De Bastille
herrezen
FILM EN HISTORIE
Parelcollier
'T OORDEEL VAN RAEBURN'S
TIJDGENOOT
VARIA
DE EENDENKOOI ALS RESERVAAT
SCHOONHEID VAN
HET HOOILAND
DE REVOLUTIE
VAN 17S9
Langdurige en moei*
lijke arbeid in de stu
dio's
Charles Dickens is wel een van
de moest populaire figuren in do
Engclsche literatuur, wiens groot
ste faam uitging van zijn humoristische
karakterleekcningen. Reeds zijn eerste
werk, dat hij op 24-jarigen leeftijd
schreef: „Sketches by Boz" (1836) legde
daarvan getuigenis af, maar veel meer
deed dit het volgende jaar zijn beroemd
geworden „Pickwick Papers." Vrijwel
al zijn volgende werken dragen hetzelf
de karakter. Het mag waar zijn, dat
Dickens zich schuldig maakte aan sen
timentaliteit en overdrijving, zijn levens
vreugde en bovenal zijn onuitputtelijke
humor bekoren zijn lezers tóch.
Merkwaardig genoeg ziin er twee
werken, die een uitzondering belceke-
nen op Dickens' schrijftrant: „A tale of
two cities" en „Barnatsy Rudgo", waar
van het eerste het beste en bekendste
is. Beide zijn ze een poging in do rich
ting van den historischcn roman. De be
koring van „A tale of two cities ligt
niet in komische situaties: er komen
behalve enkele neven-figuren zelfs geen
komische elementen in voor. Het is een
mecsleepende tragische geschiedenis
waar ook in afwijking van Dickens'
andere boeken, dio alle min of meer
een aaneenrijging van korte en lange
Hitsen zijn een vaste draad doorheen
loopt en een goed bedachte intrigue in
wordt uitgesponnen.
Deze „tule of two cities" is het ge
weest welke Metro Goldwyrf Mayor ge
kozen hebben voor het maken van een
grootscheeps opgezetto historische film,
waaraan maandenlang met man en
macht is gewerkt.
I-Iet scenario werd samengesteld door
W. P. Lipscomb, een Engelschman, die
reeds verscheidene filmstories schreef,
onder meer voor „Les misérables". Vol
gens diens verklaringen is het boek niet
„gemoderniseerd" maar word, behou
dens enkele onontkoombare wijzigingen
(welke echter van ondergeschikt belang
gebleven moeten zijn) het werk van
Dickens onverminkt weergegeven.
Dat er veol werk noodig was om ver
schillende uitgebreide tafcreclen uit de
Kransche revolutie van 17S9 op te nemen
Aalt to begrijpen. Het aantal „spreken
de" medespelers beliep 112, terwijl
daarenboven nog eens 6000 figuranten
werden aangenomen, gekleed en geïn
strueerd, om „woelige menigten" te vor
men, welke in het bizonder bij de op
namen van de bestorming van de Bas
tille noodig waren. Een groot deel van
de Bastille werd in de M. G. M. studios
gereconstrueerd, niet van latten on
pleisterwerk, waarvan allerlei bouwsels
gewoonlijk worden gemaakt, maar van
solide groote steenen. liet was name
lijk noodig. dat de Bastille, welke dooi
de revolutionnairen immers als het sym
bool van despotisme werd beschouwd,
door de menigte werd afgebroken.
Beide gebeurtenissen: de bestorming van
de Bastille en het afbreken ervan wer
den in extenso opgenomen.
Om uitgebreide straatseènes op te
kunnen nemen maakte men van een
nieuwigheid gebruik. Er werden name
lijk kleine spoorlijntjes aangelegd waar
over de camera's de spelers zonder
schokken konden volgen.
Bij het licht van twee
kaarsen
Over hel algemeen is men gewend dat
de filmspelers steeds in het moordende
licht van een batterij schijnwerpers van
velerlei soort worden gefilmd. Dat hot
ook wel eens andere is bewijst een
scène een close up welke in deze
film voorkomt. Een der spelers het
was Ronald Colman, die de rol van
Sidney Carton vervulde moest name
lijk volgens het draaiboek worden op
genomen in het halfduister, met dan
sende schaduwen op zijn gelaat, terwijl
hij bij kaarslicht zat te schrijven. Eerst
werd niet gewone schijnwerpers en vele
hulpmiddelen geprobeerd het lukte
niet. Daarop liet Jack Corn way, de re
gisseur dozijnen kaarsen aansteken
het gewenschte resultaat bleef uit. Na
lang experimenteeren kwam Marsh, de
cameiuman op het idee, slechts twee
Uit „A tale of two cities".
