De invloed op de ruitersport DE WITTE WAAR MEN DINEERT De toegepaste methodes Het centrale punt De aangenaamste herinneringen Brief van een Ex-Huzaar Met vele prijzen zijn onze ruiters teruggekomen De administratieve werkzaamheden VEREEN1QDE STATEN VAN NOORD-EUROPA 2e BLAD PAG. I AMERSFOORTSCH DAGBLAD DINSDAG 30 NOVEMBER 193Ï HEf is niet de bedoeling een historisch verslag te geven van de 80 jaren, die achter den rug liggen. Wij willen daarentegen trachten een indruk te geven van het doel en werken van de Rij school en hare beteekenis .voor de Nederlandsche rui tersport. Het doel van de Rij school is tweeledig: In de eer ste plaats moeten de officie ren en onderofficieren van de bereden wapens opgeleid worden tot goede instruc teurs, opdat zij de recruten bij den troep op de meest oor deelkundige wijze kunnen derrichten. In de tweede plaats worden ruiters gevormd, die kunnen deelnemen aan wedstrijden in binnen- en buitenland. Dit is het meer rijkunstige gedeelte. Dat de eerstgenoemde taak de be- lankrijkste is voor 'het leger behoeft ze ker geen nader betoog, cïoch dat beide punten nauw verband houden, zal ook ieder duidelijk zijn- Wil men goed onderwijs geven, dan Öient men de stof goed te beheerschen en op dezen regel maakt rijden geen uitzondering- De beste ruiters zijn als regel de bes te instructeurs al vereischt het les ge ven, behalve tact om met paarden om te gaan, minstens evenveel tact om met de leerlingen om te gaan. We willen echter niet afdalen op het glibberige terrein van paedagogische beschouwingen, maar U iets vertellen over de wijze van onderricht geven aan de Rijschool. Een cursus duurt een jaar. Iedere leerling krijgt een jong paard af te richten. Deze paarden zijn bestemd voor de cavalerie-regimenten en wor den op 4- of 5-jarigen leeftijd in Ierland gekocht- Na een verblijf van een jaar in het remonte-depót te Milligen, waar de paarden aan het klimaat leeren wen nen en alle mogelijke, daaruit voortko mende, kinderziekten doormaken, ko men zij voor africhting bij de Rijschool of bij het Depót, dat een onderdeel vormt van de Rijschool. Bij h'et Depót door de remonte-rijders en bij de Rijschool door de leerlingen worden de jonge paarden geschikt ge maakt voor den troependienst bij de cavalerie. Voorts beschikt de Rijschool over een aantal andere paarden en heeft, iedere leerling een z.g. 6choolpaard, waarop hij in den aanvang zitoefeningen krijgt, d.w-z- zonder teugels en beugels leert rijden, om in een goede houding te lee ren zitten en waarop hij de bijzonder heden van de africhting leert. Tenslotte wordt ieder één of twee springpaarden ingedeeld, waarop de leerling de juiste wijze over hindernis sen wordt geleerd. Met theorie over paardenkennis en over de voorschriften betreffende de af richting en de opleiding, als aanvul ling, wordt getracht ook van den mid del matigen ruiter een goede onderwij zer t-e maken. Aan de goede ruiters kan natuurlijk meer aandacht besteed worden. De rui ter met aanleg is van huis uit nog geen meester in het vak- Ook hij heeft veel leiding noodig en mist nog de er- Varing. Die ervaring verkrijgt hij het beste door mee te doen aan wedstrijden, waar door de ruiter zijn paard onder alle omstandigheden leert kennen. Dit is de sportieve zijde van het rij den, die natuurlijk op de Rijschool zoo veel mogelijk wordt aangemoedigd. Deze ruiters komen later ervoor in aan merking naar internationale wedstrij den uitgezonden te worden. t Het zal vooral den ingewijden lezer intere6seeren volgens welke methode JvordMes gegeven aan de Rijschool- Nu