15 AMERSFOORTSCH DAGBLAD DAGBLAD Over Boeken en Schrijvers MET GRATIS THANS CENT PER WEEK ONGEVALLENVERZEKERING Een verhaal van Allerzielen Juffrouw Trees DROGISTERIJ „DE GAPER" iiiHiiiiinjiuiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiii^^TZT^^B^Bta^is^^fr.gyiiiiiiiiiMiiig GIJ ZIJT GEEN „AMERSFOORTER" ZONDER HET „AMERSFOORTSCH 0 DAGBLAD" «tllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllIJSUIUU i—.r iiiiiiiiniiiiniiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiii'iiiiiiiiiiiiiniiiiiiii 99 De geschiedenis van een gelukkige ongeluk kige liefde" BIJ ieder onzer zijn, hetzij in de straten zijner woonplaats of in den vreemde, wel eens personen opgevallen, die door hun uiterlijk, kleeding of manieren, niet in hunne omgeving pasten, niet op hun plaats schenen; in een anderen dan den ge wonen vorm gegoten, wijken zij opval lend van dé ons omringenden af. Wanneer zij niet direct iets afstoo tends hebben, wordt men, juist door hunne terughoudendheid, tot hen aan getrokken en met een zekere nieuws gierigheid, of beter gezegd met deel neming vervuld. Men interesseert zich voor hen en tracht te vorschcn naar de levensom standigheden, die hen zóó en niet an ders deden worden. Zoo ging het althans mij*. Ik had in mijn woonplaats sedert jaren in enkele winkels en op de wandeling, een paar menschen ontmoet, een man en een vrouw zij blijkbaar ouder dan hij die meer en meer mijne belangstelling gaande maakten. Hij, een man van wellicht vijftig Jaren, een slanke, doch door ziekte en vefzwakking gebogen gestalte, had zeker betere dagen gekend, want zijn kleeding droeg het kenmerk van nette armoede; menschen van de wereld zou den zeggen „kaal-elcgant." Zijn jas was wel is waar afgedragen, maar proper; zijn hooge zijden hoed geheel kaal geborsteld; maar zijn hel derwit linnengoed verried den man, die zich soigneert, trots allen tegen spoed, die hem trof. Hij moest eens een knap man ge weest zijn; zijn grijzend, maar nog vol haar, gaf aan zijn gelaat eene aange name uitdrukking. In gezelschap van den bevenden, ge bogen man, zag ik altijd een bejaarde vrouw, in een ouderwetsche. verschoten maa$ vlekkelooze sjaal gehuld, met een hoed, die natuurlijk niet naar de laat ste mode was. Met een vriendelijk, bleek gelaat, kleine magere gestalte, maar nog flink in houding en gang, liep zij met het onafscheidelijke boodschappenmand je aan den arm, naast hem, hem met zichtbare zorg omgevend en zacht en vriendelijk met hem pratend. In welke verhouding zouden die bei den tot elkander staan? Waren zij man en vrouw, broeder en zuster, heer en dienstmaagd? Of lag aan hunne vertrouwelijkheid een andere verhou ding ten grondslag? De ontmoeting Zoo vroeg ik mij af en toch durfde ik het niet wagen, met onbescheiden vragen de oude vrouw lastig te vallen, als ik haar soms alleen, bij het doen van inkoopen trof en zij mij op mijn vragen antwoordde, dat hij meermalen Wegens ziekte tehuis moest blijven. Wij groetten elkaar cn spraken zoo nu en dan een jiaar woorden, zonder dat wij elkanders naam of karakter kenden, doch ik had de oude vrouw aK „juffrouw Trees" hooren aanspreken; de heer sprak weinig en werd ook zei den aangesproken. Het spreken viel hem zwaar. Geruimen tijd, maanden lang, zag ik het mij belang inboeze mende paar niet meer. De naderende Allerzielendag voerde mij, evenals alle jaren, eens weder naar het kerkhof. Het was 's avonds te voren. Ik was de graf versieringen gaan zien cn wandelde tusschen de grafheuvels en kruisen door met aller lei gedachten, over het einde van aller menschen lief cn leed. toen mijn oog een met klimop begroeid graf zag. Een eenvoudig, maar sterk, tegen alle weer bestand kruis er op en een daar aan bevestigd bord stond slechts een vers, geen