De bestorming van de Bas*
tille
(Foto: Metro Goldwyn Mayer)
kaarsen to nomen. En ziet, de opname
slaagde. Nu moet erbij vermeld worden,
dat men toen gebruik kon maken van
een nieuwe filmsoort, die veel gevoeli
ger is, dan de films welke tot voor kort
werden gefabriceerd.
Heroïsche figuur
Een van de mooiste figuren welke
Dickens wellicht ooit geschapen hoeft is
wel Sydney Carton, de Londonscho
rechtsgeleerde. Wanneer we hem voor
het eerst ontmoeten is hij een knap
man, maar volkomen futloos en in ver
val geraakt. Hij blijkt zelfkennis genoeg
tc bezitten, want hij geeft toe, dat hij
een nietsnut en een dronkaard is.
Maar in het laatste deel van de ge
schiedenis kennen we hem nauwelijks
terug in de heroïsche figuur, die koel
bloedig en weloverwogen weet te han
delen wanneer iedereen zijn hoofd kwijt
is en die tenslotte zijn leven opoffert
om den echtgenoot van de vrouw, die
hij meende te kunnen liefhebben, te
redden.
Men mag het geheel romantisch en
pathetisch noemen, toch hoort Sydney
Carton tot de beste figuren uit de lite
ratuur. Deze figuur wordt, zooals ge
zegd door Ronald Colman vertolkt. Eli
zabeth Allan is Lucie Manettc, do doch
ter van den Franschen dokter (Henry B.
Walthall) die tengevolge van zijn lange
gevangenschap in de Bastille aan gees-
teszwakte leed. Edna May Oliver, lang,
hoekig en leelijk speelt miss Pross, de
toegewijde kamenier van Lucie. Basil
Rathbonc is dc wrecde marquis do St.
Evrémonde en Donald Woods speelt
Charles Darnay, de man wiens leven
later door het toedoen a'an Carton wordt
gered.
Jack Conway, de regisseur, is onder
meer bekend door zijn werk „Viva Vil
la", dat goede verwachtingen ten aan
zien van „a tale of two cities" rechtvaar
digt.
OVER GOMLAK EN DE LAK-
SCHILDLUIS
Gom lak, ook schellak, stok- of tafel
lak genoemd, is een rood gekleurde
gom, dio gevonden wordt op de blade
ren en vooral aan de jonge takjes van
verschillende struiken en hoornen. Zij
ontstaat door den steek van het wijfje
der lakschildluis, waardoor een sap
uit de plant vloeit, dat de larven van
het insect omhult en op de takjes op
droogt cn verhardt. Deze niassa, waar
in nog overblijfselen der later uitge
kropen, karmijmoode insecten overge
bleven zijn, wordt met dc takjes ver
zameld en levert de stoklak. Korrellak
is die, welke van het hout ontdaan is.
en schellak is gesmolen, tot koeken
korrellak. Stoklak is rooder gekleurd.
Laat men stoklak met. verdund soda
water aftrekken en slaat men die op
lossing neer met aluin, dan verkrijgt
zij, na gedroogd te zijn, den naam van
lacklake. Dc lack-dye of tafellak komt
voer in vierkante koekjes en schijnt
daarin a'an de lack-dye te verschillen,
Plek van stilte en schoonheid
in een wereld vol
rumoeren
Een kooi, een eendenkooi is een men
geling van natuur en cultuur. Maar do
natuur overheerscht, niet het menschcn-
werk. Overal waar de menschen ver
andering brengen, tracht de natuur,
staag werkend het terrein te herwin
nen. Waar een stuk bouwland verwaar
loosd wordt, zijn gauw de klaprozen en
de kamillen, de melden en de riethal
men de baas. Waar de heide aan cul
tuurland grenst, tracht zij het verlo
ren terrein te heroveren. Waar de kooi-
W- zijn vangpijpen aanlegt en onder
houdt en de paadjes tusschon 't ge
boende en *t struweel wat tracht
schoon te houden, daar moet hij onop
houdelijk strijden tegen de warreling
van de braamstruiken, tegen de slin
gering van de hagewinden, tegen de
vlierloten die het pad overhuiven, te
gen de kamperfoelie die een plaatsje
zoekt, tegen het riet dat opschiet tel
kens weer, tegen de brandnetels die
zich fel en dapper weren, tegen de wil
de balsaminen die het pad versperren
willen en hun zaad laten springen in
't rond, tegen \eel meer planten nog
die allemaal zioh rekken en strekken
naar het licht en onder het dichte en
donkere geboomte juist de open plek
ken zooken langs de paden waar een
zonneglimp en een lichtstraal opgevan
gen kunnen worden.
