15
AMERSFOORTSCH
DAGBLAD
DAGBLAD
Over Boeken
en Schrijvers
MET GRATIS
THANS
CENT PER WEEK
ONGEVALLENVERZEKERING
Een verhaal van Allerzielen
Juffrouw Trees
DROGISTERIJ „DE GAPER"
iiiHiiiiinjiuiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiii^^TZT^^B^Bta^is^^fr.gyiiiiiiiiiMiiig
GIJ ZIJT GEEN
„AMERSFOORTER"
ZONDER HET
„AMERSFOORTSCH
0 DAGBLAD"
«tllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllIJSUIUU
i—.r iiiiiiiiniiiiniiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiii'iiiiiiiiiiiiiniiiiiiii
99
De geschiedenis van een
gelukkige ongeluk
kige liefde"
BIJ ieder onzer zijn, hetzij in de
straten zijner woonplaats of in
den vreemde, wel eens personen
opgevallen, die door hun uiterlijk,
kleeding of manieren, niet in hunne
omgeving pasten, niet op hun plaats
schenen; in een anderen dan den ge
wonen vorm gegoten, wijken zij opval
lend van dé ons omringenden af.
Wanneer zij niet direct iets afstoo
tends hebben, wordt men, juist door
hunne terughoudendheid, tot hen aan
getrokken en met een zekere nieuws
gierigheid, of beter gezegd met deel
neming vervuld.
Men interesseert zich voor hen en
tracht te vorschcn naar de levensom
standigheden, die hen zóó en niet an
ders deden worden.
Zoo ging het althans mij*. Ik had in
mijn woonplaats sedert jaren in enkele
winkels en op de wandeling, een paar
menschen ontmoet, een man en een
vrouw zij blijkbaar ouder dan hij
die meer en meer mijne belangstelling
gaande maakten.
Hij, een man van wellicht vijftig
Jaren, een slanke, doch door ziekte en
vefzwakking gebogen gestalte, had
zeker betere dagen gekend, want zijn
kleeding droeg het kenmerk van nette
armoede; menschen van de wereld zou
den zeggen „kaal-elcgant."
Zijn jas was wel is waar afgedragen,
maar proper; zijn hooge zijden hoed
geheel kaal geborsteld; maar zijn hel
derwit linnengoed verried den man,
die zich soigneert, trots allen tegen
spoed, die hem trof.
Hij moest eens een knap man ge
weest zijn; zijn grijzend, maar nog vol
haar, gaf aan zijn gelaat eene aange
name uitdrukking.
In gezelschap van den bevenden, ge
bogen man, zag ik altijd een bejaarde
vrouw, in een ouderwetsche. verschoten
maa$ vlekkelooze sjaal gehuld, met een
hoed, die natuurlijk niet naar de laat
ste mode was.
Met een vriendelijk, bleek gelaat,
kleine magere gestalte, maar nog flink
in houding en gang, liep zij met het
onafscheidelijke boodschappenmand je
aan den arm, naast hem, hem met
zichtbare zorg omgevend en zacht en
vriendelijk met hem pratend.
In welke verhouding zouden die bei
den tot elkander staan? Waren zij
man en vrouw, broeder en zuster, heer
en dienstmaagd? Of lag aan hunne
vertrouwelijkheid een andere verhou
ding ten grondslag?
De ontmoeting
Zoo vroeg ik mij af en toch durfde
ik het niet wagen, met onbescheiden
vragen de oude vrouw lastig te vallen,
als ik haar soms alleen, bij het doen
van inkoopen trof en zij mij op mijn
vragen antwoordde, dat hij meermalen
Wegens ziekte tehuis moest blijven.
Wij groetten elkaar cn spraken zoo
nu en dan een jiaar woorden, zonder
dat wij elkanders naam of karakter
kenden, doch ik had de oude vrouw aK
„juffrouw Trees" hooren aanspreken;
de heer sprak weinig en werd ook zei
den aangesproken. Het spreken viel
hem zwaar. Geruimen tijd, maanden
lang, zag ik het mij belang inboeze
mende paar niet meer.