naam, geen geboorte- of sterfdag of jaar; niets dan dit vers: Ik was u trouw tot in den dood Gij, van mijn jeugd het morgenrood Waart eens mijns levens middag- schijn, En zult mijn avondrood nog zijn 1 Deze roerend eenvoudige woorden troffen mij, zij schenen meer te zeggen dan al die lange opschriften op de marmeren gedenkzuilen; het gewone klimop scheen mij meer waarde te hebben dan de pronk der kostbaarste en levende bloemen, kunstbloemen en kransen op de andere graven en de kaarsen, die in den namiddag onder wierookgeuren, ter eere der dooden, gebrand werden. Een kleine lage bank stond aan 't voeteneinde van den grafheuvel, als tot zitten noodend. „Wie zou hier toch rusten?" vroeg ik mij af en nam nuj voor op Aller zielendag. wanneer misschien de I e zoeker, de feestdrukte schuwend, in de stilte eerst komen zou. de oplossing van dit raadsel te vinden Het was iri tusschen laat geworden en ik ging huiswaarts. Op Allerzielendag tegen den avond zocht ik dat graf weder op: mijn hoop eenige verklaring over den hier rusten den doorle te hekomen, zou op verras sende wijze verwezenlijkt worden I In eenvoudige rouwkleeren gehuld, stil schreiend, zat op de kleine bank, mijn oude langvermiste van de straat: „juffrouw Trees", alleen, zonder haar trouwen begeleider. Mij aanziende, stond zij op cn reikte mij in stomme smart de hand. Ik be hoefde niet te vragen, waar haar trouwe vriend lieden was. Hij sluimerde onder het klimop; hem gold het eenvoudige vers aan het kruis. Eindelijk waagde ik te vragen: „Wie was toch de doode, dien gij zoo innij betreurt, juffouw Trees?" Hel verhaal Zij ging weer op de bank zitten, mij door een gebaar beduidend naast haar plaats te nemen, en toen gemeenzamer wordend, sprak zij „Lie^ dokter, u is immers zoo'n ge leerd heer, die geschiedenissen schrijft in de courant, zoo ik gehoord heb? Hij die hier nu in stilte rust, was de zoo», mijner eerste meesteres, mijn jongeheer Sedert vijf en twintig jaren nam ik zijn huishouden waar. Wij stonden beiden alleen op de wereld en zoo verpleeg Ie ik hem. tot de dood hem uit zijn lijden en uit zijn treurig leven verloste. En nu nu heb ik met hem alles verloren en voel alleen nog de wensch, spoedig daaronder, naast hem te rusten. Dp plek naast zijn graf is mij*i eigendnr,. „En wie heeft dan dat opschrift op het kruis gemaakt?" vroeg ik „Dat heb ik eens in een boek gelezen, en maar u lacht misschien om mij, oude vrouw omdat het zoo goed op mij en op mijnheer Lodewijk paste heb ik het hier laten zetten", antwoord de juffrouw Trees mij. „Waarom zou ik over een oude, trouwe liefde lachen?" vroeg ik en vatte de hand der goede oude; „integen deel, ik zou graag, als 't u niet te veel leed doet, meer van uw leven willen hooren; ik gevoelde altijd deelneming, als ik u bejden hij ziek en hulpbehoe vend, u immer tot hulp bereid en goed tezamen zag." „.Ta, dokter, dat is een eenvoudige en toch zeldzame geschiedenis Nietwaar, dat is toch geen schande en niemand kan het helpen, wanneer een mensch langzamerhand, echter zóó, dat hij 't eerst plotseling bemerkt, een an Ier mensch zoo lief krijgt en zoo zeer be mint, dat hij aan niets anders kan denken dan aan hem; geen anderen wensch voelt dan hem goed te doen hem tc dienen en hom te behoeden voor De molen bij Wijk bij Duurstede (Naar een schilderij van Jacob van Buisdacl). alle ongemak Ziet u. dokter, zoo is 't mij gegaan. Ik was iceds in de twintig jaai toen ik in 't huis der ouders van mijnlipcr Lodewijk kwam; hij was toenmaals een achttienjarig student, flink, vroolijk, braaf ach zoo braaf nooit heb ik een gemeen of ruw woord van hem gehoord; geen leugen, geen huichelarij en dat heb ik ook eigenlijk in hem be mind. Er waren ook wel flinke, iongc man nen, die een