De kooi, een mengeling van natuur
on cultuur. Immers de kolk-n, dc vang
pijpen en de smalle primitieve paadjes
zijn door menschen aangelegd, het
kooihuisje is door menschenhand ge
bouwd, het kooihondje is e<--n duisdier
en het staat allemaal in dienst van 't
vangbedrijf, 't kooikerswerk. Maar dit
alles, waarover ik vroeger wel eens
schreef en waarover ik het nu niet heb-
!>en wil, is omringd door, omweven van,
omlijst met dc warreling van de woe
kering, de slingering en de bloeseming
van een intens rijk natuurleven, dat in
blad cn bloem, in kleur en geur, in roep
en zang zich menigvuldig openbaart.
Het kooibosch is rustig, moet zeer rus
tig zijn en is aUeen met speciale toe
stemming toegankelijk, ja ru in den
vangtijd wel geheel verboden. Zoo is
dit land, dat terra incognito, onbekend
land is voor velen, voor de a'ogels en
de bloemen zeer bcgeerenswaardig
land. Als ook de kooiker zo met rust
laat, en hij doet dat meestal, en soms
zijn daarvoor door verschillende ver-
eenigingen speciale maatregelen geno
men en bijzondere voorzieningen ge
troffen, dan kunnen zij zich hier ont
plooien en ontwikkelen zonder moei to
en tegenslag. Dan kunnen de roeken
en in sommige kooien de reigers en
in enkele de prachtige en zeldzame aal
schol vers broeden, dan vinden winter
koning en wielewaal en a'ele kleine
zangvogels er een veilig oord en aan
den rand van 't kooibosch kan de roer
domp in 't rietland wonen en dc wulp
kan over de mooraslanden zijn roep la
ten liooren. Dan is in 't trekgat aAn
den kooirand het sterntje veilig en in
Op weg naar de guillotine. Sid ney Carton met het onbekende
meisje
jSB (Foto: Metro Goldwyn Mayer)
't veld rondom kunnen de uilen leven.
Dan kan in en om de kooi, die ik kort
geleden in de nog altijd prachtige en
voor een goed deel ongerepte Noord-
Westhoek van Overijssel bezocht en
die de grootste van Nederland is en
zelfs van Europa heet, een rijke flora
naast een talrijke fauna zich ont
plooien.
Het wegje erheen door 't prachtige
moerasland rondom voert ons door een
weelde van geuren en kleuren. Langs
braamstruiken, waarvan de sappige
vruchten tot plukken nooden en voor
ons ditmaal do morgenkoffie moeten
vervangen Langs 't kostelijk paars van
overvloedige kattestaartcnbloei. Langs
't geel van hertshooi en 't wit van be-
reklauw, langs 't roomgeel van moeras-
sDlrea's en 't purper van wilgenroosjes.
Do wilde balsamion, het springkruid,
dat ik al noemde, bloeit nog geel ot
laat zijn zaaddoosjes openspatten. De
valeriaan toeft hoog op en laag in do
veengatcn bloeien waterlelie en plomp.
Zwammen cn mossen woekeren alom,
de stinkzwam mengt zijn geur tusschen
zoetere aromen en zijn witte hoed staat
hier en daar op de grijs wilt en steel.
Ik wil geen catalogus geven cn ik houd
daarom maar op met het noemen van
namen, ofschoon elke naam bij den
kenner een wereld van schoonheid op
roept en bij den niet-deskundige ver
moedens wekt van veel en velerlei
moois. Dat is in en vlakbij de kooi niet
voor iedereen toegankelijk ofschoon de
kooiker aan het Giethoornsche Wiede
zijn kooibosch tegen entróe en onder
toezicht bezichtigen Iaat en daardoor
dus ieder in staat stelt iets aran dit al
les te zien.