De naderende Allerzielendag voerde
mij, evenals alle jaren, eens weder naar
het kerkhof. Het was 's avonds te
voren. Ik was de graf versieringen
gaan zien cn wandelde tusschen de
grafheuvels en kruisen door met aller
lei gedachten, over het einde van aller
menschen lief cn leed. toen mijn
oog een met klimop begroeid graf zag.
Een eenvoudig, maar sterk, tegen alle
weer bestand kruis er op en een daar
aan bevestigd bord stond slechts een
vers, geen naam, geen geboorte- of
sterfdag of jaar; niets dan dit vers:
Ik was u trouw tot in den dood
Gij, van mijn jeugd het morgenrood
Waart eens mijns levens middag-
schijn,
En zult mijn avondrood nog zijn 1
Deze roerend eenvoudige woorden
troffen mij, zij schenen meer te zeggen
dan al die lange opschriften op de
marmeren gedenkzuilen; het gewone
klimop scheen mij meer waarde te
hebben dan de pronk der kostbaarste
en levende bloemen, kunstbloemen en
kransen op de andere graven en de
kaarsen, die in den namiddag onder
wierookgeuren, ter eere der dooden,
gebrand werden.
Een kleine lage bank stond aan 't
voeteneinde van den grafheuvel, als
tot zitten noodend.
„Wie zou hier toch rusten?" vroeg
ik mij af en nam nuj voor op Aller
zielendag. wanneer misschien de I e
zoeker, de feestdrukte schuwend, in de
stilte eerst komen zou. de oplossing
van dit raadsel te vinden Het was iri
tusschen laat geworden en ik ging
huiswaarts.
Op Allerzielendag tegen den avond
zocht ik dat graf weder op: mijn hoop
eenige verklaring over den hier rusten
den doorle te hekomen, zou op verras
sende wijze verwezenlijkt worden I
In eenvoudige rouwkleeren gehuld,
stil schreiend, zat op de kleine bank,
mijn oude langvermiste van de straat:
„juffrouw Trees", alleen, zonder haar
trouwen begeleider.
Mij aanziende, stond zij op cn reikte
mij in stomme smart de hand. Ik be
hoefde niet te vragen, waar haar trouwe
vriend lieden was. Hij sluimerde onder
het klimop; hem gold het eenvoudige
vers aan het kruis.
Eindelijk waagde ik te vragen: „Wie
was toch de doode, dien gij zoo innij
betreurt, juffouw Trees?"
Hel verhaal
Zij ging weer op de bank zitten, mij
door een gebaar beduidend naast haar
plaats te nemen, en toen gemeenzamer
wordend, sprak zij
„Lie^ dokter, u is immers zoo'n ge
leerd heer, die geschiedenissen schrijft
in de courant, zoo ik gehoord heb? Hij
die hier nu in stilte rust, was de zoo»,
mijner eerste meesteres, mijn jongeheer
Sedert vijf en twintig jaren nam ik zijn
huishouden waar. Wij stonden beiden
alleen op de wereld en zoo verpleeg Ie
ik hem. tot de dood hem uit zijn lijden
en uit zijn treurig leven verloste. En nu
nu heb ik met hem alles verloren
en voel alleen nog de wensch, spoedig
daaronder, naast hem te rusten. Dp
plek naast zijn graf is mij*i eigendnr,.
„En wie heeft dan dat opschrift op
het kruis gemaakt?" vroeg ik
„Dat heb ik eens in een boek gelezen,
en maar u lacht misschien om mij,
oude vrouw omdat het zoo goed op
mij en op mijnheer Lodewijk paste
heb ik het hier laten zetten", antwoord
de juffrouw Trees mij.
„Waarom zou ik over een oude,
trouwe liefde lachen?" vroeg ik en
vatte de hand der goede oude; „integen
deel, ik zou graag, als 't u niet te veel
leed doet, meer van uw leven willen
hooren; ik gevoelde altijd deelneming,
als ik u bejden hij ziek en hulpbehoe
vend, u immer tot hulp bereid en goed
tezamen zag."
