De Bastille herrezen FILM EN HISTORIE Parelcollier 'T OORDEEL VAN RAEBURN'S TIJDGENOOT VARIA DE EENDENKOOI ALS RESERVAAT SCHOONHEID VAN HET HOOILAND DE REVOLUTIE VAN 17S9 Langdurige en moei* lijke arbeid in de stu dio's Charles Dickens is wel een van de moest populaire figuren in do Engclsche literatuur, wiens groot ste faam uitging van zijn humoristische karakterleekcningen. Reeds zijn eerste werk, dat hij op 24-jarigen leeftijd schreef: „Sketches by Boz" (1836) legde daarvan getuigenis af, maar veel meer deed dit het volgende jaar zijn beroemd geworden „Pickwick Papers." Vrijwel al zijn volgende werken dragen hetzelf de karakter. Het mag waar zijn, dat Dickens zich schuldig maakte aan sen timentaliteit en overdrijving, zijn levens vreugde en bovenal zijn onuitputtelijke humor bekoren zijn lezers tóch. Merkwaardig genoeg ziin er twee werken, die een uitzondering belceke- nen op Dickens' schrijftrant: „A tale of two cities" en „Barnatsy Rudgo", waar van het eerste het beste en bekendste is. Beide zijn ze een poging in do rich ting van den historischcn roman. De be koring van „A tale of two cities ligt niet in komische situaties: er komen behalve enkele neven-figuren zelfs geen komische elementen in voor. Het is een mecsleepende tragische geschiedenis waar ook in afwijking van Dickens' andere boeken, dio alle min of meer een aaneenrijging van korte en lange Hitsen zijn een vaste draad doorheen loopt en een goed bedachte intrigue in wordt uitgesponnen. Deze „tule of two cities" is het ge weest welke Metro Goldwyrf Mayor ge kozen hebben voor het maken van een grootscheeps opgezetto historische film, waaraan maandenlang met man en macht is gewerkt. I-Iet scenario werd samengesteld door W. P. Lipscomb, een Engelschman, die reeds verscheidene filmstories schreef, onder meer voor „Les misérables". Vol gens diens verklaringen is het boek niet „gemoderniseerd" maar word, behou dens enkele onontkoombare wijzigingen (welke echter van ondergeschikt belang gebleven moeten zijn) het werk van Dickens onverminkt weergegeven. Dat er veol werk noodig was om ver schillende uitgebreide tafcreclen uit de Kransche revolutie van 17S9 op te nemen Aalt to begrijpen. Het aantal „spreken de" medespelers beliep 112, terwijl daarenboven nog eens 6000 figuranten werden aangenomen, gekleed en geïn strueerd, om „woelige menigten" te vor men, welke in het bizonder bij de op namen van de bestorming van de Bas tille noodig waren. Een groot deel van de Bastille werd in de M. G. M. studios gereconstrueerd, niet van latten on pleisterwerk, waarvan allerlei bouwsels gewoonlijk worden gemaakt, maar van solide groote steenen. liet was name lijk noodig. dat de Bastille, welke dooi de revolutionnairen immers als het sym bool van despotisme werd beschouwd, door de menigte werd afgebroken. Beide gebeurtenissen: de bestorming van de Bastille en het afbreken ervan wer den in extenso opgenomen. Om uitgebreide straatseènes op te kunnen nemen maakte men van een nieuwigheid gebruik. Er werden name lijk kleine spoorlijntjes aangelegd waar over de camera's de spelers zonder schokken konden volgen. Bij het licht van twee kaarsen Over hel algemeen is men gewend dat de filmspelers steeds in het moordende licht van een batterij schijnwerpers van velerlei soort worden gefilmd. Dat hot ook wel eens andere is bewijst een scène een close up welke in deze film voorkomt. Een der spelers het was Ronald Colman, die de rol van Sidney Carton vervulde moest name lijk volgens het draaiboek worden op genomen in het halfduister, met dan sende schaduwen op zijn gelaat, terwijl hij bij kaarslicht zat te schrijven. Eerst