oogje op mij hadden; ik was toch ook jong en toen niet eelijk en menigeen heeft mij nageloopcn. Mijnheer Lodewijk lette nauwelijks op de arme dienstmeid en dankte alleen menigmaal voor mijn bediening. Weldra overviel het mij met geweld; ik kan het niet beschrijven. ik was gelukkig, als ik alleen zijn tred, of zijn stem hoorde; ik verlangde niets meer, dan hem in huis te weten en zijn wen cellen in zijn oogen te lezen. Iets anders daaraan dacht ik niet, zooals ook geen meisje doet, dat een man oprecht lief heeft; en ook, ik had mij geschaamd, zoo slechts iemand ge weten had wat er in mij omging; buitendien was ik veel ouder dan hij Het kind in de literatuur. Aanleekeningen, naar aam leiding van Flipjevan Johan Fabricius MERIJNTJE I. II, III, IV„ Bartjc I en binnenkort II, Geesje, Jan Kef en tientallen enzoovoortjes. Dat schijnt het meest belovend project in onze literatuur. In duizendtallen exem plaren gaan ze, die in duizendtallen schakeeringen verschijnende kinderfi guren. Wie een kind tot onderwerp kiest, kan tegenwoordig in Nederland hij voorbaat van succes verzekerd zijn. Maar sommige oudere lezers, die min der gevoelen voor dezen lach cn dezen traan, mecnen weieens, dat het met de ze literaire kinder-e.xploitatie nu maar eens uit moest zijn. De meeste van deze letterkundige kinderportretten zijn verdienstelijk ge maakt. Ook deze Flipje, waarmede Fa hricius dc crèche, vermeerderd icott. Maar er is oen andere Kant aan de lite ratuur dan de verdienstelijkheid, en dat is de algemeene literaire potentie van een volk. Deze eindeloo/.c herhaling van een zelfde motief, dit zich aldoor maar weer verliezen van onze schrijvers èn van de lezers in wier gevlei men tegenwoor dig gaarne komt, in een bekoorlijk, maar speciaal en filigraan onderden' van bet leven, is eigenlijk een bpdenko lijk cultuurverschijnsel, liet verraadt een schrikkelijk gemis van ootspronkc liikheid in den Nederlandschen literal ren geest. Geen stoute gedachten. maar subtiele waarnemingen, geen „geduld verbeelding, heldenmoed," maar een be hagel ijk zich vermeien in lieftallige on? roeringen, die weinig zieleworstelii g en zelfdooigronding cischen van den lezer Het miniatuur, in dikke boeken einde loo* verbreed vormt do voorkeur van het Nèderlandsche publiek. Kan de oor zaak ook bier liggen, dat in ons land dc literatuur den achtergrond mist van een dramatisch bewogen menschelijK leven, en van imposante natuur. Kun nen er groot e nieuwe verbeeldingen ont staan, in een \olk, dat de rustige ru<' van het persoonlijk leven als innigste doelstelling heeft, en dat zoo met huis jes is volgebouwd, dat men de aanra king met de groote Eenzaamheid en de groote Stilte dagelijks smartelijker mist? Ik hoop, dat ons vaderland be hoed mag blijven tegen oorlogen en re voluties, maar ik weet, dat een land, waar grooter dingen voorkomen in hel massale leven, daardoor liet \crmogcn wint, belangrijker conseptics te gcM-n, ook van individueele karakters, in zijn literatuur. Dit is dan Hoofdstuk I van mijn kro niek. Hoofdstuk II gaat over „Flipje" zelf. Fabricius zou Fabricius niet zijn, dat wil zeggen de geroutineerde, gewiekste, knappe kenner van liet vak. indien lui ook in „Flipje" ons niet een zeer drage lijk, zeer leesbaar boek gegeven bad. Hij is een der auteurs, die ons telkens opnieuw respect afdwingen door bun volleerdheid in de schrijfkunst. U kunt dezen acteur voor elk willekeurig on derwerp plaatsen cn bij maakt er wat \an. Maar wie nog iets is blijven vot len voor literatum als een „ongeinee- ne waarde des levens" in deze dagen flor kunstnijverheid, slaakt hij hei le zen van zulke boeken, waarover het onmogelijk is een afbrekende kritiek te geven, weieens de verzuchting: och, dat onze literatoren niet schrijven