Regeering wil een einde maken aan persexcessen KAMER WEIGERT GELDEN AAN MINISTER VAN DIJK Reeds begonnen werk zal moeten worden stopgezet Een tijdelijk verschijningsverbod wordt voorgesteld Vrije critiek op het openbaar gezag wordt niet beknot Aanvullende en nieuwe bepalingen TWEEDE KAMER^I Minister voelt zich niet zeer „schuldig" OF 2e BLAD PAG. 2 AMERSFOORTSCH DAGBLAD WOENSDAG 3 MEI 1939 's-GRAVENHAGE, 2 Mei. jNGEDIEND is een wetsontwerp houdende nadere voorzieningen i. ter bescherming van de openbare orde. Ter toelichting schrijft de minister van justitie o.a.: De herhaalde persexcessen van den laatsten tijd, gecombineerd met een reeks van ontoelaatbare mondelinge uitingen in het openbaar, nopen er toe nadere voorzieningen te overwegen ter bescherming van de open bare ord. Het thans ingediende ontwerp van wet stelt nieuwe voor schriften voor in tweeërlei richting: a. Vooreerst bevat het ontwerp een aantal aanvullingen van de bestaande bepalingen betreffende beleediging van het openbaar gezag, openbare lichamen en instellingen, en van groepen van de bevolking of ten deele tot de bevolking behoorende groepen van personen. b. Daarnaast wordt een nog belangrijker materie de moge lijkheid geopend van een rechterlijk verbod van verschijning van dagbladen en andere periodieke geschriften, waar mede bij herhaling misdrijven worden gepleegd tegen de veiligheid van den staat, de openbare orde of het openbaar gezag. t N een der voorgestelde artikelen komt een opso mming voor van misdrijven, welke tot een verschij- ningsverbod aanleiding zullen kunnen geven. Deze is, zoo licht de minister toe met zorg opge steld. Er is naar gestreefd de meest belangrijke persdelicten alle te omvatten en anderzijds, gezien de ingrijpende gevolgen van een verschijningsverbod, het aantal artikelen, dat tot zoodanig verbod aan leiding kan geven, zoo beknopt mogelijk te houden- Minister Goseling TER toelichting van zijn ont werp schrijft de minister: Letter a. Het misbruik, waar over het hier gaat, raakt de vrij heid van meeningsuiting, een vrijheid die, mits goed gebruikt, ook voor de richtige functionnee- ring van onze staatsinstellingen van groot belang kan zijn. Ieder staatsburger heeft diensvolgens ten onzent de gelegenheid het openbaar besti-ur te critiseeren, en wenschen, verlangens en ge dachten, welke naar zijn meening het algemeen belang kunnen die nen, in het openbaar naar voren te brengen. Het genoemde recht be doelt, gelijk vanzelf spreekt en ook uit het voorgaande blijkt, het uiten van vruchtbare en opbou wende critiek mogelijk te maken. Wat geschiedt echter bij de excessen, waarvan boven sprake is? Nauwkeurig het omgekeerde. Van de vrijheid van openbare meeningsuiting wordt mis bruik gemaakt tol het stelselmatig oefe nen van critiek niet te goeder, doch te kwader trouw. Zelfs de meest onoirbare middelen worden aangewend om het bestaande gezag en de bestaande open bare lichamen en instellingen in de oogen van critieklooze medeburgers om laag te.halen. Verdachtmaking, heele en halve leugens en laster worden bij voortduring gebezigd. Deze aantijgingen raken niet slechts het openbaar gezag. Zij richten zich daarnevens, in ons land trotsch op zijn geschiedenis van vrijheid en verdraag zaamheid, een geheel onnationaal ver schijnsel tegen bepaalde groepen van de bevolking, wélke aan voortdurende beleedigingen en denigreerenden laster worden blootgesteld Daarmede komt een ander groot goed in onze staatsorde in het gedrang, nl. de gelijke aanspraak van allen, die zich op het grondgebied van het rijk bevinden, op bescherming van persoon en goederen. Men achte dergelijke collectieve beleedigingen niet gering. Beleediging van de groep, waar toe men behoort, wordt dikwerf veel smartelijker ervaren dan een individueele beleediging, welke men onder omstandigheden gemakkelij ker naast zich neer kan leggen. Ook heeft een soortgelijke tactiek in an dere landen de meest verstrekkcndo gevolgen gehad. IIo«wel de historische, sociale en ethndtogische verhoudingen hier en ginder geheel verschillend liggen en ge lijke uitwerking hier te lande, gezien ook ons volkskarakter, niet licht moge lijk kan worden geacht, manen toch de gebeurtenissen