werd niet gewone schijnwerpers en vele hulpmiddelen geprobeerd het lukte niet. Daarop liet Jack Corn way, de re gisseur dozijnen kaarsen aansteken het gewenschte resultaat bleef uit. Na lang experimenteeren kwam Marsh, de cameiuman op het idee, slechts twee Uit „A tale of two cities". De bestorming van de Bas* tille (Foto: Metro Goldwyn Mayer) kaarsen to nomen. En ziet, de opname slaagde. Nu moet erbij vermeld worden, dat men toen gebruik kon maken van een nieuwe filmsoort, die veel gevoeli ger is, dan de films welke tot voor kort werden gefabriceerd. Heroïsche figuur Een van de mooiste figuren welke Dickens wellicht ooit geschapen hoeft is wel Sydney Carton, de Londonscho rechtsgeleerde. Wanneer we hem voor het eerst ontmoeten is hij een knap man, maar volkomen futloos en in ver val geraakt. Hij blijkt zelfkennis genoeg tc bezitten, want hij geeft toe, dat hij een nietsnut en een dronkaard is. Maar in het laatste deel van de ge schiedenis kennen we hem nauwelijks terug in de heroïsche figuur, die koel bloedig en weloverwogen weet te han delen wanneer iedereen zijn hoofd kwijt is en die tenslotte zijn leven opoffert om den echtgenoot van de vrouw, die hij meende te kunnen liefhebben, te redden. Men mag het geheel romantisch en pathetisch noemen, toch hoort Sydney Carton tot de beste figuren uit de lite ratuur. Deze figuur wordt, zooals ge zegd door Ronald Colman vertolkt. Eli zabeth Allan is Lucie Manettc, do doch ter van den Franschen dokter (Henry B. Walthall) die tengevolge van zijn lange gevangenschap in de Bastille aan gees- teszwakte leed. Edna May Oliver, lang, hoekig en leelijk speelt miss Pross, de toegewijde kamenier van Lucie. Basil Rathbonc is dc wrecde marquis do St. Evrémonde en Donald Woods speelt Charles Darnay, de man wiens leven later door het toedoen a'an Carton wordt gered. Jack Conway, de regisseur, is onder meer bekend door zijn werk „Viva Vil la", dat goede verwachtingen ten aan zien van „a tale of two cities" rechtvaar digt. OVER GOMLAK EN DE LAK- SCHILDLUIS Gom lak, ook schellak, stok- of tafel lak genoemd, is een rood gekleurde gom, dio gevonden wordt op de blade ren en vooral aan de jonge takjes van verschillende struiken en hoornen. Zij ontstaat door den steek van het wijfje der lakschildluis, waardoor een sap uit de plant vloeit, dat de larven van het insect omhult en op de takjes op droogt cn verhardt. Deze niassa, waar in nog overblijfselen der later uitge kropen, karmijmoode insecten overge bleven zijn, wordt met dc takjes ver zameld en levert de stoklak. Korrellak is die, welke van het hout ontdaan is. en schellak is gesmolen, tot koeken korrellak. Stoklak is rooder gekleurd. Laat men stoklak met. verdund soda water aftrekken en slaat men die op lossing neer met aluin, dan verkrijgt zij, na gedroogd te zijn, den naam van lacklake. Dc lack-dye of tafellak komt voer in vierkante koekjes en schijnt daarin a'an de lack-dye te verschillen, Plek van stilte en schoonheid in een wereld vol rumoeren Een kooi, een eendenkooi is een men geling van natuur en cultuur. Maar do natuur overheerscht, niet het menschcn- werk. Overal waar de menschen ver andering brengen, tracht de natuur, staag werkend het terrein te herwin nen. Waar een stuk bouwland verwaar loosd wordt, zijn gauw de klaprozen en de kamillen, de melden en de riethal men de baas. Waar de heide aan cul tuurland grenst, tracht zij het verlo ren terrein te heroveren. Waar de kooi- W- zijn vangpijpen aanlegt en onder houdt en de paadjes tusschon 't ge boende en *t struweel wat tracht schoon te houden, daar moet hij onop houdelijk strijden tegen de warreling