ME1RFSI GEVALLEN BLADEREN KLEURPLAATJE JUUN EN IK HET POESENBAL ALS T NAJAAR IS Voor de kleintjes PLUISJE AUTOMATISCHE KINDER COURANT „Schei uit, jongens!" riep moeder tegen Frits en Ko, die als dollen door het huis renden, om de keukentafel heen, de gang door en zoo de huis kamer weer in Frits wou z'n broer iels afpakken, dat deze van hem weggeno- men had. „Er zit zeker storm in de lucht." merkte Fietje het meisje op. ter wijl ze bezig was de ontbijttafel af te nemen, ,,'t waait trouwens al; kijk de blaren eens rlnor den tuin vliegen'" Even bleef Frits staan bij de glazen deuren en keek den herfstachligen tuin in. ..Och!" riep hij verbaasd. ..onze lijster bes is in eens kaal en de dahlia's han gen slap" „Dan heeft het vannacht gevroren Jammer, want nu zul je eens zien. hoe gauw al T blad van de bnomen is. Dat geeft al vroeg een win terse h gezicht." zei moeder „Laat 't maar vroeg winteren." riep Ko, „hoe eerder ik schaatsen kan rij den, hoe liever.'" Meteen daagde hij zijn broer weer uit en daar begon 't ge'-aaf opnieuw. En door zijn wildheid trok Frits 't tafellaken mee en een deel van hetgeen er nog op stond, viel op den grond. Van schrik bleven de jongens stilstaan en moeder riep boos* „Wat breekt daar?" „O. niets, geloof ik," zei Frits, die een paar messen en een bordje opraapte, ,,ja toch," verbeterde hij, „er is een kopje stuk." „Moeders kopje," voegde Ko er aan toe. terwijl hij de scherven opraapte. „Wat spijt me dat!" zei moeder. „Ik vond 't zoo'n aardig kopje en 'k dronk er al zoo lang uit. Jullie met je wild heid ook!" „Ko is begonnen,"- beschuldigde Frits „En jij deedt wat graag mee," ver weet moeder. „Misschien kan 't nog wel gelijmd worden," opperde Ko en paste de stuk ken aan elkaar. Maar moeder zei: „Breng den rommel maar meteen in den aschbak en ga naar school." Dat deden ze. „Heb jij nog wat in je spaarpot?" vroeg Frits aan z'n broer, toen ze 't huis uit gingen, na moeder en Fietje goeden dag gezegd te hebhen. „Nee, niets!" Vader was pas jarig ge weest en toen hadden ze er alles uitge schud. Maar al heel gauw was de schade, die ze aangericht hadden, vergeten, want *t was echt fijn weer. Er woei een flinke stormwind. De jongens deden hun jassen open en spreidden die uit als vleugels. Als de wind in hun rug hlies. gingen ze als vanzelf vooruit. Leuk was dat! Om twaalf uur was 't nog net zoo. Alleen lag nu het kerkplein, dat met lizideboomen beplant was, zóó dik met afgewaaid blad, dat de voeten van de jongens er totaal in verdwenen. Ze moesten als 't ware door de bladeren waden. „Ik weet watl" riep Ko op eens. „Wat dan?" „Wc gaan bladeren halen in ons wagentje voor vaders bollen. Paps had Tt er 'immers gisteren over." „Ja, d&t doen we!" juichte Frlts en begon harder te loopen. Ze hadden niet lang geleden met vader van een lang werpige kist een wagentje getimmerd, twee wielen van den afgedankten hol- lander er onder gezet en een paar hoo rnen er ann gemaakt. Tot. nu toe had den de jongens het alleen gebruikt om er elkaar in rond te rijden. Maar nu waren de jongelui weldra bezig met or op de Brink, die achter de tuinen liep armen vol afgevallen eikeblad in te la den. En als 't karretje vol was, reden ze het 't poortje in en gooiden 't bij den hoop. Op eens verscheen er een wandelaar op het