maar wat meer moeite hadden! Het hoofdsentiment. dat we hij dit Flipje weer ontmoeten is dc verwondering over het onbegrepen leven der ouderen, dat hij in zijn boosaardigheid niet ver mag te begrijpen, en dat hij uitlegt op zijn manier. De schrijver toont dikwijls op zulke wijze te beseffen wat er in liet onderbewuste der grooten men schen omgaat. Geraffineerd bijvoor beeld is de volgende beschrijving van een piano-les: „Let nou eens heel goed op," zegt meneer Klaassen, de piano-leeraar te gen Flipje: „De witte toetsen noemen we voor het gemak voorloopig maar" meneer A, meneer 13, meneer C. D, R Fen G Heb je liet A B.C. al ge leerd? Neen? Nou, dan leer je 't met een. Dus: dc witte toetsen noemen we meneer A on de zwarte toetsen me vrouw; zoo hou je ze het gemakkelijkst uit mekaar. Maar de mevrouwen hebben geen vaste namen zooals de meneeren, denk erom. hoor! Bij de mevrouwen hangt het er vanaf, met welken meneer ze toevallig getrouwd zijn. Kijk maar eens: als deze mevrouw nou hijvoor- hee'd met meneer G. getrouwd is fdat is deze hier), dan heet z.e mevrouw Ges. maar is z.e mot meneer F getrouwd, dan heet ze mevrouw Fis: dat had je zeker niet gedacht? Maar dat is allemaal pas voor later; je hoeft nou alleen nog maar de meneeren te ken nen. Daar gaat ie nrvg eens opnieuw; sla ze met je vingertje maar aan; me neer A, meneer B, meneer C. Ilct is begrijpelijk dat, zooals de schrijver ons x ortcltr Flipje „verward cn hulpeloos rondkijkt in deze immo- reele wereld van dc muziek, waarin meneer Klaassen hein vandaag binnen geleid heeft, en waar de mevrouwen dan weer eens met den eenen en dan wrccr met een anderen meneer ge trouwd zijn". En even begrijpelijk is liet, dat hij na de les, „wat suf in het hoofd z'n step oppakt, die buiten tegen net hek op hem lag te wachten, en in plaats van zich dadelijk op de piano te storten, zooals zijn grootmoeder ver wacht had, het verkiest op straat te blijven zwerven cn op z'n step sarrend achter Bramnietje aan te zitten, die, door Keesje gewaarschuwd, niet meer voorbij durft komen. De verwarrende vcrduidclijkingsme- thode \an dezen vunzen paedagoog is ichtcr geniaal ec\onden en verwezen lijkt op voortreffelijke wijze des schrij vers bedoeling de argelooze onwetend heid der jeugd te plaatsen voor den achtergrond der groote menschclijke be dorvenheid. Fabricius is er in geslaagd, in dit boek over een kind. de sentimentaliteit te vermijden en den inhoud van een kinderleven vrij volledig tc verbeelden. In bet kinderleven verschijnt bet on ontbeerlijke Duitsche dienstmeisje, ver schijnt .Sinterklaas, niet zijn onaange tast gezag en Zwarte Piet als duistere belichaming van het schuldbewustzijn. Een hecle z.omervacantie waait er in uit en alle lotgevallen niet vriendjes en vriendinnetjes zijn er nauwkeurig cn suggestief in weergegeven Op tien ach tergrond verschijnen de attributen van de huishouding. Aagje, bet nieuwe dienstmeisje, Toon dn groenten boer, Gerrit de slagersjongen enz.oovoórt en zoovoort, terwijl een gevaarlijke bevlie ging van Flipjes vader de geschiedenis ietwat opvult. Zooals gezegd, het bock is knap ge schreven. Maar het is lang zoo diep niet als bij voorbeeld Goudsnut's Jan- Kof s jongste, en bet wordt bier en daar wat al te vlak. Zoo in tie beschrijving van het bezoek van Sinterklaas: „Zoo Sinterklaas, bont u daar," zegt Aagje, die hem binnenlaat. En: „Zoo ben jij ook mee gekomen zwarte roet mop." zegt ze oneerbiedig 'egen Zwar ten Piet. die een zak over zijn rug heefi en terug bromt: „Ja. ik kom er is kij ken of er bier misschien ook zoon sioule broekschijter! is". En Flipje en Martel je moeien intussehen in de ka mer reeds zingen van „Makkers slaakt uw wild geraas", en dan kornt Sinter klaas binnen en vult de