is dit niet zoo eenvoudig te om* -Door:- Luit. Chr. Tonnet, Instructeur der Rijschool schrijven- De Nederlandsche Rijschool heeft niet behoord tot de toonaangeven de inrichtingen op het gebied van me thodes van africhting en springen. De veel uitgebreidere scholen in Frankrijk Weenen, Italië en Duitschland kwamen uit den aard der zaak daarvoor meer in aanmerking. Strenge eenzijdige methodes, zooals wij dikwijls in het buitenland zagen, hebben wij nimmer overgenomen. Ons systeem is geweest: verwerp niet dadelijk een andere meening, doch be houdt het goede. De historie der rijkunst gaat reed6 eeuwen en eeuwen terug. Naar gelang van het doel, dat aan het legerpaard gesteld werd, wijzigden de methodes- Ook de laatste 80 jaar is veel veran derd. Was vroeger het paard het be langrijkste vervoermiddel, thans komt het op snelheid van handelen aan en moeten de hoogste eischen aan de leger- paarden gesteld kunnen worden. Dit is slechts mogelijk als zij uitstekend afge richt en in conditie zijn. Daardoor is de wijze van africhting en voorbereiding nauwkeuriger en fij ner geworden, wat, evenals bij andere sporten, blijkt bij wedstrijden- Daartoe is het deelnemen aan inter nationale wedstrijden zoo noodig- Niet alleen voor wat betreft de naam van ons land, doch ook om op de hoog te te blijven van wat in het buiten land te koop is. Op het gebied van africhting hebben wij veel van de Franschen overgeno men. De z.g. Italiaansehe methode heeft de laatste jaren een groote ommekeer gebracht in de wijze van springen en heeft er veel toe bijgedragen sneller en handiger door het terrein te rijden. Ook aan de Rijschool wordt volgens Italiaansehe methode les gegeven, al hebben wij niet klakkeloos alles over genomen. Dat ons systeem van rijden juist is, moge wel blijken uit de vele suscces- sen op internationale wedstrijden. On ze goede ruiters en paarden doen in kwaliteit zeker niet onder voor de bui- tenlandsche. De quantiteit is voor on6 kleine land natuurlijk een groot nadeel. De Rijschool krachtig gesteund door het Colenbranderfonds, een par ticuliere vereeniging, die paarden aan koopt voor buitenlandsche wedstrij den doet wat in haar vermogen is het aantal paarden en ruiters te ver- grooten. Jaarlijks worden deelnemers gezonden naar groote concoursen zoo als te Nice, Rome, Parijs, Brussel, Aken, Dublin, New York. Door de hooge kosten voor de deelnemers moeten de uitzendin gen echter veelal beperkt worden. Met vele prijzen zijn onze ruiters teruggekomen, om niet te vergeten de successen op de Olympische Spelen in 1924. 1925, 1932 en 1936. Doch niet alleen op internatio naal gebied heeft de opleiding aan de Rijschool beteekenis. Ook op de ruitersport in het binnenland oe fent zij invloed uit. Hoevele instructeurs in particuliere maneges en bij landelijke rijvereeni- gingen zijn niet afkomstig uit het leger en onderwijzen wat zij in dienst hebben geleerd. Met cijfers is deze invloed niet aan te toonen, doch dat zij be staat, is zeker. Ook door de onderlinge band van mi litaire- en burger-rijvereenigingen heeft de Rijschool indirect invloed op de ont wikkeling van fle ruitersport. Al moge 'het paard al6 werkdier en als vervoermiddel de laatste jaren, zoo wel in als buiten het leger, door de motor verdrongen worden, uit een spor tief oogpunt beschouwd, komt het hoe langer hoe meer in trek. De Rijschool moge dan ook nog een lang leven beschoren zijn, hare invloed ten goede te blijven uitoefenen. Verscheidenheid van terreinen Door: E. H. Juckema van Bur- mania Baron Rengers van Warmenhuizen