„.Ta, dokter, dat is een eenvoudige en
toch zeldzame geschiedenis Nietwaar,
dat is toch geen schande en niemand
kan het helpen, wanneer een mensch
langzamerhand, echter zóó, dat hij 't
eerst plotseling bemerkt, een an Ier
mensch zoo lief krijgt en zoo zeer be
mint, dat hij aan niets anders kan
denken dan aan hem; geen anderen
wensch voelt dan hem goed te doen
hem tc dienen en hom te behoeden voor
De molen bij Wijk bij Duurstede
(Naar een schilderij van Jacob van Buisdacl).
alle ongemak Ziet u. dokter, zoo is
't mij gegaan.
Ik was iceds in de twintig jaai toen
ik in 't huis der ouders van mijnlipcr
Lodewijk kwam; hij was toenmaals een
achttienjarig student, flink, vroolijk,
braaf ach zoo braaf nooit heb ik
een gemeen of ruw woord van hem
gehoord; geen leugen, geen huichelarij
en dat heb ik ook eigenlijk in hem be
mind.
Er waren ook wel flinke, iongc man
nen, die een oogje op mij hadden; ik
was toch ook jong en toen niet eelijk
en menigeen heeft mij nageloopcn.
Mijnheer Lodewijk lette nauwelijks
op de arme dienstmeid en dankte alleen
menigmaal voor mijn bediening.
Weldra overviel het mij met geweld;
ik kan het niet beschrijven. ik was
gelukkig, als ik alleen zijn tred, of zijn
stem hoorde; ik verlangde niets meer,
dan hem in huis te weten en zijn wen
cellen in zijn oogen te lezen.
Iets anders daaraan dacht ik niet,
zooals ook geen meisje doet, dat een
man oprecht lief heeft; en ook, ik had
mij geschaamd, zoo slechts iemand ge
weten had wat er in mij omging;
buitendien was ik veel ouder dan hij
Het kind in de literatuur.
Aanleekeningen, naar aam
leiding van Flipjevan
Johan Fabricius
MERIJNTJE I. II, III, IV„ Bartjc I
en binnenkort II, Geesje, Jan Kef
en tientallen enzoovoortjes. Dat
schijnt het meest belovend project in
onze literatuur. In duizendtallen exem
plaren gaan ze, die in duizendtallen
schakeeringen verschijnende kinderfi
guren. Wie een kind tot onderwerp
kiest, kan tegenwoordig in Nederland
hij voorbaat van succes verzekerd zijn.
Maar sommige oudere lezers, die min
der gevoelen voor dezen lach cn dezen
traan, mecnen weieens, dat het met de
ze literaire kinder-e.xploitatie nu maar
eens uit moest zijn.
De meeste van deze letterkundige
kinderportretten zijn verdienstelijk ge
maakt. Ook deze Flipje, waarmede Fa
hricius dc crèche, vermeerderd icott.
Maar er is oen andere Kant aan de lite
ratuur dan de verdienstelijkheid, en dat
is de algemeene literaire potentie van
een volk.
Deze eindeloo/.c herhaling van een
zelfde motief, dit zich aldoor maar weer
verliezen van onze schrijvers èn van
de lezers in wier gevlei men tegenwoor
dig gaarne komt, in een bekoorlijk,
maar speciaal en filigraan onderden'
van bet leven, is eigenlijk een bpdenko
lijk cultuurverschijnsel, liet verraadt
een schrikkelijk gemis van ootspronkc
liikheid in den Nederlandschen literal
ren geest. Geen stoute gedachten. maar
subtiele waarnemingen, geen „geduld
verbeelding, heldenmoed," maar een be
hagel ijk zich vermeien in lieftallige on?