vrij stille weggetje. „Dat's de meneer uit „Zon alom." fluisterde Ko. Deze meneer was daar in den Joop van den zomer pas komen wonen en had z'n huis dien typischen naam gegeven. Bij de ijverige jongens bleef hij staan en vroeg: „Wat doen jullie met dat dorre blad?" „Dat gooit vader over z'n bloembol len. Dan bevriezen ze van den winter niet," legde Frits uit. „Ja, ik moest noodig ook wat van dat goedje hebben," zei de oude heer in zichzelf. „We zullen 11 ook wel een flinke por tie brengen beloofde Ko vriendelijk. „O. als jullie dat zonden willen doen. dan zijn jullie de allerbesten. Weten jullie, waar 't is?" „Ja. meneer, in ,.Zon alom!"" „Juist! De tuinpoort is open." De meneer wandelde door en de jon- gons reden nu telkens hun boordevol karretje naar den tuin van .Zon alom" De wind was gaan liggen en do jon gens kregen 't warempel warm van 't harde sjouwen. Ze vonden het 'n fijne middag. Toen de wandelaar terugkwam en den flinken stapel blad achter in z'n tuin zag liggen, gaf bij den jongens 'n pluim voor hun harde werken en zei: „Nu is 't genoeg, kerels! Ik heb nog niet zoovéél bollen." En loongaf hij zc samen een kwartje. „O, dat hoeft niet, meneer," zei Ko. „we vonden het een echt leuk werkje." Maar de vriendelijke man stond er op. dat ze er een reep chocola of zoo iets voor koopen zouden, omdat hij niets lekkers in huis had. Dus bedank ten de jongens meneer maar en haast ten zich met hun wagentje naar huis. Dat werd nu direct opgeborgen en sa men trokken ze het dorp in om hun schat fc gelde te maken. „Laten we toffee's koopen, een half pond," stelde Frits voor. „Hè, nee. pinda's," vond Ko. „Geen pinda's; die hebben we thuis ook." „Nou. dan neem jij toffee's en ik pin da." bedacht Ko. „Laten we eerst eens kijken." Dat leek den ander ook het verstan digst; dus om te beginnen langs den kruidenier: geen keus. Toen bij den hakker door 't raam getuurd, waar ze evenmin tot een besluit konden komen Weer drentelden ze verder en bleven staan voor een winkel, die zeer groot- steedsch „de Bazar" heette. Hier scho nen ze te zullen slagen, want Ko riep: „Ik koop zoo'n signaalfluit, jó. wat jofel ding!" Frits wenkte z'n broer naar 't andere raam en wees op een doos met gemarmelde knikkers in de allermooi ste kleuren. „Laten we die nemen," zei hij, „ik heb ze altijd zoo graag willen hebben." En meteen liet bij heel onvoorzichtig het kwartje uit zijn hand rollen. Het cirkelde keurig de hellende stoep af. Wat 'n schrik! Maar gelukkig von- de ze het terug. „Nou?" vroeg Frits en deed een paar stappen naar de winkeldeur. „Doen of niet doen?" „Goed!" En beiden stapten naar bin nen. De eigenaar was er niet en vol be langstelling keken do jongens naar al les, wat in 't rond uitgestald stond. „Kijk eens!" fluisterde Ko op eens. „daar staat moeders kopje!" „Waar?" Ko wees het aan. Meteen kwam de eigenaar binnen, zag de jongens bij do afdeeling steen goed en vroeg: „Een kopje?" Een oogenblik aarzelden de jongens, knikkers, fluiten, toffee's en pinda's vlogen langs hun geest, doch op eens vroeg Ko, op het bedoelde kopje wij zend: „Hoeveel kost dat?" „Veertig cent." „Jammer," zei Ko en Frits zag de marmeltjes weer onder z'n bereik ko men. „Te duur?" vroeg de koopman. „We hebben maar een kwartje," zei Ko. „O, kijk, hier heb ik