Maai* ook waar de kooi zelf en de
naaste omgeving niet betreden morgen
worden en slechts voor enkele bevoor
rechten toegankelijk zijn, daar is de
eendenkooi toch meestal een centrum
van schoonheid die ook wijder in 't
rond zich rijkelijk openvouwt. Wat de
kooi aan wilde eenden buitmaakt, geeft
zij meestal overvloedig terug als rusti
ge verblijfplaats voor velerlöi vogels,
bloemen, zwammen en insecten, als
waardevol reservaat, als plek van stil
te, schoonheid in een wereld vol ru
moeren.
A. L. B.
VERLEIDELIJK glansden en schit
terden de juweelen, goud- en zil
verwerken in de étalage van don
juwelier. Een hoer, die er zeer gedistin
geerd uitzag, bleef er vóór staan en
bekeek een wijle de uitgestalde kost
baarheden. Dan opende hij resoluut de
deur cn trad den winkel binnen. „Ik
wensch dat snoer paarlen tc koopen",
zei hij kortaf, terwijl hij mot een hand
beweging naar de uitstalling wees.
Terstond schoot de juwelier toe om
de bediening van den voornamen klant
persoonlijk tc leiden. Op een wenk
produceerde een bediende het gcwenscli
te collier. „Het is het mooiste stuk, dat
ik op het oogenblik' in mijn magazijn
heb", verzekerde de juwelier met. trots
en legde het sieraad bijna met tceder
hoid in de handen van den heer, die
de paarlen onderzoekend door zijn rin
gers het glijden. De manier, waart.p hij
ze stuk voor stuk onderzocht, verried
den kenner. Vol verwachting en uit ge
woonte scherp toeziend, stond de juwe
lier naast hem.
Eindelijk was het onderzoek geëin
digd. „Wat moet dat ding kosten",
vroeg do heer aan den juwelier. „Vijf
lig duizend goudfrancs een belache
lijke lage prijs!" verzekerde hij. „Slechts
wegens de crisisDe heer nam er
weinig of geen notitie van, maar zei
kortweg: ,,'t Is goed. Ik neem het col
her. Maar ik wensch een andere slui
ting. Deze bevalt mij niet."
„Max, do juweelen sJoten!" beval de
chef bereidwillig en keerde zich om
teneinde het verlangde aan te nemen.
„Ziet U eens hier", zei hij, terwijl hij
het vrij groote étui opende", hier zul!
U beslist keus bij vinden."
De klant knikte zwijgend en koos oen
eenvoudige platina sluiting. „Dit zal wel
het juiste zijn", merkte hij op en voeg-
de er beleefd bij: „Mag ik U nog eens
om het collier verzoeken?"
De oogen van den juwelier werden
groot. „Het collier?" stamelde hij. „Ja.
natuurlijk, het collier, dat ik wil koo
pen", herhaalde de heer ongeduldig
„Maar U hebt het snoer toch don gc-
teelen tijd in Uw handen gehad!" zei
de juwelier met nadruk en keek den
hem vreemden lieer doordringend aan.
Deze doorstond den blik kalm. „Zekei
heb ik het in mijn handen gehad. Maar
voor ik het slot uitkoos, gaf ik Uw be
diende hier de paarlen terug!" Dit werd
door dezen levendig ontkend. „Misschien
hebt U het collier bij vergissing in den
zak gestoken?" waagde de juwelier met
een effen gezicht op te merken.
Wanneer we zoo eens kranten en tijd
schriften doorbladeren, die onze voor
vaderen anderhalve eeuw geleden van het
wereldgebeuren op de hoogte hielden,
dan blijkt duidelijk, dat de kunstkritiek
ook in die dagen een zeer belangrijke
plaats innam Zelfs ging het in de kunst
kolommen van de 18de eeuw dikwijls
allesbehalve malsch toe en de heeren cri
tici gingen zich nog al eens te buiten
aan persoonlijke aanvallen, die hen van
daag den dag voor den rechter zouden
hebben gebracht
Een van de eersten, die het werk van
den kunstcriticus op een hooger peil
bracht, was de Schot, Caleb Whitefoord,
wiens artikelen in The Public Advertiser"
dan ook heel wat betrouwbaarder zijn,
dan de ongebreidelde lof en blaam van
2ijn tijdgenooten. Daarom is het wel
aardig om te lezen wat Whitefoord
schrijft over Raeburn's prachtige portret
van Sir John Clerk en zij n vrouw Rosemary
Dacre, een van de belangrijkste inzen
dingen van de tentoonstelling „Twee
Eeuwen Engelsche Kunstin het Stedelijk
Museum te Amsterdam
Toen Raeburn, op aanraden van Reynolds,
in 1792 eindelijk besloot om ook eens
in Londen te exposeeren hij had zich
in Edinburg als portretschilder reeds
grooten naam verworven was hij al
36 jaar oud. Het schilderij, dat hij voor
zijn Londensch débüt bestemde, was juist
dit portret van Sir John Clerk en zijn vrouw.