Oud-Dir. der Rijschool TT ET toeval wil dat het 80-jarig jubileum van de Rijschool vrijwel samenvalt met het 50-jarig verblijf van deze inrichting in Amersfoort. In 1886 toch werd de Rij school verplaatst van Venlo naar deze oude veste, welke toentertijd een klein beschei den provinciestadje was, waar de bereden-officieren zich dik wijls heer en meester gevoel den. Dat deze keuze eene gelukkige was, is in den loop der jaren wel gebleken. De Rijschool, het centrale punt, waar de beginselen van het rijkunstig onder wijs bij het leger worden vastgesteld en onderwezen, beoogt het ontwikkelen van de rijkunstige bekwaamheid en kennis der bereden-officieren en onder-officie ren; hen op te leiden tot practische en kundige instructeurs ea het africhten van remon.tepaarden tot gewillige en deugdelijke troepenpaarden. Waar het einddoel van de africhting van den militairen ruiter én het troe penpaard moet zijn het vormen van eene combinatie, die zonder groote in spanning zich snel en zeker door alle terreinen kan bewegen, daar moet de omgeving van het Centrale Instituut der Militaire Rijkunst een groote onder scheidenheid van terrein bieden, opdat er ruimschoots gelegenheid besta, na dat de eerste grondslagen binnen de muren der manége gelegd zijn. zoowel ruiters als paarden in alle terreinen te oefenen, en hen zonder aarzelen de daarin voorkomende hindernissen te leeren overwinnen. Er bestaan weinig plaatsen in ons land welke, centraal gelegen, eene ver scheidenheid van terreinen beschik baar stellen. Allen, die het voorrecht gehad heb ben eene detacheering aan de Rijschool te volgen, kunnen dit getuigen en heb ben op meer of misschien minder aan gename wijze met deze terreinen ken nis gemaakt Moge de Rijschool in Amersfoort nog lang in goede harmonie ten bate van de militaire Rijkunst samenwerken. Ware, echte ruiter geest D o or: Opperwachtmeester-Pikeur J. KROON NZE Rijschool, die op 1 Decem- ber 1937 haar 80-jarig jubi leum viert, is een inrichting, waar aan vele onderofficieren van het Nederlandsche leger de aangenaam ste herinneringen bewaren. Bij zeer velen wordt hier eerst de ware. echte ruitergeest opgewekt. Het i6 dan ook voor den directeur en de instructeurs een voldoening, hoe door alle leerlingen steeds gaar ne alle lessen en aanwijzingen met den meesten ijver worden gevolgd. Het feit. dat alle oud-leerlingen nog lange jaren na hunne detacheering er trotsch op zijn te kunnen zeggen: „Ik ben ook aan de Rijschool geweest", spreekt voor zich zelf. Wij hopen dan ook, dat deze nuttige inrichting nog in groei en bloei moge toenemen tot heil van de edele, door ons zoo geliefde, rijkunst. Ik acht mij ten volle gerechtigd na mens alle onderofficieren, leerlingen en oud-leerlingen, de Rijschool, in den per soon van onzen eminenten directeur, b'ij het 80-jarig bestaansfeest. onze bes te gelukwenschen aan te bieden, Drie eenheden ''Ti"' T3SBS ImWMWM Doory Adj. Ond. Off. Adm. der Rijschool J. Q. URLINQS T3 IJ de herdenking van het 80- jarig bestaan der Rijschool moge ik de aandacht vestigen op een gedeelte van werkzaamheden buiten de rijkunstige welke bij de Inrichting moeten worden ver richt en wel de administratieve. Vóór 1925 bestond de Rijschool uitsluitend uit één eenheid en wa ren de administratieve werkzaam heden van den Directeur der Inrich ting vrij eenvoudig. Na toevoeging, in 1925. van het Cava lerie Paarden Depót en de S.R O.C. zijn deze werkzaamheden aanzienlijk toege nomen daar de Rijschool toen kwam te bestaan uit drie eenheden, die ieder afzonderlijk de aandacht vroegen van