nog anderè, ook heel mooi, ze kosten eigenlijk dertig cent, maar dan zal ik het jullie voor een kwartje geven." Een roomkleurig met een zwart en een oranjo randje en een dito oortje vonden de jongelui het mooist en Heten dat inpakken. Blij gingen ze naar huls en verheugden zich al op moeders ver raste gezicht. Of die opkeek! „Jongens, wat mooi," zei ze, „maar hoe komen jullie er aan?" Gauw vertelden ze alles en 's avonds (Nadruk verboden.) beweerde moeder, dat 't n o g lekkerder dronk dan 't vorige. En toen glunder den de jongens. J. H. BRINKGREVE— ENTROP (Nadruk verboden.) Ik kreegeen heel klein beertje! Mijn Béri heet nu „Mam", Omdat er in ons huisje Een bere-baby kwam. Dat lieve, kleine beertje Is toch zoo zoet! zoo zoet! En 't weet het n u al goed, hoor Dat het niet huilen moet. We noemen 't kleintje: Pluisje, Is dat geen leuke naam Het zit op „Mammie's" schoot. Kijk! In 't hoekje, vóór het raam. En als we samen wand'len, Ligt Pluis in Mammie's arm In 't wagentje. Zij houdt hem Goed vast en lekker warm. Zeg, vindt je het niet ecnig? Mijn Mammie, die trakteert Op bruino bere-muisjes, 't Is hagelslag! zegt Geert. Maar Geert weet er niets van, hoor! Die babbelt maar zoowat. Toch vindt ook hij mijn Pluisje Een lieve, kleine schat! C. E. DE LILLE HOGERWAARD (Nadruk verboden.) Juun en ik zijn trouwe vrienden En we spelen zóóveel saaml Als 'k uit school kom. kijkt m'n Juno Al naar m'uit. Hij zit vóór 't raam. Als we wand'len gaan, dan stoeien Wij in 't bosch of op de hei, Juno kwispelt met z'n staartje Ja, m'n hondje is al blij, Als hij ziet m'n hoed of mantel. Want dan weet hij, gaan we uit, Hij en 't kleine meesteresje! Vroolijk staat z'n leuke snuit. (Nadruk verboden.) I)oe 'k een boodschap, dan draagt Juno In zijn bek m'n boodschap-tasch, Zeg nu zelf. of knapper hondje Ergens ooit te vinden was! Juno is m'n kameraadje. 0. m'n hondje is zoo trouw! En ik zou hem niet graag missen Hij hoort bij z'n kléine vrouw 1 Laatst kwam weer bij ons iogeeren Moeders zuster, Tante Jet, Die heeft mij toen met m'n vrindje Op een plaatje saam gezet! TOPY. De meeste jongens hebben wel een spoortreintje. Velen van jullie zullen ei dus ook wel eentje hebben. Het spelen ermee wordt nog aardiger, wanneer je er een automatische seinpaal bij hebt. Op de tcckeningcn kun je zien op welke manier je er zelf eon kunt maken. Laten we eerst eens de seinpaal zien. Deze beslaat uit een houten arm (A), die aan B verbonden is door een mast (C). De kleine hefboom (D) van dit toe stel is bevestigd aan een roede, die wordt tegengehouden door een richt- bout (G) en uitloopt op een kram. Deze kram is weer verbonden aan de hef boom II, die door de as I in verbinding staat mét de hefboom J. Deze hefboom J staat vlak bij de tegenoverliggende spoorbaan (IC). Om te maken, dat do seinpaal werkt, moet men vóór de lokomotief in hori zontale richting een klein ijzeren staafje bevestigen. Wanneer de trein het punt IC passeert, komt het ijzeren staafje in aanraking met de hefboom J, de as I draait, de hefboom II trekt aan de kram F, deze bewerkt indirect weer, dat de roe (E) het kleine hef boompje D naar beneden trekt, waar door de arm (A) van het toestel de hoogte inschiet. Wanneer de trein is ge passeerd, breng je de arm weer naar be neden. Op de tweede