kamer mei den rood gouden gloed van zijn gewaad en het zachte licht zijner opperste, hei liee goedheid Hij streelt zijn baard en knikt tevreden omdat bij met zoon mooi liedje ontvangen wordt, en als T egenspoed Toen kwam er een harde tijd voor mij Mijnheer Lodewijk, die gepromo veerd was, verloofde zich, met een schoon maar trots meisje, dal hem op recht scheen te beminnen; soms sprak hij ook met mij. daar zijn hart vol ge luk cn overvol van liefde was, over zijn bruid, en ik leerde mij ook daar aan gewennen. Ik hield niet veel van zijn bruid; zij was koud en ik meende dat niemand mijn afgod meer en beier beminnen kon dan ik dc eenvoudige dienstbo de. Was dat niet heel verwaand van mij, dokter? Fn slecht nog bovendien, daar hij een ander toebehoorde? Maar bet was nu eenmaal zoo ik kon liet niet helpen cri ik verlangde immers niets van hem. Toen kwam er een tijd van tegen- sj)oed voor de tot nog toe zoo gelukkige familie: de oude beer ging failliet, zijn vrouw kon de schande niet overleven cn stierf eenige maanden daarna en haar man volgde haar zeer spoedig; aan mijn armen jongeheer schreef de srhoonc valsche bruid ecu afscheids- l»i iefhem bleef slechts een restje van hot eens zoo groote vermogen en zijn oude trouwe dienstbode. Hij had geen enkel familielid en de goede vrienden trokken zich dc een na den ander ook terug, zooals het ge woonlijk gaat. Wat ik toen geleden heb. kan ik niet zeggen. Het ergste was nu nog dat die zware stag mijnheer Lodewijk op het ziekbed wierp en men vreesde voor zijn \er stand; cn toen hij eindelijk, na \cle maanden, genas, was en bleef bij een gebroken man. verouderd, verbitterd, lot niets meer in staal. Niels trok hein meer aan. alles stond hem tegen. Dc menschen zeiden wel: „Mijnheer Lodewijk is geen flink man hij moest er zich ("gen verzetten" eu zoo meer, misschien was dal wol waar. maar een zwak punt heeft toch zeker een ieder? Ik beminde boni nog meer in zijn el lende, zooals het ook zijn moet hij een opreefhte. groote liefde Ik hen rustig hij hem gebleven cn hij stond dat ook toe: vervolgens verlieten wij de plaats onzer inwoning en trokken hierheen, ui een nieuwe omgeving, ver weg van dc oude treurige herinneringen. Zijn kleine rente was nauwelijks vol doende voor zijn ouderhoud; ik bezat echter een klein spaarduitje en erfde gelukkig nog een paar duizend gulden van 'n verren bloedverwant en zoo kwamen wij er. Wij hebben acht en twintig jaren in vrede gehuisd bet uit is, moet Flipje een handje ko men geven. En de oogen van Sinter klaas kijken hem ditmaal zoo ver trouwd en met zooveel liefde aan. dat lui ineens heelcmaal niet hang ineer is. ook niet voor Zwarten Piet. die zijn roo<le 1 ippen in een lach omhoog krult Van zoo'n Sinterklaasbezoek i.s iets anders te maken. Een beschrijving als deze tintelt niet. er is te weinig sfer-r te weinig heerlijkheid in Hetgeen allemaal niet wegneemt dat Jan Fabricius wederom een knap pen leesbaar, een vaak aardig tv pee rend boek heeft geschreven. Maar wij hebben nu kinderbe- schnjvingen genoeg! JU LI AN A PLEIN 4 naast Apotheek Haan In voorraad: De Indische Hygiëa Eczeemzalf. Absoluut afdoende tegen eczeem- en huidaandoeningen. Prijs per pot f 1.20. Hij schreef nu en dan iets doch de menschen vonden het niet mooi. liet was alles zoo droef en treurig; maar mij bevielen zijn vertellingen cn mij las hij zo voor in gezonde dagen, doch die kon men tellen. Zoo leerde ik nog veel. HIJ gaf mij ook hoeken Ie lezen en zelf had hij zoo ongeveer de gansche stadsbibliotheek doorgelezen; dat was zijn eenige genoe gen in deze wereld. Ik verlangde niets meer dan in zijn nabijheid te zijn en hem te verplegen als een moeder haren zoon. Somtijds wenschte ik rijk te zijn, mooi en jong, om hein gelukkig te