
heele gekke droom. Hij was een klein
mannetje dat vliegen kon. Hij vloog
zoo droomde hij over het huis van
zijn ouders en kwam al gauw in het
bosch waar hij zijn vink gevangen had.
Alles was doodstil in het bosch en alle
vogeltjes hadden hun nestjes opge
zocht en sliepen.
Maar stil... hoorde hij daar iets?
Hij vloog op het geluid af cn zag al
gauw, dat een paar jonge vinkjes zoo'n
lawaai maakten en daar hoorde hij de
vinkjes roepen: „Moeder, Moedertje,
kom toch terug, heeft die wreede Kees
je meegenomen? Kom toch terug!"
Met een schok werd hij wakker. Hij
werd geroepen, het was hoog tijd. Toen
hij zich aangekleed en gewasschen
had, ging hij naar de kamer en pakte
de kooi. Niet om haar op te hangen
de tuin, maar om de vink te laten
vliegen.
Was dat niet flink van hem?
JOH. M. K.
Rubriek van Oom Bob
Beste Nichten en Neven!
Ik heb drie belangrijke dingen aan
jullie te zeggen.
In de eerste j>laats wensch ik jullie
allemaal prettige en gezellige Kerstda
gen toe en dank ik jullie nog wel voor
de wenschen, die jullie mij gedaan hebt.
Dan verder dit: denken jullie
er aan dat alle briefjes
Dinsdag voor 5 uur aan het
bureau moeten zijn, daar het
Woensdag reeds eerste Kerstdag is. Elk
briefje dat na dien tijd komt, kan ik
onmogelijk meer beantwoorden, hoor!
En tenslotte wil ik jullie
herinneren aan de uitloving
van het Bussink-a 1 bum voor
de nicht of neef die het
aardigst en lx et mooist een
kersttaferecltje tcekenf. Ook
die teekening willen jullie mij wel voor
bovengenoemden tijd insturen, anders
telt zij niet meer mee; het hoeft lieusch
geen prachtig schilderij te zijn!
Na de groetenafdeeling, komt het slot
van Oude Man's verhaal over Oeli, den
slaag. Het is wel geen kerstverhaal,
maar de meesten van jullie vinden het
een mooi verhaal, en daar ben ik blij
om, daar het nog al lang was.
De groeten doen: Tom Mix aan Oli
fantje en Powi; Magnolia aan Post-
jager, Olifantje en Stormvogeltje; Sip-Su
aan Tompoes; Draaitol aan Pcwi, Flie
refluiter en Charly Chaplin: Kaka aan
Pewi en Robbedoes; Zonnetje aan de
heele familie; Olifantje aan Fliereflui
ter, Cab Calloway en Kakcltje; Koeh-
lang aan Oom Pim, Olifantje, Klaver
blaadje en Kaka; Kakeltje aan Robin
son Crucoë, Olifantje en Kaka; Zwart-
kijkstertje aan Charly Chaplin, 'Post-
jitger. Tompoes en rest familie; Koren
bloem aan Sip-Su en Cow-Boy; Post-
jager aan Tob Mix; Pewi aan Kaka; Ro
binson Crusoë aan Charly Chaplin;
Veldmuis aan Robbedoes, Rateltje, Bab
beltje en Rembrandt; Klaverblaadje aan
Postjager, Robbedoes en Praatgraag.
Oeli, de slaaf
Het was niet tot Oeli doorgedrongen,
hoe het proces' met den slavenhande
laar is afgelopen, maar zijn gerechte
straf zal hij niet ontgaan zijn. Met Oeli
zelf wist men echter niet goed raad.
Men liet hem daarom voorloopig aan
boord van een schip, waar hij het zeer
goed had, maar zijn verlangen naar
cn bosch bracht licm er toe weg te
loopen.
Tenslotte kwam hij bij ons terecht,
zooals reeds verteld is.
Maar nu. Zoo slim was de jongen wel
om niet meer voor een tweede maal
weg te ioopen. Wel nam zijn „baas"
hem een puur maal mee naar land,
maar de knaap bleef angstvallig dicht
bij hem; was zelfs niet „weg te slaan".
Onze officier kreeg van zijn collega's
heel wat spotternij to hooren. Men
lachte om dc „blijdschap" van zijn
vrouw wanneer hij met dien knaap
thuis zou komen.
Voor ons was Oeli een bron van af
leiding in ons eentonig zeeman's leven,
cn waar zelfs de ruwste onder ons, in
genomen was met de aanhankelijkheid
en dankbaarheid, die hij betoonde, wan-