roeringen, die weinig zieleworstelii g en
zelfdooigronding cischen van den lezer
Het miniatuur, in dikke boeken einde
loo* verbreed vormt do voorkeur van
het Nèderlandsche publiek. Kan de oor
zaak ook bier liggen, dat in ons land
dc literatuur den achtergrond mist van
een dramatisch bewogen menschelijK
leven, en van imposante natuur. Kun
nen er groot e nieuwe verbeeldingen ont
staan, in een \olk, dat de rustige ru<'
van het persoonlijk leven als innigste
doelstelling heeft, en dat zoo met huis
jes is volgebouwd, dat men de aanra
king met de groote Eenzaamheid en de
groote Stilte dagelijks smartelijker
mist? Ik hoop, dat ons vaderland be
hoed mag blijven tegen oorlogen en re
voluties, maar ik weet, dat een land,
waar grooter dingen voorkomen in hel
massale leven, daardoor liet \crmogcn
wint, belangrijker conseptics te gcM-n,
ook van individueele karakters, in zijn
literatuur.
Dit is dan Hoofdstuk I van mijn kro
niek. Hoofdstuk II gaat over „Flipje"
zelf.
Fabricius zou Fabricius niet zijn, dat
wil zeggen de geroutineerde, gewiekste,
knappe kenner van liet vak. indien lui
ook in „Flipje" ons niet een zeer drage
lijk, zeer leesbaar boek gegeven bad.
Hij is een der auteurs, die ons telkens
opnieuw respect afdwingen door bun
volleerdheid in de schrijfkunst. U kunt
dezen acteur voor elk willekeurig on
derwerp plaatsen cn bij maakt er wat
\an. Maar wie nog iets is blijven vot
len voor literatum als een „ongeinee-
ne waarde des levens" in deze dagen
flor kunstnijverheid, slaakt hij hei le
zen van zulke boeken, waarover het
onmogelijk is een afbrekende kritiek te
geven, weieens de verzuchting: och,
dat onze literatoren niet schrijven
maar wat meer moeite hadden! Het
hoofdsentiment. dat we hij dit Flipje
weer ontmoeten is dc verwondering
over het onbegrepen leven der ouderen,
dat hij in zijn boosaardigheid niet ver
mag te begrijpen, en dat hij uitlegt op
zijn manier. De schrijver toont dikwijls
op zulke wijze te beseffen wat er in
liet onderbewuste der grooten men
schen omgaat. Geraffineerd bijvoor
beeld is de volgende beschrijving van
een piano-les:
„Let nou eens heel goed op," zegt
meneer Klaassen, de piano-leeraar te
gen Flipje: „De witte toetsen noemen
we voor het gemak voorloopig maar"
meneer A, meneer 13, meneer C. D, R
Fen G Heb je liet A B.C. al ge
leerd? Neen? Nou, dan leer je 't met
een. Dus: dc witte toetsen noemen we
meneer A on de zwarte toetsen me
vrouw; zoo hou je ze het gemakkelijkst
uit mekaar.
Maar de mevrouwen hebben geen
vaste namen zooals de meneeren, denk
erom. hoor! Bij de mevrouwen hangt
het er vanaf, met welken meneer ze
toevallig getrouwd zijn. Kijk maar
eens: als deze mevrouw nou hijvoor-
hee'd met meneer G. getrouwd is fdat
is deze hier), dan heet z.e mevrouw Ges.
maar is z.e mot meneer F getrouwd,
dan heet ze mevrouw Fis: dat had je
zeker niet gedacht? Maar dat is
allemaal pas voor later; je hoeft nou
alleen nog maar de meneeren te ken
nen. Daar gaat ie nrvg eens opnieuw;
sla ze met je vingertje maar aan; me
neer A, meneer B, meneer C.
