De gouden hazelnooten MIESJE EN JET DE FAMILIE FLAPOOR HET VOGELTJES-NIEUWJAAR door AMBER Als de wind loeit KINDER COURANT 'Kleine Lies —die nog niet naar ichool ging, want zo was pas vijl jaar zou bij haar grootouders gaan logee- ren, die in een dorp in de buurt van Breda woonden, waar Grootvader dok ter was. Alleen de reis mot Moeder heele- maal van Zwolle af was al een feest op zichzelf. „Gelukkig maar, dat het ook zoo lang duurde," vond Lies. En toen ze tenslotte Breda bereikt hadden, waren ze er nóg niet en moesten ze nog wel een half uur met een autobus rijden, wat natuurlijk ook prettig was. Toen de bus eindelijk in het dorp stil hield, stond Grootmoeder op het twee tal te wachten. Zoodra ze elkaar begroet hadden, Sroeg Lies: „Heeft U Grootvader niot meegebracht?" „Nee, lieve kind," zei de oude dame, „Grootvader is naar de zieke menschen toe. Die zul je straks wel zien, als we gaan eten." En toen wandelde het drietal naar het doktershuis, dat niet ver van de fcushalle verwijderd was. Tot groote spijt van Lies kwam Grootvader pas vlak vóór het eten thuis; hij was zeker bij erg veel zieke jnenschen geweest. 'i Avonds moest Liesje wat vroeger 'dan anders naar bed, omdat ze toch ■wel een beetje moo was van de reis. En den volgendon morgen ging Moeder weer naar Zwolle terug en werd zij 'door Lies en Grootmoeder naar de bus gebracht. „Als ze zoet is, mag ze minstens veer tien dagen blijven," zei Moeder bij het Afscheid. „En als ik heel erg verschrikkelijk loet ben, mag Ik dan nog langer blij ven?" vroeg Lies. „We zullen nog wel eens zien," lach te Moeder. En toon zotte do bus zich in beweging |sn werd or nog langen tijd door Liesje gewuifd met een klein, wit zakdoekje met rose bloemetjes er op. Het werden heerlijke dagen voor het door C. E. DE LILLE HOGERWAARD Hoor Jan de Wind eens loeien! Hij lijkt wel vrees'lijk kwaad! Hij buldort steeds, maar 'k denk toch, Dat 't hem vervelen gaat Drie dagen cn drie nachten Hoor 'k telkens weer Jans stem, Soms fluit hij daarbij dreigend, 'k Word b ij n a bang van hem! Eerst kon 'k nog buiten spelen, Moes gaf een linnen lap: Het zeil voor 't autopedje; O jongens, wat een grap !We zeilden met een vaartje. Het ging geweldig hard! Hot Moes zei: Binnen komen! De lucht ziet bijna zwart! Er viel een bui, geweldig! Maar wij, we bleven droog, JlVe waren in de kamer, We wonen, zeg, drie hoog! Soms spelen we van „stormpje/' Met wangen, hocl'maal bol. Broer Job hij is de oudste Houdt dit het langste vol. Maar éénmaal dat is zeker! Moet Jan dc Wind naar bed. Dan gaan we buiten spelen En maken daar weer pret I Hu binnen en dan buiten, Afwisseling genoeg 1 Hè, één ding zou 'k graag willen; Dat Jan de Wind m'eens droeg Hoog door de lucht en dat ik Van alles, alles zag, Zooals ik laatst epns droomde, Toen 'k in mijn bedje lag. !VVe vlogen door het luchtruim, Jan bracht me naar.... een huls! wrref eens in mijn oogen En wasweer veilig thuis (Nadruk verboden.) kleine meisje in dat Noord-Brabantsche dorpje. Wat Lies ook zoo grappig vond, was dat men er nog geen vaste waschlafels had, zooals ze thuis gewend was. Hier stond op een groote tafel met een wit marmeren blad een grooto kom met een lampetkan er in. Heel voorzichtig want die kan was erg zwaar schonk je daaruit 's ochtends het water in de waschkom. Op de kan waren ecnigc vogeltjes af gebeeld, die verkleumd en met bol op gezette vceren in