Ongelukkigerwijze kwam het doek tc
laat in Londen aan voor de tentoon
stelling in Somerset House, de toenmalige
zetel van de Royal Academy. De termijn
voor de inzending was verstreken en
Raeburn's schilderij werd geweigerd.
Dit kwam ter oore van Alderman Boydell,
de stichter en eigenaar van de Shakespeare
Gallery, die Raeburn onmiddellijk aan
bood om het geweigerde schilderij in een
van zijn zalen te exposeeren. Het was
naar aanleiding hiervan, dat Whitefoord
schreef
„Van de schilderijendie voor de Royal
Academy zijn ingezonden, zijn er ongetwijfeld
heel veel, die daar beslist niet thuis hoorert
en die daarom zeer terecht geweigerd zijn.
Voor een tweede categorie bleek er geen ruimte
meer beschikbaar te zijn en dan zijn er ook
nog doeken, die te laat zijn aangekomenTot
deze laatste groep behoort een groot schilderij
van den Heer Raeburn uit Edinburg. Het
stelt voor Sir John Clarke en zijn vrouw en
is op zeer krachtige sn opvallende wijze ge
schilderd. Hoewel in de open lucht, staan de
figuren toch in de schaduw. Dit werk ver
toont een durf en een zoo krachtig effect,
als slechts zelden zijn geëvenaard."
Elf jaar lang schijnt er niet meer over
dit schilderij te zijn geschreven, maar
in 1803 komt The Monthly Magazine"
uit met een artikel over Raeburn. „Zijn
schilderijenzegt de auteur, „zijn nu zeer
gezocht en dat komt ze ook toe."
Van die schilderijen, volgens dezen cri
ticus waard geroemd te worden, vindt
U in het Stedelijk Museuro, behalve de
reeds genoemde portretgroep, op de
tentoonstelling „Twee Eeuwen Engelsche
Kunst" ook de bijzonder mooie beeltenis
sen van Sir John Sinclair, Lady Carnegie
en Mrs. Scott Moncrieff.
Het gelaat van den ander werd ijs
koud. „Ik ben niet gewoon dingen m dun
zak te steken, die mij niet tocbehooren.
Ook niet bij vergissing! Het is zooals
ik gezegd heb: ik heb de paarlen hior
aan den jongen man terug gegeven.
Mogelijkerwijze zijn ze in zijn lesse
naar of ergens anders in geraakt. Zoekt
U maar eens!" En dat dééd men ook.
De heer stak nonchalant een sigaret
aan en blies, zichtbaar verveeld den
rook de lucht in. Aan het zoeken nam
hij geen deel. Des te ijveriger waren in
middels do juwelier en zijn bediende.
Overal zochten zij onder stoelen en ta
fels, op, onder en achter de toonbanken
on vitrines. In schuifladen cn kasten
kortom in alle hoeken en gaten. Maar
al liet zoeken was vergeefsch. Het
sieraad werd niet gevonden.
Nu werd de juwelier energiek. „Me
neer", begon hij, „ik wil U geenszins
in Uw eer tasten, maar U moet toege
ven, dat het collier uit Uw handen ver
dwenen is!" „Ja, zeker", bevestigde
de heer, terwijl hij zijn goed onderhou
den handen toondo, „kijk maar, hier is
hij niet!"
„Dat zie ik zóó wel," zei do juwelier
laconiek, „en daarom wensch ik te we
ten, waar mijn collier gebleven is! U
beweert het niet te hebben, mijn be
diende, op wien ik mij volkomen kan
verlaten, zegt precies hetzelfde; te ain
den is hot ook nergens ergo: waar is
het dan wèll?"