Ilct is begrijpelijk dat, zooals de
schrijver ons x ortcltr Flipje „verward
cn hulpeloos rondkijkt in deze immo-
reele wereld van dc muziek, waarin
meneer Klaassen hein vandaag binnen
geleid heeft, en waar de mevrouwen
dan weer eens met den eenen en dan
wrccr met een anderen meneer ge
trouwd zijn". En even begrijpelijk is
liet, dat hij na de les, „wat suf in het
hoofd z'n step oppakt, die buiten tegen
net hek op hem lag te wachten, en in
plaats van zich dadelijk op de piano te
storten, zooals zijn grootmoeder ver
wacht had, het verkiest op straat te
blijven zwerven cn op z'n step sarrend
achter Bramnietje aan te zitten, die,
door Keesje gewaarschuwd, niet meer
voorbij durft komen.
De verwarrende vcrduidclijkingsme-
thode \an dezen vunzen paedagoog is
ichtcr geniaal ec\onden en verwezen
lijkt op voortreffelijke wijze des schrij
vers bedoeling de argelooze onwetend
heid der jeugd te plaatsen voor den
achtergrond der groote menschclijke be
dorvenheid.
Fabricius is er in geslaagd, in dit
boek over een kind. de sentimentaliteit
te vermijden en den inhoud van een
kinderleven vrij volledig tc verbeelden.
In bet kinderleven verschijnt bet on
ontbeerlijke Duitsche dienstmeisje, ver
schijnt .Sinterklaas, niet zijn onaange
tast gezag en Zwarte Piet als duistere
belichaming van het schuldbewustzijn.
Een hecle z.omervacantie waait er in
uit en alle lotgevallen niet vriendjes en
vriendinnetjes zijn er nauwkeurig cn
suggestief in weergegeven Op tien ach
tergrond verschijnen de attributen van
de huishouding. Aagje, bet nieuwe
dienstmeisje, Toon dn groenten boer,
Gerrit de slagersjongen enz.oovoórt en
zoovoort, terwijl een gevaarlijke bevlie
ging van Flipjes vader de geschiedenis
ietwat opvult.
Zooals gezegd, het bock is knap ge
schreven. Maar het is lang zoo diep
niet als bij voorbeeld Goudsnut's Jan-
Kof s jongste, en bet wordt bier en daar
wat al te vlak. Zoo in tie beschrijving
van het bezoek van Sinterklaas:
„Zoo Sinterklaas, bont u daar," zegt
Aagje, die hem binnenlaat. En: „Zoo
ben jij ook mee gekomen zwarte roet
mop." zegt ze oneerbiedig 'egen Zwar
ten Piet. die een zak over zijn rug heefi
en terug bromt: „Ja. ik kom er is kij
ken of er bier misschien ook zoon
sioule broekschijter! is". En Flipje en
Martel je moeien intussehen in de ka
mer reeds zingen van „Makkers slaakt
uw wild geraas", en dan kornt Sinter
klaas binnen en vult de kamer mei
den rood gouden gloed van zijn gewaad
en het zachte licht zijner opperste, hei
liee goedheid Hij streelt zijn baard en
knikt tevreden omdat bij met zoon
mooi liedje ontvangen wordt, en als
T egenspoed
Toen kwam er een harde tijd voor
mij Mijnheer Lodewijk, die gepromo
veerd was, verloofde zich, met een
schoon maar trots meisje, dal hem op
recht scheen te beminnen; soms sprak
hij ook met mij. daar zijn hart vol ge
luk cn overvol van liefde was, over
zijn bruid, en ik leerde mij ook daar
aan gewennen.
Ik hield niet veel van zijn bruid; zij
was koud en ik meende dat niemand
mijn afgod meer en beier beminnen
kon dan ik dc eenvoudige dienstbo
de. Was dat niet heel verwaand van
mij, dokter? Fn slecht nog bovendien,
daar hij een ander toebehoorde? Maar
bet was nu eenmaal zoo ik kon liet
niet helpen cri ik verlangde immers
niets van hem.
Toen kwam er een tijd van tegen-
sj)oed voor de tot nog toe zoo gelukkige
familie: de oude beer ging failliet, zijn
vrouw kon de schande niet overleven
cn stierf eenige maanden daarna en
haar man volgde haar zeer spoedig;
aan mijn armen jongeheer schreef de
srhoonc valsche bruid ecu afscheids-
l»i iefhem bleef slechts een restje van
hot eens zoo groote vermogen en
zijn oude trouwe dienstbode.