kunnen maken; wellicht had hij mij dan ook bemind; maar dat waren van die voorbijgaande gedachten en ik was toch tevreden niet mjjn lot. Nu is alles uit, hij is verloet maar ik hen alleen Ik hooj), dat dc goede God ook mij sjioedig tot zich roept; wellicht mag dan de arme meid daar, waar geen on derscheid meer bestaat, weder bij ha ren lieven jongeheer zijn". De oude trouwe ziel barstte ifi tra nen uit: ook mijn oogen wéren vochtig geworden bij liet aanhooron van deze eenvoudige cn toch zoo aangrijpende ge schiedenis. Nooit had bet hooglied der liefde, der oprechte liefde des harten, zoo rein en heerlijk geklonken als van de dorre, lippen dezer eenvoudige vrouw uit het volk. Eén vraag kon ik echter niet weer houden. „Zeg mij eens, juffrouw Trees, nu gij mij eenmaal zooveel vertrouwen ge schonken hebt, heeft mijnheer Lode wijk, zooals gij de gestorvene zonder zijn familienaam noemt, niet l>emerkt, dat gij hem bijna een geheel menschen- levcn lang bemind hebt? Is dat moge lijk?" „Neen, dokier, lot zijn doodsuur niet; maar in den laatsten nacht, toen hij liet zoo benauwd bad en ik bij zijn lied waakte, dwaalde zijn geest af, sprak bij wel van lang geleden dingen én schoen liet eindelijk lichter en vrijer in hem tc worden. Plotseling vatte hij mijn haruj en mij vriendelijker dan tot nog toe aanzien de, sprak hij: „Oude. trouwe Trees! IIoc heb je 't zoo lang hij mij, ouden, nor- sclicn, zieken man uitgehouden?" „Dat brak mij 't hart en ik zei voor de eerste en laatste maal: Mijnheer Lo dewijk, ik heb u altijd lief gehad, al die lange, lange jaien; vergeef het mij, ik kon niet anders Hij wilde zich oprichten, drukte mij de hand en fluisteide nog; „Dank, dui zendmaal dank voor al uw liefde". Toen overviel hem een flauwte en legde ik mijn arm om hem heen en steunde hij zijn hoofd tegen mijn schouder. Hij liet mijn hand niet meer los, tot hij niet een glimlach op dc lippen voor ecuwig was ingesluimerd. Misschien heeft het hem nog goed gedaan, dat hem iemand, al was 't dan ook maar een arme dienstbode, zoozeer heeft liefgehad. En toon ja, toen hij daar zoo stil en vreedzaam voor mij lag, heb ik hem een afscheidskus op de verstijvende lip pen gedrukt. dat was toch niet slecht na zoo lange jaren van trouwe liefdp"" Een gelukkig lachje verhelderde de blecke trekken van mijn oude vrien din; schooner en jonger kwam zij mij voor. hij de herinnering aan dat laa'sfe armzalige geluk, na jarenlange ont houdende, opofferende liefde Wij stonden op; strooiend ging haar hand nog eenmaal over den groenen heuvel. „Slaap zaeiit. ik volg u hooj) ik spoedig", sprak zij voor 't lanftst; toen liet zich „juffrouw Trops" door mij tot aan hare woning brengen en zei tot afscheid: „Doktpr, als u over mij een verhaal wil schrijven, wacht dan tot ik ook daar huiten lig, niet waar?" Ik beloofde het. In 't voorjaar daarop lk had mijn oude vriendin in den winter nog eeni ge malen bezocht ging ik achter haar lijkkist, achter de eenvoudige kist van dit zeldzaam menschenkind. van deze eenvoudige dienstbode met het groote en goede hart. Geen vorstin,'al ware het een der edelsten geweest, zou ik met meer ontroering en eerbied gevolgd zijn dan deze arme. reine vrouw uit het volk. de trouwe „juffrouw Trees". En nu zij doorj is en naar ik hoop vereend met haren ..jongen lieer", zoo als zij vast geloofde. geef ik hier hare geschiedenis iliii"iiiiiiiiiiii>iiiiiiiiiiiiHiniiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiimiiiniMuiiiiiii'iiiiiiiiniiiiiii:iiiii(:iiiiiiiiiiiiiiiiinflR ie de niensrhelijke natuur begrijpt, •/al, wanneer hij voor een os of ezel wordt uitgescholden, slechts met het hoofd knikken. Zeno (Grieksch wijsgeer).

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1936 | | pagina 11