Dc gevraagde trok de schouders op
en antwoordde:
„Daaromtrent heb ik absoluut geen
vermoeden. Ik weet het niet"
„Maar i k wee.t het! Het collier zit In
U w zak! Geef mij oogenblikkelijk mijn
eigendom terug!"
„Ik geef U zelfs niet eens meer ant
woord!" a'erklaarde de beschuldigde en
ging verontwaardigd naar de deur.
„Halt!" donderde de winkelier, terwijl
hij hem den weg versperde. „Dat zou U
wel passen om nu maar eenvoudig, zon
der meer heen te gaan! IJ blijft hier
en jij, Max, haal de politie!"
„Ja, haalt U de politie!" riep nu ook
de heer, die mot zijn wandelstok op den
vloer stampte, „cn een beetje vlug asje
blieft! U zult mij genoegdoening voor
uw beleediging geven, eerroover!"
Door het lawaai opmerkzaam gewor-
den, bleven de voorbijgangers voor den
winkel staan en keken nieuwsgierig
naar binnen. Daar kwam ook al een po
litieman aan.
„Arresteer dezen heer", gebood de ju
welier nijdig, „hij heeft mij een parel
snoer van vijftigduizend francs ontsto
len!" De beweerde dief scheen zijn toorn
bereids overwonnen te hebben en Avas
zijn zenuwen thans Aveer volkomen
meester. Hij bleef er ook bij den politie
man bij, niets ontvreemd te hebben, le
gitimeerde zich als Amerikaansch
staatsburger en onderwierp zich gewil
lig aan oen visitatie aan den lijve. Maar
dat onderzoek, hoe nauwgezet ook. had
geen ander gevolg, dan dat op den man
een soni gelds gevonden werd, die aan
merkelijk grooter was, dan de koopsom
voor het collier. Maar de collier zelf
werd niet gevonden.
De juwelier sloeg de handen boven
zijn hoofd te zanten. „Dat is mij een
raadsel! Ik heb toch voortdurend naast
den man gestaan! Slechts een enkel
oogenblik heb ik mij omgekeerd en
toen was het collier weg!" Do agent
stelde op eigen houtje eeri onderzoek in
het magazijn in, omdat hij, zooals hij
zeide, zich een truc herinnerde, waar
mee een dief zijn buit handig in den
winkel verstopt had en dien later door
een medeplichtige liet halen. Doch ook
deze veronderstelling had een negatief
succes: de parelsnoer was en bleef ver
dwenen.
Daar de zaak niet werd opgehelderd,
verzocht de agent den Amerikaan hem
naar het bureau van politic te volgen.
Juwelier en bediende moesten als ge
tuigen mee. Toen het viertal op straat
kwam, bestormden nieuwsgierigen den
eigr-naar van den juwelierswinkel met
vragen, wat er eigenlijk gebeurd was.
Slechts met moeite kon de van opwin
ding bevende man zich a'an de opdrin-
gers ontdoen en zich een weg naar den
auto banen, welke hem snel, met de an
deren, naar het hoofdbureau bracht
Twee '*ren later nam de totaal versla
gen juwelier afscheid A'an den commis
saris. „Hoe is >et toch mogelijk?" jam
merde hij, „een parelsnoer kan toch niet
zoo maar verdwijnen!? de man moet
het wel hebben!" De commissaris zei,
dat hij hot betreurde niets verder te
kunnen doen. „Wij moeten den gearres
teerde weder vrij laten. Er ie niet het
minste of geringste bewijs tegen hem.
Er is niets op hem gevonden. Röntgen
stralen toonden geen spoor van paar
len zijn papleren zijn voorbeeldig in
ordeen dan, hij is Amerikaansch
burger van geboorte, en dat is ook geen
kleinigheiddat begrijpt U wel. Dus
moed houden! Tot ziens, meneer."
En nog twee uur later zat de deftige
heer tegenover een gentleman, wiens
phvisonomie een prachtbeeld voor een
misdadigersalbum was. „Alles in orde?"
vroeg do heer. „Natuurlijk!" antwoord
de de ander. „Maar wees zoo verstandig
om je in 't vervolg nauwgezet aan onze
afspraken te houden. Ik heb uitdrukke
lijk gezegd: linkerzak maar het ding
zat in den rechtschen! Als ik het kleine
oploopje niet zoo perfect had gemana
ged, dan zou er geen schaduw van een
kans geweest zijn den man tweemaal
en van verschillende kanten in de ver
drukking te brengen. Dus onthoud het
nu goed: altijd in den linkerzak!"