den Directeur. Een opsomming van administratieve werkzaamheden zou te ver voeren en is hier ook niet dienende. De hoofdtaak van den Directeur is het geven van onderricht, het leiden van de Instructeurs, de zorg voor het paardenmateriaal. enz. De functie van Directeur (Korps-Com mandant) legt bovendien aan dezen functionaris ook vele en soms ingewik kelde. administratieve werkzaamheden op. die evenwel door humaan en recht vaardig optreden. met en tegenover het hem onderhebbend personeel met opgewektheid worden volbracht. En thans bij het. passeeren van dezen mijlnaal. zij onze leiding toegewenscht, dat zij het ingeslagen voetspoor moge blijven volgen. Qelukwensch aan den directeur DE Directeur van de Rij school doet ons op het laatste oogenblik nog een brief toekomen, zoo juist door hem ontvangen van een oud-Huzaar. Hij vindt deze ontboezeming zoo bijzonder aardig en goed gevoeld, dat hij er op vertrouwd, dat de schrijver de onderstaande pu blicatie niet ten kwade zal duiden. Het is een bewijs van liefde voor het paarddat voor alle jongens als een voor beeld moge dienen: „Het 80-jarig jubileum van de Rij school is voor mij aanleiding u als com mandant geluk te wcnschcn met deze voor u belangrijke gebeurtenis in uw leven, ik hoop dan ook. dat u nog heel veel jaren met trotsch dit gebeuren her denken moogt in uw verdere leven. Ik ben voor u een totaal onbekende, u voor mij ook. dat neemt evenwel niet weg, dat mijn wensch even goed ge meend is, gezien in het kader, waarin ik dit tot z'n recht laat komen. In ben n.l. één der huzaren van het Eskadron Ordonnansen, dat op 2 Au gustus 1914 onder de wapens was geko men en één der paarden als het mijne kreeg toevertrouwd, die zijn opleiding aan de Rijschool had doorgemaakt. Het dier heb ik tot 4 Sept. 1916 met liefde en zorg het mijne mogen noemen. Bij het opheffen der Rijschool in 1914 kwamen de naarrlen on 'n bestemming, die deze edele dieren niet bepaald „lag" Zondag, 2 Aug. 1914 werd mij op de Laan van Meerdervoort te Den Haag het paard toegewezen en gingen wij, 4 ordonnansen en 4 paarden der voorma lige Rijschool, naar onze bestemming HarderwijkStaf 20 R.I. Het waren kostelijk verzorgde dieren, die over bijzondere eigenschappen be schikten. Het mijne bleek een echt „school- paard" te zijn, een lust voor de oogen zoo sierlijk en gracieus hij zich wist te bewegen. Gelet op de gebrekkige ruitereigen- schappen waarover ik beschikte, was dit dier voor mij onder die infanteristen een reuzennummer van tijd tot tijd; hij was mijn trotsch. Ik heb het dier, gelet op de zeer groo te vrijheid, die wij genoten als cavale risten bij het wapen der infanterie, met de uiterste nauwgezetheid verzorgd, ik hield er van en nog in mijn herinne ring doe ik zulks. Toen ik in Sept. 1916 te Waalwijk werd afgekeurd voor het veldleger om naar Amersfoort te worden overge plaatst (aanvullingsdepot) deed het mij zeer veel leed van het dier te moeten scheiden, waaraan ik mij zoo gehecht had. Nog dikwijls heb ik gedacht, hoe zal h ij het maken totdat de tijd mij met do gedachte vertrouwd heeft gemaakt, dat h ij al sedert lang niet meer zal be staan. Vindt u het vreemd, dat ik ge volg gevende aan een impuls mijn ge dachten eens de vrije loop gaf en wel tegenover u niet deze gelegenheid, neen toch zeker? Het is de herinnering aan iets, wat voor mij zeer lief was al be treft het dan „een dier" wat aan uw school „geschoold" is geworden al was het nu niet hepaald voor een bestem ming, die het later moest volgen. Do eischen gesteld aan het paard waren dan ook heel gauw