de sneeuw zaten. En op de kom stonden ook vogeltjes, maar die zaten vroolijk op de takken en in struiken te zingon. „Wat beteekent dat eigenlijk, Groot moeder?" vroeg Lies op zekoren mor gen. „Dat?" glimlachte Grootmoeder. „Dat is de geschiedenis van het vogeltje- Nieuwjaar." „Hè. toe vertelt U me eens, wat dat is!" smeekte Lies, die uit ondervinding wist, hoe prachtig haar grootmoeder vertellen kon. „Goed," zei de oude dame, en ging cr bij zitten. „Maar kleed jij je dan onder wijl als een groote meid aan." „Zooals je natuurlijk weet," begon ze toen, „begint een nieuw jaar op den eersten Januari. Op dat plaatje op de kan is het Nieuwjaarsdag en daar pra ten die vogeltjes mot elkaar over. „Dat noemen die domme menschen nu een nieuw jaar!" zeggen ze. „Het is net zoo naar cn koud als het oude. De men schen weten er natuurlijk niets van on er is heelemaal geen nieuw jaar begon nen." „O, wat een grappige domme pietjes!" vond Lies. „Ja," ging grootmoeder voort, „en kijk nu eens naar dat plaatje op de kom. Daar is eindelijk do eerste lente dag aangebroken. En weet je, wat do vogeltjes elkaar nu zitten toe te tsjil- pen? „Nu is het Nieuwjaar. Nu is ein delijk het nieuwe jaar begonnen. Wat is het nu op eens heerlijk weor! Jo kunt aan alles merken, dat er een heel nieuw en ander jaar begonnen is." En dat is nu de geschiedenis van het Vo geltjes-Nieuwjaar," besloot Grootmoeder. „En ik vond het een reuzenleuk ver haal," zei Liesje en gaf haar groot moeder op elke wang een stevigen zoon. (Nadruk verboden.) Waar is dc schipper? (Nadruk verboden). Igor, een arme Russische houthak ker, woonde eenzaam in zijn houthak kerswoning midden in een groot bosch. lederen dag trok hij cr op uit om hout te hakken. Daar hij dit heelemaal alleen moest doen, was het een moei lijk cn zwaar werk. Hij hield echter van zijn werk en van het bosch, waar in zooveel vogels zongen cn zooveel eekhoorntjes de boomstammen opkro pen. De meeste dieren waren dan ook niet schuw voor hem, vooral de vogels niet, want op koude winterdagen, wan neer een dikke ijslaag den grond be dekte, konden ze altijd rekenen op" een uitgebreid maal van broodkorstjes voor de deur van Igor's woning. Twee keer in do week reed Igor met zijn wagentje naar het naastbijgelegen dorpje om inkoopen te doen. Het dorp je lag wel twee uur rijden, van hun woning af, daarom ging hij er weinig naar toe. Zijn inkoopen bostonden al leen uit wat etenswaren, daar hij geen geld had voor andere dingen. Hij be heerde trouwens ook in het geheel geen Uixo voorwerpen of mooie Ulce re n. Toen hij echter weer op een middag in het dorpje was in den winkel, waar hij altijd zijn boodschappen deed, stond er een mooie wagen voor de deur stil, waar een deftig heer uitstapte. Ge noemde winkel nu, was de eenige van door C. E. DE LILLE HOGERWAARD Mies is een aardig poesje, Maar wol een beetje lui En -- 'k zal 't maar eerlijk zeggen! Soms heeft ze 'n stoute bui. Want glst'ren nog zag Miesje Den poppenwagen staan In 't zonnetje. Wat heeft toen Die stouterd foei! gedaan? Ze is er in gesprongen 1 Dacht jo. dat ik 't niet zag, Ho© dat ondeugend Miesje Daar naast mijn popje lag Op Jetje's schoone jurkje, Haar mooien. nieuwen hoed I Dat kan heusch ieder weten; Zooiets is toch niet zoet Mijn popjo keek heel angstig. Er liep een dikke traan Langs Jetje's wang; ze snikte: Weg, stouterd! hier vandaan! 