van de braamstruiken, tegen de slin gering van de hagewinden, tegen de vlierloten die het pad overhuiven, te gen de kamperfoelie die een plaatsje zoekt, tegen het riet dat opschiet tel kens weer, tegen de brandnetels die zich fel en dapper weren, tegen de wil de balsaminen die het pad versperren willen en hun zaad laten springen in 't rond, tegen \eel meer planten nog die allemaal zioh rekken en strekken naar het licht en onder het dichte en donkere geboomte juist de open plek ken zooken langs de paden waar een zonneglimp en een lichtstraal opgevan gen kunnen worden. De kooi, een mengeling van natuur on cultuur. Immers de kolk-n, dc vang pijpen en de smalle primitieve paadjes zijn door menschen aangelegd, het kooihuisje is door menschenhand ge bouwd, het kooihondje is e<--n duisdier en het staat allemaal in dienst van 't vangbedrijf, 't kooikerswerk. Maar dit alles, waarover ik vroeger wel eens schreef en waarover ik het nu niet heb- !>en wil, is omringd door, omweven van, omlijst met dc warreling van de woe kering, de slingering en de bloeseming van een intens rijk natuurleven, dat in blad cn bloem, in kleur en geur, in roep en zang zich menigvuldig openbaart. Het kooibosch is rustig, moet zeer rus tig zijn en is aUeen met speciale toe stemming toegankelijk, ja ru in den vangtijd wel geheel verboden. Zoo is dit land, dat terra incognito, onbekend land is voor velen, voor de a'ogels en de bloemen zeer bcgeerenswaardig land. Als ook de kooiker zo met rust laat, en hij doet dat meestal, en soms zijn daarvoor door verschillende ver- eenigingen speciale maatregelen geno men en bijzondere voorzieningen ge troffen, dan kunnen zij zich hier ont plooien en ontwikkelen zonder moei to en tegenslag. Dan kunnen de roeken en in sommige kooien de reigers en in enkele de prachtige en zeldzame aal schol vers broeden, dan vinden winter koning en wielewaal en a'ele kleine zangvogels er een veilig oord en aan den rand van 't kooibosch kan de roer domp in 't rietland wonen en dc wulp kan over de mooraslanden zijn roep la ten liooren. Dan is in 't trekgat aAn den kooirand het sterntje veilig en in Op weg naar de guillotine. Sid ney Carton met het onbekende meisje jSB (Foto: Metro Goldwyn Mayer) 't veld rondom kunnen de uilen leven. Dan kan in en om de kooi, die ik kort geleden in de nog altijd prachtige en voor een goed deel ongerepte Noord- Westhoek van Overijssel bezocht en die de grootste van Nederland is en zelfs van Europa heet, een rijke flora naast een talrijke fauna zich ont plooien. Het wegje erheen door 't prachtige moerasland rondom voert ons door een weelde van geuren en kleuren. Langs braamstruiken, waarvan de sappige vruchten tot plukken nooden en voor ons ditmaal do morgenkoffie moeten vervangen Langs 't kostelijk paars van overvloedige kattestaartcnbloei. Langs 't geel van hertshooi en 't wit van be- reklauw, langs 't roomgeel van moeras- sDlrea's en 't purper van wilgenroosjes. Do wilde balsamion, het springkruid, dat ik al noemde, bloeit nog geel ot laat zijn zaaddoosjes openspatten. De valeriaan toeft hoog op en laag in do veengatcn bloeien waterlelie en plomp. Zwammen cn mossen woekeren alom, de stinkzwam mengt zijn geur tusschen zoetere aromen en zijn witte hoed staat hier en daar op de grijs wilt en steel. Ik wil geen catalogus geven cn ik houd daarom maar op met het noemen van namen, ofschoon elke naam bij den kenner een wereld van schoonheid op roept en bij den niet-deskundige ver moedens wekt van veel en velerlei moois. Dat is in en vlakbij de kooi niet voor iedereen toegankelijk ofschoon de kooiker aan het Giethoornsche Wiede zijn kooibosch