Terwijl hij dit zeide, haalde hij iets
uit zijn broekzak en wierp met het een
nonchalante beweging op tafel. Het was
het verdwenen parelsnoer.
De deftige nam het grijnzend op, beet
de snoer doormidden en deelde de losse
paarlen nauwkeurig in twee helften:
„Je hebt gelijk met je aanmerking, old
boy maar daar ben ik onschuldig
aan. Dio domoor van 'n juwelier, stond
stoeds zoo, dat ik het collier niet anders
dan in den rechterzak kon prakkezee-
ren. Maar dat kan ons nu vierkant
egaal zijn. De hoofdzaak is en blijft, dat
ie hem er bij 't gedrang op straat zoo
netjes uitgevischt hebt Die de kunst
verstaat, beschaamt zijn measter niet!'
de het benoodigde, dat werd uitgezet
in den proeftuin van het Instituut voor
Plantenziekten.
Thans is de eerse generatie volwas
sen- Men kan nu verder kweeken om
entmateriaal te vorkrijgen. Aan vijf
houtvesters op Java zijn takken met
luizen verzonden. De boomen zelf heb
ben weinig waarde, doch do lakschild
luis kan dit veranderen.
Aldus is men op Java thans doende,
een nieuw boschproduct te telen, en
de verdienste hiervan komt toe aan
dr. P. \an der Groot, leider yan meer
genoemd instituut.
De broedlak wordt afgesneden met
tak en al. Men heeft dan een korst van
lak uit de saamgesmolten niassa der
volwassen luizen. Hieruit komen do
jonge larven voort, langwerpige hees
ten met zes pooton, die zich in don be
ginne verplaatsen, doch al spoedig zich
vastzetten en in het hout verankeren,
want daaruit toch krijgen zij hun voed
sel.
Na één a twee dagen al zetten de bees
ten zich vast en vormen vervolgens
een massa, een klomp. Hieruit beeft
men vroeger cochenille bereid: de
scharlakenverf die in dc volkstaal kon
zeniolje geheoten werd
De wijfjes zijn na zes weken goslachts
rijp en beginnen dan, bevrucht of on
bevrucht, eieren te leggen.
En zoo gaat het proces geregeld door.
Het woord is thans aan den handel
om gebruik te maken van deze nieuwe
uitvoerkans.
Str John Clerk en zijn vrouw Rosemary Dacre, door Sir Henry Raeburn.
Dickens' Tale of two citieshet onderwerp
voor een grootsch opgezette Metro Goldwyn
filmmet Ronald Colman en Elizabeth Allan
in de hoofdrollen.
dat zij met meer zorg behandeld wordt.
Zij ondergaat een zuivering, wordt ge
bruikt als wijngcestvernis cn is een
hoofdbestanddeel van fijn zegellak.
Ook in vuurwerken, bij de lioedenfabri-
katie, bij het bereiden van enkele lak
verfsoorten en drukinkt, het vernissen
van papier, doch het meest bij het ma
ken van gramofoonplaten wordt schel
lak gebruik.
De lakschildluis speelt in Britsch-
Indië een belangrijke rol. Zij levert de
bouwstof voor de hierboven genoemde
alsmede nog cenigo andere fabrikaten
en vormt derhalve een uitvoerproduct
(vooral naar de Ver. Staten) dat een
cijfer van wol 16 millioen ropijen (l
ropij is thans circa 0.55 waard) per
jaar.
Maar ook in deze branche is jaren
geleden al de dreiging van het synthe
tisch product ontstaan, doch ook hier
in zijn tot. dusver nog geen resultaten
bereikt, die gewicht in de schaal leg
gen.
West-Java bezit ook een soort lak
schildluis, vooral in de buurt van Bui
tenzorg, in de landstaal Bogor gehee-
tcn. Het ruwe product hiervan is in de
Inlandscho wereld bekend als galla-
galla, dat echter niet geschikt is voor
de productie van lak.
De directeur van het Instituut voor
Plantenziekten kwam op economische
gronden od de gedachte, de schildluis
uit Brlsch-Indië te importeeren. Zulks
geschiedde in Februari van dit jaar.
Het Britsch-Indische proefstation lever-