Hij had geen enkel familielid en de
goede vrienden trokken zich dc een
na den ander ook terug, zooals het ge
woonlijk gaat. Wat ik toen geleden
heb. kan ik niet zeggen.
Het ergste was nu nog dat die zware
stag mijnheer Lodewijk op het ziekbed
wierp en men vreesde voor zijn \er
stand; cn toen hij eindelijk, na \cle
maanden, genas, was en bleef bij een
gebroken man. verouderd, verbitterd,
lot niets meer in staal. Niels trok hein
meer aan. alles stond hem tegen.
Dc menschen zeiden wel: „Mijnheer
Lodewijk is geen flink man hij moest
er zich ("gen verzetten" eu zoo meer,
misschien was dal wol waar. maar een
zwak punt heeft toch zeker een ieder?
Ik beminde boni nog meer in zijn el
lende, zooals het ook zijn moet hij een
opreefhte. groote liefde Ik hen rustig
hij hem gebleven cn hij stond dat ook
toe: vervolgens verlieten wij de plaats
onzer inwoning en trokken hierheen,
ui een nieuwe omgeving, ver weg van
dc oude treurige herinneringen.
Zijn kleine rente was nauwelijks vol
doende voor zijn ouderhoud; ik bezat
echter een klein spaarduitje en erfde
gelukkig nog een paar duizend gulden
van 'n verren bloedverwant en zoo
kwamen wij er. Wij hebben acht en
twintig jaren in vrede gehuisd
bet uit is, moet Flipje een handje ko
men geven. En de oogen van Sinter
klaas kijken hem ditmaal zoo ver
trouwd en met zooveel liefde aan. dat
lui ineens heelcmaal niet hang ineer is.
ook niet voor Zwarten Piet. die zijn
roo<le 1 ippen in een lach omhoog krult
Van zoo'n Sinterklaasbezoek i.s iets
anders te maken. Een beschrijving als
deze tintelt niet. er is te weinig sfer-r
te weinig heerlijkheid in
Hetgeen allemaal niet wegneemt
dat Jan Fabricius wederom een knap
pen leesbaar, een vaak aardig tv pee
rend boek heeft geschreven.
Maar wij hebben nu kinderbe-
schnjvingen genoeg!
JU LI AN A PLEIN 4
naast Apotheek Haan
In voorraad:
De Indische Hygiëa
Eczeemzalf.
Absoluut afdoende tegen
eczeem- en huidaandoeningen.
Prijs per pot f 1.20.
Hij schreef nu en dan iets doch de
menschen vonden het niet mooi. liet
was alles zoo droef en treurig; maar mij
bevielen zijn vertellingen cn mij las hij
zo voor in gezonde dagen, doch die kon
men tellen.
Zoo leerde ik nog veel. HIJ gaf mij
ook hoeken Ie lezen en zelf had hij zoo
ongeveer de gansche stadsbibliotheek
doorgelezen; dat was zijn eenige genoe
gen in deze wereld.
Ik verlangde niets meer dan in zijn
nabijheid te zijn en hem te verplegen
als een moeder haren zoon. Somtijds
wenschte ik rijk te zijn, mooi en jong,
om hein gelukkig te kunnen maken;
wellicht had hij mij dan ook bemind;
maar dat waren van die voorbijgaande
gedachten en ik was toch tevreden niet
mjjn lot.
Nu is alles uit, hij is verloet maar
ik hen alleen
Ik hooj), dat dc goede God ook mij
sjioedig tot zich roept; wellicht mag
dan de arme meid daar, waar geen on
derscheid meer bestaat, weder bij ha
ren lieven jongeheer zijn".
De oude trouwe ziel barstte ifi tra
nen uit: ook mijn oogen wéren vochtig
geworden bij liet aanhooron van deze
eenvoudige cn toch zoo aangrijpende ge
schiedenis. Nooit had bet hooglied der
liefde, der oprechte liefde des harten,
zoo rein en heerlijk geklonken als van
de dorre, lippen dezer eenvoudige vrouw
uit het volk.