'k Heb Mies toen in haar mandje. Haar eigen mand, gelegd. Eens even hoos gekeken En tegen haar gezegd: Jij gaat nu zonder eten Voor straf maar naar jo bed! Toen kreeg toch medelijden Mijn kleine popje Jet. Ze zei: Och, lieve Mammie, Vergeef het Miesje maar 1 Ze zal hot heuseh nooit weer doen, En straf is altijd naar! Mies keek toen toch zoo schattig. Alsof ze zeggen wou: Wat is je kind een snoesje. Nooit doe ik 't weer, hoor vrouw!- Ik heb 't haar maar vergeven. Poes had toen niet meer straf. Wat denk je, dat ons Miesje Den poppenwagon gaf Een kopjevast wou 't zeggen: Ik dank je, poppenkind, En wil je even tooncn, Dat 'k heel. heel lief je vind I (Nadruk verboden.) het goheele dorp; er werd dus van alles en nog wat verkocht. De deftige heer stapte den winkel binnen cn vroeg het een cn ander. Toen hij wat had ge kocht, informeerde hij naar den weg naar do grooto stad, want hij was ver dwaald. De winkelier verzocht hem hun iets te willen vertellen over de grooto stad, omdat hij cn Igor daar nog nooit waren geweest. De heer keek hen even minachtend aan en antwoordde: „Ik begrijp niet, dat er nog menschen zijn, die nog nooit in een stad zijn geweest. Wat missen zij veel, want niets is zoo mooi als hot leven in een stad. Ik ben eens twee dagen in een dorpje geweest. Langer kon ik het er niet uithouden. Nooit gebeurt er wat: 's Avonds is hot er vrecselijk donker, terwijl er in een stad juist iederen dag wat gebeurt en dc straten iederen avond feestelijk ver licht zijn. Natuurlijk moot jo rijk zijn, wanneer jo veel plczior wilt hebben, maar wanneer je rijk bont, kan jo ook al de mooie dingen koopen, wolk© ln een stad te verkrijgen zijn, cn dat zijn or heel wat. Neen, ik begrijp heusch niot, waarom jullie niet eens een kijkjo gaan nemen in do stad. Dan zul je wol merken, wat je allemaal mist. Zoo praait© do deftigo heer nog een poosjo voort cn hij had do hoofden van Igor cn den winkelier heelemaal op hol gebracht. Eindelijk vcrliot hij don win kel weer. Ook Igor keerde weer naar huis te rug. Gedurende den thuisrit echter dacht hij steeds aan hetgeen dc heer gezegd had cn hij werd hoe langer hoo ontevredener met zijn leven. Toen hij des avonds in bed kroop, duurde liet geruimen tijd, voor hij don slaap kon vatten. Den volgenden morgen trok hij er weer op uit om boomon te hakken. Een uur lang werkte hij achter elkaar door. Daarvan was hij zoo moe, dat hij even ging zitten op een boomstronk om wat uit te rusten. Hij begon wat hazelnoo ten te eten, die hij in zijn zak had. Daar hoorde hij geritsel in de boom bladeren. Hij koek op en zag een eek hoorntje, dat hem achterdochtig aan keek. Igor wierp een hazelnootje op den grond, dicht bij den stam van den boom, waar de eekhoorn zat. Het dier tje zag zeker aan zijn gezicht, dat hij veel van beesten hield, want het sprong meteen naar beneden en pakte het nootje. Doch wat gebeurde er nul Het eekhoorntje nam do hazelnoot tus- schen zijn beido voorpoten, smeet het weer neer on zie.... het was een goud korreltje geworden. Igor was natuurlijk zoor verbouwe reerd. Hij wierp den eokhoorn nog een noot toe en nog één en nog één en elke noot werd weer con goudkorreltje. Op het laatst, kon Igor een heelen zak vullen met al dat goud. Toen hij geen hnzolnootcn meer had, spronk het eek hoorntje weer in don boom en ver dween van den cencn tak op den an deren springend. Igor was nog steeds zoo verbaasd, dat hij