tegen entróe en onder toezicht bezichtigen Iaat en daardoor dus ieder in staat stelt iets aran dit al les te zien. Maai* ook waar de kooi zelf en de naaste omgeving niet betreden morgen worden en slechts voor enkele bevoor rechten toegankelijk zijn, daar is de eendenkooi toch meestal een centrum van schoonheid die ook wijder in 't rond zich rijkelijk openvouwt. Wat de kooi aan wilde eenden buitmaakt, geeft zij meestal overvloedig terug als rusti ge verblijfplaats voor velerlöi vogels, bloemen, zwammen en insecten, als waardevol reservaat, als plek van stil te, schoonheid in een wereld vol ru moeren. A. L. B. VERLEIDELIJK glansden en schit terden de juweelen, goud- en zil verwerken in de étalage van don juwelier. Een hoer, die er zeer gedistin geerd uitzag, bleef er vóór staan en bekeek een wijle de uitgestalde kost baarheden. Dan opende hij resoluut de deur cn trad den winkel binnen. „Ik wensch dat snoer paarlen tc koopen", zei hij kortaf, terwijl hij mot een hand beweging naar de uitstalling wees. Terstond schoot de juwelier toe om de bediening van den voornamen klant persoonlijk tc leiden. Op een wenk produceerde een bediende het gcwenscli te collier. „Het is het mooiste stuk, dat ik op het oogenblik' in mijn magazijn heb", verzekerde de juwelier met. trots en legde het sieraad bijna met tceder hoid in de handen van den heer, die de paarlen onderzoekend door zijn rin gers het glijden. De manier, waart.p hij ze stuk voor stuk onderzocht, verried den kenner. Vol verwachting en uit ge woonte scherp toeziend, stond de juwe lier naast hem. Eindelijk was het onderzoek geëin digd. „Wat moet dat ding kosten", vroeg do heer aan den juwelier. „Vijf lig duizend goudfrancs een belache lijke lage prijs!" verzekerde hij. „Slechts wegens de crisisDe heer nam er weinig of geen notitie van, maar zei kortweg: ,,'t Is goed. Ik neem het col her. Maar ik wensch een andere slui ting. Deze bevalt mij niet." „Max, do juweelen sJoten!" beval de chef bereidwillig en keerde zich om teneinde het verlangde aan te nemen. „Ziet U eens hier", zei hij, terwijl hij het vrij groote étui opende", hier zul! U beslist keus bij vinden." De klant knikte zwijgend en koos oen eenvoudige platina sluiting. „Dit zal wel het juiste zijn", merkte hij op en voeg- de er beleefd bij: „Mag ik U nog eens om het collier verzoeken?" De oogen van den juwelier werden groot. „Het collier?" stamelde hij. „Ja. natuurlijk, het collier, dat ik wil koo pen", herhaalde de heer ongeduldig „Maar U hebt het snoer toch don gc- teelen tijd in Uw handen gehad!" zei de juwelier met nadruk en keek den hem vreemden lieer doordringend aan. Deze doorstond den blik kalm. „Zekei heb ik het in mijn handen gehad. Maar voor ik het slot uitkoos, gaf ik Uw be diende hier de paarlen terug!" Dit werd door dezen levendig ontkend. „Misschien hebt U het collier bij vergissing in den zak gestoken?" waagde de juwelier met een effen gezicht op te merken. Wanneer we zoo eens kranten en tijd schriften doorbladeren, die onze voor vaderen anderhalve eeuw geleden van het wereldgebeuren op de hoogte hielden, dan blijkt duidelijk, dat de kunstkritiek ook in die dagen een zeer belangrijke plaats innam Zelfs ging het in de kunst kolommen van de 18de eeuw dikwijls allesbehalve malsch toe en de heeren cri tici gingen zich nog al eens te buiten aan persoonlijke aanvallen, die hen van daag den dag voor den rechter zouden hebben gebracht Een van de eersten, die het werk van den kunstcriticus op een hooger peil bracht, was de Schot, Caleb Whitefoord, wiens artikelen in The Public Advertiser" dan ook heel wat betrouwbaarder zijn, dan de