merkbaar het mooi gevulde dier was door terrein, stalling en dienst weldra tot proporties terug gebracht, die niet bepaald in zijn voor deel waren. Uitgaande van de gedachte, dat ik in u als commandant der school iemand gevonden heb die zoo'n gedachten- gang nu niet bepaald vreemd kan zijn, sluit ik dit schrijven dat 'n zeer uitzonderlijk karakter draagt (omdat hier „het paard" 'n voorname rol in speelt) met de hoop, dat de school nog lang zal rhogpn'ïiestpan onder de meest voor ons land." Ex-luizaar 1ste klasse staf, 20 R.I. ALS een vervroegd Sinterklaas-ca deautje ploft er een pakje in de brievenbus met mooie Finsche postzegels voor de verzamelende vriend jes. „The Northern Countries In World Economy" heet het keurig uitgevoerde boek, dat nu, door de goede zorgen van de Deensche, Finsche, Noorsche, IJs- landsche en Zweedsche delegaties voor de bevordering van de economische sa menwerking tusschen de Noorsche lati- :len en op kosten van deze vijf staten, in duizenden exemplaren aan zaken- menschen en handelsinstellingen, lees zalen en krantenredacties en consulaten in het buitenland gezonden wordt. Bin nenkort volgen uitgaven in het Fransch en in de Scandinavische talen en daar het boek niet al bij voorbaat door te veel cijfers, grafieken en tabellen af schrikt en bovendien zoo onderhou- lend is als men het van een dergelijk zakelijk werk maar wenschen kan, zal het er waarschijnlijk in belangrijke ma- e toe bijdragen, dat men elders in de wereld een juister besef krijgt van de beteekenis van de Noorsche landen in Ie wereldhuishouding. Wat ook het doel dezer publicatie is. Maar niet het eenige loei alleen. Zij wil, zélf een prachtige uiting van den geest van samenwerking die er hier in het Noorden heerscht, propaganda maken voor internationale samenwerking, op economisch gebied, een samenwerking, die zooals ook van de zijde der Nederlandsche regeering her haaldelijk is betoogd, het beste middel geacht moet worden om tot een oplos sing van de economische problemen, waarmee de wereld te kampen heeft, te komen en zoodoendp een der voornaam ste oorzaken van den voortdurend ge spannen internationalen toestand weg te nemen. Denemarken, Finland, Noorwegen, IJsland en Zweden zijn vijf vrije, onaf hankelijke, zelfstandige staten. Zij vor men geen politiek „blok", zij zijn niet door militaire verdragen of pacten van bijstand aan elkaar gekoppeld. Maar sterker dan zorgvuldig door diplomaten geknoopte banden ooit kunnen zijn. is de band van het saamhoorigheidsgevoel, dat natuur lijkerwijze uit verwantschap in al lerlei opzichten, uit gelijke levens omstandigheden en gemeenschappe lijke tradities is gegroeid. Zij hebben zooveel gemeen in levensopvatting en cultuur, zij werken zoo hartelijk en openhartig samen voor het ge meenschappelijk welzijn en hun on derlinge verstandhouding is zoo kameraadschappelijk, dat zij in de ze wereld met al zijn verdeeldheid en al zijn conflicten, met al zijn wantrouwen en al zijn haat, steed9 meer een uitzondering, steeds meer een aparte statengroep en daardoor ook steeds meer een eenheid zijn ge worden. Een eenheid naar binnen zoowel als naar buiten. HET Scandinavisme van thans is minder romantisch dan dat van een eeuw geleden. Het is nuchterder en zakelijker, men heeft rneer oog voor de realiteit der dingen en het saamhoorig heidsgevoel komt niet langer het best en het duidelijkst tot uiting aan feest banketten met lange speeches en vele dronken uit fonkelend kristal. Het is niets bijzonders meer, dat collega's uit de vijf Noordelijke landen hun vakaan