niet wist, wat hij eigenlijk met zijn rijkdom moest beginnen. Plotseling schoot hom te binnen, wat den dag van te voren die rijke heer hom allemaal had verteld over het mooie leven in een groote stad, Ilij besloot ook daar heen te gann. Zoo gezegd, zoo gedaan. Meteen ging hij op weg naar dc stad, waar hij tegen don avond arri veerde. Eerst kocht hij mooie kleeren en daarna nam hij zijn intrek in een groot hotol Inmidclols was het donker geworden on ja, nu zag hij, dat die heer do waarheid had gesproken, toen hij vertelde, dat do straton zoo feeste lijk verlicht warnn. Igor genoot van alles, wat hij in de slnd zag, maar hij zag dan ook alleen de mooie winkels en die doelen van de stad waar do rijke menschen woon den Omdat do menschen merkten, dat hij heel rijk was, kreeg hij spoedig vele vriendon die hij altijd moe uit nam. R'deren avond zat hij in een schouw burg en dacht bij zichzelf: „Ja, dat heb ik toch maar altijd moeten missen, deze heerlijke dingen." Op een goeden dag echter, raakte hij verdwaald en kwam terecht in slop- jfis on stoegjes on straten met armoe dige huizen. Verbaasd keek hij om zich heen: hij dacht, dat er alleen maar rijke menschen in een stad woonden, doch nu zag hij. dat er ook heel veel arme menschen waren. Mij begreep niet, hop dezen het in oen stad konden uithouden, wanneer zij niet iederen avond oen theater konden bezoeken. Dat deze menschen echter niet. zoo on gelukkig waren, als hij wel dacht, be wees een vroolijk gezang, dat hij uit een van de. ramen van do hooge huizen vernam. Hij keek naar de richting, waar het gezang vandaan kwam en zag een jong meisje. dat zingend enke le plantjes en bloemen begoot. Met veel toewijding deed ze dit. liet leek wel, of dit hot belangrijkste werk in do wereld was: het verzorgen van bloemen en planten. Een paar huizen verder zag hij een oud vrouwtje, dat een mooi zingend vogeltje in een kooi buiten hing, omdat de zon zoo vroolijk scheen. Vriendelijk knikte zij het beestje toe. In een tuin voor con ander huis zag hij een man ijverig werken in ccn klein tuintje. Hoewel 't tuintje erg klein was, stonden er toch veel mooie bloemen in. Even later kwam een vrouw den tuin in cn met haar nian keek ze tovroden naar de bloemen. Toen begreep Igor, dat niet geld do menschen tevreden on gelukkig maakt, maar hun liefde voor planten en die ren. Hij voelde nu ook, dat hij eigenlijk zijn vogeltjes begon to missen. Pas in dit straatje had hij weer eens het niooio gezang van een vogel gehoord. Ja, die deftigo heer had wol gohjk gehad, dat er in een stad veel vermaak was en dat or feestelijk-verlichto stra ten waren en waarschijnlijk was dio heer ook wel gelukkig, maar toch be klaagde Igor hem, want hij wist niet hoe mooi het buiton kon-zijn, vooral in do lente, wanneer al dc knoppen uit kwamen en de boombladoren zoo'n zachte groene kleur hadden. Ook zou hij wel nooit de vogols in het bosch hebben hooren zingen, anders had hij het in het dorpje vast wel langer dan twee dagen uitgehouden. De menschen hier in deze nauwe straatjes wisten wel, hoo mooi het hui ten was, want anders zouden zij niet zooveel lijd en zorg bestedon aan vo gels on bloemen. Voor hun werk moes ten zij zeker in de stad wonen. Enkele uren later sloop Igor boel laat in don nacht met zijn groote zak vol goudkorrels nog eens door al dio kleine straatjes. In elke brievenbus stopte hij een goudkorreltje. Geen