ongebreidelde lof en blaam van 2ijn tijdgenooten. Daarom is het wel aardig om te lezen wat Whitefoord schrijft over Raeburn's prachtige portret van Sir John Clerk en zij n vrouw Rosemary Dacre, een van de belangrijkste inzen dingen van de tentoonstelling „Twee Eeuwen Engelsche Kunstin het Stedelijk Museum te Amsterdam Toen Raeburn, op aanraden van Reynolds, in 1792 eindelijk besloot om ook eens in Londen te exposeeren hij had zich in Edinburg als portretschilder reeds grooten naam verworven was hij al 36 jaar oud. Het schilderij, dat hij voor zijn Londensch débüt bestemde, was juist dit portret van Sir John Clerk en zijn vrouw. Ongelukkigerwijze kwam het doek tc laat in Londen aan voor de tentoon stelling in Somerset House, de toenmalige zetel van de Royal Academy. De termijn voor de inzending was verstreken en Raeburn's schilderij werd geweigerd. Dit kwam ter oore van Alderman Boydell, de stichter en eigenaar van de Shakespeare Gallery, die Raeburn onmiddellijk aan bood om het geweigerde schilderij in een van zijn zalen te exposeeren. Het was naar aanleiding hiervan, dat Whitefoord schreef „Van de schilderijendie voor de Royal Academy zijn ingezonden, zijn er ongetwijfeld heel veel, die daar beslist niet thuis hoorert en die daarom zeer terecht geweigerd zijn. Voor een tweede categorie bleek er geen ruimte meer beschikbaar te zijn en dan zijn er ook nog doeken, die te laat zijn aangekomenTot deze laatste groep behoort een groot schilderij van den Heer Raeburn uit Edinburg. Het stelt voor Sir John Clarke en zijn vrouw en is op zeer krachtige sn opvallende wijze ge schilderd. Hoewel in de open lucht, staan de figuren toch in de schaduw. Dit werk ver toont een durf en een zoo krachtig effect, als slechts zelden zijn geëvenaard." Elf jaar lang schijnt er niet meer over dit schilderij te zijn geschreven, maar in 1803 komt The Monthly Magazine" uit met een artikel over Raeburn. „Zijn schilderijenzegt de auteur, „zijn nu zeer gezocht en dat komt ze ook toe." Van die schilderijen, volgens dezen cri ticus waard geroemd te worden, vindt U in het Stedelijk Museuro, behalve de reeds genoemde portretgroep, op de tentoonstelling „Twee Eeuwen Engelsche Kunst" ook de bijzonder mooie beeltenis sen van Sir John Sinclair, Lady Carnegie en Mrs. Scott Moncrieff. Het gelaat van den ander werd ijs koud. „Ik ben niet gewoon dingen m dun zak te steken, die mij niet tocbehooren. Ook niet bij vergissing! Het is zooals ik gezegd heb: ik heb de paarlen hior aan den jongen man terug gegeven. Mogelijkerwijze zijn ze in zijn lesse naar of ergens anders in geraakt. Zoekt U maar eens!" En dat dééd men ook. De heer stak nonchalant een sigaret aan en blies, zichtbaar verveeld den rook de lucht in. Aan het zoeken nam hij geen deel. Des te ijveriger waren in middels do juwelier en zijn bediende. Overal zochten zij onder stoelen en ta fels, op, onder en achter de toonbanken on vitrines. In schuifladen cn kasten kortom in alle hoeken en gaten. Maar al liet zoeken was vergeefsch. Het sieraad werd niet gevonden. Nu werd de juwelier energiek. „Me neer", begon hij, „ik wil U geenszins in Uw eer tasten, maar U moet toege ven, dat het collier uit Uw handen ver dwenen is!" „Ja, zeker", bevestigde de heer, terwijl hij zijn goed onderhou den handen toondo, „kijk maar, hier is hij niet!" „Dat zie ik zóó wel," zei do juwelier laconiek, „en daarom wensch ik te we ten, waar mijn collier gebleven is! U beweert het niet te hebben, mijn be diende, op wien ik mij volkomen kan verlaten, zegt precies hetzelfde; te ain den is hot ook nergens ergo: waar is het dan wèll?" Dc gevraagde trok de schouders op