gelegenheden onderling bespreken en zooveel mogelijk gezamenlijk behartigen. Het i6 een vaste en goede traditie gewor den dat ministers en andere autoriteiten niet hun ambtgenooten uit de andere Noorsche landen overleg plegen over zaken van gemeenschappelijk belang en de bladen maken er nauwelijks met een regel of tien melding van, wanneer de delegaties voor economische samen werking hun halfjaarlijksche conferen tie houden. Men heeft voortdurend voe ling met elkaar, men helpt elkaar waar dat kan, men treedt gezamenlijk op, wanneer dat noodig of gewenscht lijkt. Zoo hebben de Deensche, Noorsche en Zweedsche afgevaa ligden, die zich in het begin van 1933 te Londen bevonden om er over de nieuwe handelsverdragen met Groot-Brittannië te onderhandelen, voortdurend en met medeweten van de Britten contact gehouden om te belet ten, dat de eene Scandinavische staat legen de-n anderen uitgespeeld zou wor den. En wanneer men nu gezamenlijk een boek van een paar honderd pagina's uitgeeft om de buitenwereld in te lichten over de beteekenis van „de Vereenigde Staten van Noord-Europa" in de wereld huishouding, dan doet men dit niet, om dat men zichzelf zoo voortreffelijk vindt en ook niet alleen, omdat men eigen opvattingen uit wil dragen, maar voor namelijk ter bevordering van den han del tusschen Scandinavië en de rest van de wereld. Een soort col ectieve propa ganda van een groep staten dus, waar bij het gezamenlijke belang vóór gaat boven de belangen van eiken staat af zonderlijk. De Noorsche landen zijn nog meer dan de meeste andere kleine staten op den buitenlandschen handel aangewezen. De overeenkomst in na tuurlijke omstandigheden heeft ten ge volge, dat Finland, Noorwegen en Zwe den eikaars concurrenten zijn op de in ternationale markten voor hout, papier en cellulose, terwijl Denemarken, Fin land en Zweden alle drie veeteeltpro ducten verkoopen. Al6 een eenheid be schouwd, heeft Scandinavië van bepaal de producten veel en veel meer dan hat zelf noodig heeft. Daarom is men in hooge mate op de wereldmarkt aange wezen, daarom ook maakt de inter- Scahdinavische handpl nog nauwelijks een achtste deel van den geheelen han- delsomzet van deze vijf landen uit. ALS eenheid beschouwd en er is, zooals we hierboven al aan toonden, alle reden om de Noor sche landen als een eenheid op te vatten vormen Denemarken, Fin land, Noorwegen, IJsland en Zweden m de economische wereld een „groote mogendheid" Zij hebben tezamen rond löJómillioen inwoners, wat nog niet 1 procent van de bevolking van de heele wereld is. maar hun aandeel in den we- relduitvoer bedraagt, volgens de laatste cijfers, meer dan 5 De eerste uitvoer- mogendheid ter wereld is de Vereenig- do Staten met 12 procent, dan komt Groot Brittannië met bijna 11, vervol gens Duitschland met 9en daarna als nummer vier, dus Scandinavië, vóór Canada, Frankrijk en Japan. Als im- port-mogendheid bezet Scandinavië, eveneens met ruim 5 procent, de vijfde plaats, na Groof-Brittannië. Amerika, Duitschland en Frankrijk en vóór Ja pan. Italië, Canada, Britsch-Indië en Australië. Maar als men de verhou ding tusschen invoer en bevolkingstal nagaat, dan blijken alleen Nieuw-Zee- land en Groot-Brittannië per hoofd der bevolking meer te importeeren en ter wijl er voor eiken Scandinaviër in 1936 voor 13.4 pond sterling geïmporteerd werd, hadden de Franschen gemiddeld voor 7.3 de Duitschers voor 5.1, de Amerikanen voor 3.3 en de Japanners voor 1.1 pond sterling den man uit het buitenland noodig.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1937 | | pagina 5