en kel huis sloeg hij over. Toen hij klaar was, had hij nog maar drio korreltjes over. „Kijk," dacht hij, dat is net hot ge luksgetal. Ilct is dus goed wat ik go- daan heb. Ik ben niot zoo heel jong meer cn nu ik deze drie korreltjes nog heb, hoef ik niet meer zoo org hard te werken om aan de kost to komen." Hij begaf zich vervolgens naar den man, die beloofd had op zijn wagentje tc zullen passen. Zijn paard en wagen bleken goed verzorgd te zijn. Igor reed weor naar huis. Hoo verder hij van do stad af geraakte, hoe mooier hij den weg begon te vinden. Och, do stad vond hij niet lcelljk, maar hier builen was het toch wol tien keer zoo mooi. Eindelijk kwam hij in do nabijheid van zijn eigen bosch; hij hoorde al weer het gezang van do vele vogels; hij zag het frissche groen van het gras en dc boombladeren en voelde zich heel tevreden. Ilot paard rook zeker ook zijn stal, want het begon hard to loopen. Daar kwam do woning al ln zicht. Igor zag ccn paar vogels voor de deur zitten. „Ja, dat ik daar nu hcclemacl niet om heb gedacht," zei hij bij zichzelf. „Over ccn maand is do winter or al weer. Ik ben blij, dat ilc*wcer terug ben gekomen. Stel jo toch eens voor, dat mijn vogeltjes do volgcndo maand geen broodkorstjes zouden vinden voor mijn deur.. Dat gaat immers niet. Ik zal dus wol altijd hier moeten blijven," on te- vi eden cn gelukkig keek hij om zich heen. L. B. Beer, 'k wil je portretje maken: 'k Teeken je heel netjes uit. Maar jc moet zoo sip niet kijken! Kom, zet vlug een vriend'lijk snuit 1 Nee, niet gluren door de ramen, Houd je bol nu even goed En dan vroolijk, kijken, Béri Och, jo kijkt zoo zwart als roe»! Kun jo 't niet? Denk aan wat prettigs; Aan... met Mam uit rijden gaan! Of aan honingkoek, zóó lokker, Dat jo vast hem niot laat staan! Béri, foei! ik vind je stout, hoor! Wat? Nog huilen bovendien Zóó'n stout boerljo heb ik nergens Van mijn leven nog gezien! Béri, w i 1 jc dan niet luist'ren Ja, zoo kijk jc c i n d I ij k goed! Blij ben 'k, dat ik straks een snoepje En geen straf jc geven moet! CARLA HOOG. (Nadruk verboden.) door C. E. DE LILLE HOGERWAARD "RCU Mammie Flapoor slaat te wasschcn Al 't konijnen-kindergoed En daarbij ccn lied te zingen. Wat zij onder 't werk graag doet, Hemdjes, broekjes, jurken, truitjes, Ja, het is een heele wasch! Mammie Flapoor kan flink werken En dat komt haar goed tc pas Met haar viertal drukke kleuters. Nooit, nee nooit. Is zij vroeg, klaar Met de wasch, het werk en 't eten, Dat wordt ook vanzelf niet gaar! Trilncusje, het oudste meisje, Zegt op eens: Mam, ik werk mee! Ik kan heusch al heel goed helpen. Zeg, is dat geen goed idee? En haar broertje Grijs zegt: Mammie, Ik pas op Fluwoelvel dan. Al ben 'k nog een klein konijntje, —Fijn, dat ik ook helpen kan Moeder vindt het work'lijk prachtig, 't Huis wordt niet door haar goveegd. Zelfs de prullemand van Pappie Wordt door Trilncusje geleegd, Grijsje dekt nu vlug de tafel, Pluimstaart heeft het vuur gestookt. Trilneus ging eens in don kelder En heeft knolletjes gekookt. O f Mam Flapoor ook verrast is 1 Daarbij heerlijk vroeg al klaar! Alles vindt ze best in orde, 't Eten zelfs is heel goed gaar! Vader zegt: Ik vind het feest, hoor! Lekk're lucht als ik opsnoof, Toen ik thuis kwam; Straks trakteer ik Allen opversch wortelloof (Nadruk verboden^

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1936 | | pagina 15