Eén vraag kon ik echter niet weer
houden.
„Zeg mij eens, juffrouw Trees, nu gij
mij eenmaal zooveel vertrouwen ge
schonken hebt, heeft mijnheer Lode
wijk, zooals gij de gestorvene zonder
zijn familienaam noemt, niet l>emerkt,
dat gij hem bijna een geheel menschen-
levcn lang bemind hebt? Is dat moge
lijk?"
„Neen, dokier, lot zijn doodsuur niet;
maar in den laatsten nacht, toen hij liet
zoo benauwd bad en ik bij zijn lied
waakte, dwaalde zijn geest af, sprak bij
wel van lang geleden dingen én schoen
liet eindelijk lichter en vrijer in hem
tc worden.
Plotseling vatte hij mijn haruj en mij
vriendelijker dan tot nog toe aanzien
de, sprak hij: „Oude. trouwe Trees! IIoc
heb je 't zoo lang hij mij, ouden, nor-
sclicn, zieken man uitgehouden?"
„Dat brak mij 't hart en ik zei voor
de eerste en laatste maal: Mijnheer Lo
dewijk, ik heb u altijd lief gehad, al
die lange, lange jaien; vergeef het mij,
ik kon niet anders
Hij wilde zich oprichten, drukte mij
de hand en fluisteide nog; „Dank, dui
zendmaal dank voor al uw liefde". Toen
overviel hem een flauwte en legde ik
mijn arm om hem heen en steunde hij
zijn hoofd tegen mijn schouder. Hij
liet mijn hand niet meer los, tot hij
niet een glimlach op dc lippen voor
ecuwig was ingesluimerd.
Misschien heeft het hem nog goed
gedaan, dat hem iemand, al was 't dan
ook maar een arme dienstbode, zoozeer
heeft liefgehad.
En toon ja, toen hij daar zoo stil
en vreedzaam voor mij lag, heb ik hem
een afscheidskus op de verstijvende lip
pen gedrukt. dat was toch niet slecht
na zoo lange jaren van trouwe liefdp""
Een gelukkig lachje verhelderde de
blecke trekken van mijn oude vrien
din; schooner en jonger kwam zij mij
voor. hij de herinnering aan dat laa'sfe
armzalige geluk, na jarenlange ont
houdende, opofferende liefde
Wij stonden op; strooiend ging haar
hand nog eenmaal over den groenen
heuvel. „Slaap zaeiit. ik volg u hooj) ik
spoedig", sprak zij voor 't lanftst; toen
liet zich „juffrouw Trops" door mij tot
aan hare woning brengen en zei tot
afscheid: „Doktpr, als u over mij een
verhaal wil schrijven, wacht dan tot ik
ook daar huiten lig, niet waar?"
Ik beloofde het.
In 't voorjaar daarop lk had mijn
oude vriendin in den winter nog eeni
ge malen bezocht ging ik achter haar
lijkkist, achter de eenvoudige kist van
dit zeldzaam menschenkind. van deze
eenvoudige dienstbode met het groote
en goede hart. Geen vorstin,'al ware het
een der edelsten geweest, zou ik met
meer ontroering en eerbied gevolgd zijn
dan deze arme. reine vrouw uit het
volk. de trouwe „juffrouw Trees".
En nu zij doorj is en naar ik hoop
vereend met haren ..jongen lieer", zoo
als zij vast geloofde. geef ik hier
hare geschiedenis
iliii"iiiiiiiiiiii>iiiiiiiiiiiiHiniiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiimiiiniMuiiiiiii'iiiiiiiiniiiiiii:iiiii(:iiiiiiiiiiiiiiiiinflR
ie de niensrhelijke natuur begrijpt,
•/al, wanneer hij voor een os of ezel
wordt uitgescholden, slechts met het
hoofd knikken.
Zeno (Grieksch wijsgeer).