en antwoordde: „Daaromtrent heb ik absoluut geen vermoeden. Ik weet het niet" „Maar i k wee.t het! Het collier zit In U w zak! Geef mij oogenblikkelijk mijn eigendom terug!" „Ik geef U zelfs niet eens meer ant woord!" a'erklaarde de beschuldigde en ging verontwaardigd naar de deur. „Halt!" donderde de winkelier, terwijl hij hem den weg versperde. „Dat zou U wel passen om nu maar eenvoudig, zon der meer heen te gaan! IJ blijft hier en jij, Max, haal de politie!" „Ja, haalt U de politie!" riep nu ook de heer, die mot zijn wandelstok op den vloer stampte, „cn een beetje vlug asje blieft! U zult mij genoegdoening voor uw beleediging geven, eerroover!" Door het lawaai opmerkzaam gewor- den, bleven de voorbijgangers voor den winkel staan en keken nieuwsgierig naar binnen. Daar kwam ook al een po litieman aan. „Arresteer dezen heer", gebood de ju welier nijdig, „hij heeft mij een parel snoer van vijftigduizend francs ontsto len!" De beweerde dief scheen zijn toorn bereids overwonnen te hebben en Avas zijn zenuwen thans Aveer volkomen meester. Hij bleef er ook bij den politie man bij, niets ontvreemd te hebben, le gitimeerde zich als Amerikaansch staatsburger en onderwierp zich gewil lig aan oen visitatie aan den lijve. Maar dat onderzoek, hoe nauwgezet ook. had geen ander gevolg, dan dat op den man een soni gelds gevonden werd, die aan merkelijk grooter was, dan de koopsom voor het collier. Maar de collier zelf werd niet gevonden. De juwelier sloeg de handen boven zijn hoofd te zanten. „Dat is mij een raadsel! Ik heb toch voortdurend naast den man gestaan! Slechts een enkel oogenblik heb ik mij omgekeerd en toen was het collier weg!" Do agent stelde op eigen houtje eeri onderzoek in het magazijn in, omdat hij, zooals hij zeide, zich een truc herinnerde, waar mee een dief zijn buit handig in den winkel verstopt had en dien later door een medeplichtige liet halen. Doch ook deze veronderstelling had een negatief succes: de parelsnoer was en bleef ver dwenen. Daar de zaak niet werd opgehelderd, verzocht de agent den Amerikaan hem naar het bureau van politic te volgen. Juwelier en bediende moesten als ge tuigen mee. Toen het viertal op straat kwam, bestormden nieuwsgierigen den eigr-naar van den juwelierswinkel met vragen, wat er eigenlijk gebeurd was. Slechts met moeite kon de van opwin ding bevende man zich a'an de opdrin- gers ontdoen en zich een weg naar den auto banen, welke hem snel, met de an deren, naar het hoofdbureau bracht Twee '*ren later nam de totaal versla gen juwelier afscheid A'an den commis saris. „Hoe is >et toch mogelijk?" jam merde hij, „een parelsnoer kan toch niet zoo maar verdwijnen!? de man moet het wel hebben!" De commissaris zei, dat hij hot betreurde niets verder te kunnen doen. „Wij moeten den gearres teerde weder vrij laten. Er ie niet het minste of geringste bewijs tegen hem. Er is niets op hem gevonden. Röntgen stralen toonden geen spoor van paar len zijn papleren zijn voorbeeldig in ordeen dan, hij is Amerikaansch burger van geboorte, en dat is ook geen kleinigheiddat begrijpt U wel. Dus moed houden! Tot ziens, meneer." En nog twee uur later zat de deftige heer tegenover een gentleman, wiens phvisonomie een prachtbeeld voor een misdadigersalbum was. „Alles in orde?" vroeg do heer. „Natuurlijk!" antwoord de de ander. „Maar wees zoo verstandig om je in 't vervolg nauwgezet aan onze afspraken te houden. Ik heb uitdrukke lijk gezegd: linkerzak maar het ding zat in den rechtschen! Als ik het kleine oploopje niet zoo perfect had gemana ged, dan zou er geen schaduw van een kans geweest zijn den man tweemaal en van verschillende