teekening zien jullie een seintoestel, dat veel eenvoudiger is dan dat op de eerste. Dit tweede sein toestel bestaat uit een mast (B), waar aan een ronds discus bevestigd is, die door een as (C) in verbinding staat met een hefboom (D). Wanneer het ijzeren staafje, dat je voor de lokomotief hebt vaslgcmaakt, de hefboom D aanraakt, draait de discus A om door middel van de as C. Jullie ziet dus, dat bet niet zoo heel moeilijk is om een seintoestel in elkaar door C. E. DE LILLE HOGERWAARD Boven op den Muizcnzoldcr Is 't vanavond poesenbal. Ik weet vast; je vindt bet prettig, Dat 'k j'ervan vertellen zal. Juffrouw Zwartkop speelt viool. Ja, Dansjes uit de oude doos. En de poesendames dragen Op den linker schouder 'n roos Zie ze dansen, zie ze zwieren, ICcurig-nctjcs in de maat! Wist je, dat het op zoo'n bal nel Als bij menschenkind'rcn gaat? Simon Sprietsnor maakt, een buiging F.n vraagt: Deze dans, juffrouw? Micsje Langstaart wil heel graag, hoor! Duid'lijk zegt ze dus: Miauw! Alle muisjes door een gaatje Kijken naar het poesenfeest. Zóóveel poesen zijn op zolder In geen tijden meer geweest! Grijs, de oude Muizen-Opa, Zegt: Blijf allen in je hol! En je waagt je niet naar buiten, Ilnal dat loch niet in je bol Lang nog blijven poesjes dansen Bij het hold'rc manelicht, Maar de muizenoogjes vallen Eén voor één toch eind'lijk dicht. Muisjes droomen nu van dansen, Maar dat spreekt! onder e 1 k a a r l Als de poesjes allen weg zijn. Nergens dreigt dan meer gevaar. D'and'ren morgen vragen muisjes: Droomde ik of was het echt? Was er pocsenbal op zolder?. Wtft heeft Opa toch gezegd (Nadruk verboden.) ^r te zetten, wanneer je een spoortrein hebt. Het maakt het spelen ermee veel „echter". Het kind: Moeder, zie! de blaadjes hupp'len! En ze zweven door de lucht! Zijn ze bang voor 't frissche windje? Gaan zc daarom op de vlucht? Kijk! die hangen aan een draadje, Lijkt het, Moeder, zie je 't wel? Wil de boom ze vast nog houden? Of... doen zij een aardig spel? Krijgertje? O, zie ze hollen! Daar gaat één er weer van door! Zou de boom niet angstig wezen, Dat hij a 1 zijn blad verloor? De Moeder: Ja, de boom verliest zijn blaad'ren, —Dat gebeurt in 't najaar steeds. ICijk, dit boompje is heel kaal al En mist n u zijn blaad'ren reeds. Zie je daar die kleine knopjes? O, zc zijn nog heel, heel teer. Maar als strakjes komt de lente, Kruipen daaruit blaadjes weer. Moedor Boom houdt heel den winter Al die knopjes stevig vast, Denkt bij koude, sneeuw en regen. Geen verliezen! Opgepast - In het voorjaar glundert Moeder. Wat een kind'ren om haar heenl - Heerlijk frisch, die jonge blaadjes! Trotschcr Moeder is er geen! - En zij blijven heel den zomer Dan weer zoo gezellig saam; - Kijken soms eens even binnen, Gluren door een open raam. - Om te zien naar menschen- kind'ren Buiten zien zij er genoeg! - Zou er nooit een blaadje wezen, Dat eens aan zijn Moeder vroeg: - Ook tc hupp'len en te springen Maar het antwoord is dan vast: - Niet te vroeg! Want daarvoor heb ik Op mijn knopjes niet gppast - Later in liet najaar! mag het. Dan gaan jullie toch van huis. - Maar weet wel: wie éénmaal weg is, Die komt nooit meer bij me thuis! C. E. DE LILLE HOGERWAARD (Nadruk verboden.)

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1936 | | pagina 13