kanten in de ver drukking te brengen. Dus onthoud het nu goed: altijd in den linkerzak!" Terwijl hij dit zeide, haalde hij iets uit zijn broekzak en wierp met het een nonchalante beweging op tafel. Het was het verdwenen parelsnoer. De deftige nam het grijnzend op, beet de snoer doormidden en deelde de losse paarlen nauwkeurig in twee helften: „Je hebt gelijk met je aanmerking, old boy maar daar ben ik onschuldig aan. Dio domoor van 'n juwelier, stond stoeds zoo, dat ik het collier niet anders dan in den rechterzak kon prakkezee- ren. Maar dat kan ons nu vierkant egaal zijn. De hoofdzaak is en blijft, dat ie hem er bij 't gedrang op straat zoo netjes uitgevischt hebt Die de kunst verstaat, beschaamt zijn measter niet!' de het benoodigde, dat werd uitgezet in den proeftuin van het Instituut voor Plantenziekten. Thans is de eerse generatie volwas sen- Men kan nu verder kweeken om entmateriaal te vorkrijgen. Aan vijf houtvesters op Java zijn takken met luizen verzonden. De boomen zelf heb ben weinig waarde, doch do lakschild luis kan dit veranderen. Aldus is men op Java thans doende, een nieuw boschproduct te telen, en de verdienste hiervan komt toe aan dr. P. \an der Groot, leider yan meer genoemd instituut. De broedlak wordt afgesneden met tak en al. Men heeft dan een korst van lak uit de saamgesmolten niassa der volwassen luizen. Hieruit komen do jonge larven voort, langwerpige hees ten met zes pooton, die zich in don be ginne verplaatsen, doch al spoedig zich vastzetten en in het hout verankeren, want daaruit toch krijgen zij hun voed sel. Na één a twee dagen al zetten de bees ten zich vast en vormen vervolgens een massa, een klomp. Hieruit beeft men vroeger cochenille bereid: de scharlakenverf die in dc volkstaal kon zeniolje geheoten werd De wijfjes zijn na zes weken goslachts rijp en beginnen dan, bevrucht of on bevrucht, eieren te leggen. En zoo gaat het proces geregeld door. Het woord is thans aan den handel om gebruik te maken van deze nieuwe uitvoerkans. Str John Clerk en zijn vrouw Rosemary Dacre, door Sir Henry Raeburn. Dickens' Tale of two citieshet onderwerp voor een grootsch opgezette Metro Goldwyn filmmet Ronald Colman en Elizabeth Allan in de hoofdrollen. dat zij met meer zorg behandeld wordt. Zij ondergaat een zuivering, wordt ge bruikt als wijngcestvernis cn is een hoofdbestanddeel van fijn zegellak. Ook in vuurwerken, bij de lioedenfabri- katie, bij het bereiden van enkele lak verfsoorten en drukinkt, het vernissen van papier, doch het meest bij het ma ken van gramofoonplaten wordt schel lak gebruik. De lakschildluis speelt in Britsch- Indië een belangrijke rol. Zij levert de bouwstof voor de hierboven genoemde alsmede nog cenigo andere fabrikaten en vormt derhalve een uitvoerproduct (vooral naar de Ver. Staten) dat een cijfer van wol 16 millioen ropijen (l ropij is thans circa 0.55 waard) per jaar. Maar ook in deze branche is jaren geleden al de dreiging van het synthe tisch product ontstaan, doch ook hier in zijn tot. dusver nog geen resultaten bereikt, die gewicht in de schaal leg gen. West-Java bezit ook een soort lak schildluis, vooral in de buurt van Bui tenzorg, in de landstaal Bogor gehee- tcn. Het ruwe product hiervan is in de Inlandscho wereld bekend als galla- galla, dat echter niet geschikt is voor de productie van lak. De directeur van het Instituut voor Plantenziekten kwam op economische gronden od de gedachte, de schildluis uit Brlsch-Indië te importeeren. Zulks geschiedde in Februari van dit jaar. Het Britsch-Indische proefstation lever-

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1936 | | pagina 12