elders tot krachtig in grijpen ten opzichte van gelijksoortige verschijnselen in Nederland Vrije critiek Wat den vorm der voorgestelde voor- xieningen betreft, uitgangspunt was de groote beteekenis. welke het recht van vrije meeningsuiting in onze staatsorde bezit, en de principieele grens tusschen gebruik en misbruik van dit recht. Ge poogd is het beginsel zelf volledig te handhaven. Vrije critiek op het open baar gezag, op openbare licha men en instellingen en op alles wat de openbare sfeer betreft, dus ook op bepaalde groepen van de bevolking en haar rol binnen het staatsbe stel, blijve onverkort mogelijk. Duidelijk misbruik van het recht, d.i. critiek, welke alleen voort kan vloeien uit kwade trouw, worde echter met kracht onderdrukt. Natuurlijk is het niet mogelijk deze formuleering in het wetboek van straf recht op te nemen. Zij zou technisch te vaag voor de omschrijving van een mis drijf, aan openbaar ministerie, verdedi ging en rechter te weinig houvast bie den. Daarom is naar een meer concrete redactie gestreefd, welke 'strafrechtelijk verantwoord mag worden geacht. Als zoodanig stellen de nieuwe artikelen 137a bis en 137c bis (artikelen 1 en 3 van het wetsontwerp) voor, het uiten van „beschuldigingen van feitelijken aard", indien de beschuldiger „weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat de beschuldigingen onwaar zijn". De voorgestelde, wijziging van de arti kelen 137h en 137d brengt een overeen komstige aanvulling aan in de redactie van de verspreidingsmisdrijven. Geen schandaalprocessen \X/ ELI.ICIIT zal men vragen, of deze oplossing niet het nadeel heeft, dat voor den rechter zal be hooren te blijken, dat beschuldigin gen zijn geuit, waarvan de beschul diger de onwaarheid wist of rodelij- werkwijs moest vermoeden. Zijn al dus geen schandaalprocesson te wachten, welke het oogmerk der be schuldigers eer bevorderen dan ver ijdelen? Ontkend kan niet worden, dat het ar gument ten deele juist is. Het bewijs kan onder omstandigheden inderdaad eenig bezwaar vormen. Het is echter onmogelijk te dezen verdere voorzienin gen tot stand te brengen, waaraan geen bezwaren verbonden zijn. Niet zonder reden heeft do wetgever in 1034 voors hands met strafbaarstelling van de for- meelo beleediging. de uitlatingen in be- leedigenden vorm. volstaan. Reeds toen was duidelijk, dat ieder verder ingrijpen zijn schaduwzijden had. Het bezwaar moet intusschen niet worden overschat. De bepalingen spre ken van beschuldigingen, waarvan de beschuldiger „weet of redelijkerwijs moet vermoedend. dat zii onwaar zijn. In de openbare sfeer zullen dit in het algemeen beschuldigingen zijn. waarvan de onwaarheid of lichtvaardigheid aan allen, dus ook aan den rechter bekend is. Bovendien mag worden gehoopt, dat de voorgestelde artikelen 137a bis en 137c bis vóór alles preventief zullen wer ken. Ook het voorstel, elders in het ont werp opgenomen, bij herhaalde overtre dingen van dezen aard een verschij ningsverbod van de persorganen moge lijk t* maken, is te dezen van belang. Het is er bij het ontwerp ook niet om te doen, dat zij, die voor de tegenwoor dige onwaardige excessen aansprakelijk zijn, voortaan, wanneer zij zich aan ge lijksoortige uitingen te buiten gaan, met gevangenisstraf zullen worden gestraft en dat organen van hun groep door den rechter zullen worden verboden. Veeleer is het de bedoeling hen er toe te bren gen de ook voor hen geldende staats rechtelijke vrijheden te bezigen in loyalen en opbouwenden, althans in een naar Nederlandsche begrippen betame- lijken geest. Tijdelijk verbod WAT letter b. betreft, schrijft de minister: Practisch wel licht nog belangrijker dan de aan vullingen, voorgesteld onder letter a. van het wetsontwerp, is het voorstel, opgenomen onder let ter b. De toestand, welke op het oogenblik bestaat met betrekking tot persdelicten, gepleegd op het terrein van de publieke zaak, is in hooge mate onbevredigend. Wordt een persdelict van dit karakter begaan, zoo pleegt aan den persoon, die hetzij voor het misdrijf werkelijk verantwoorde lijk is, hetzij zich daarvoor verant woordelijk stelt, een niet te zware geldboete te worden opgelegd dan wel een naar verhouding lichte vrijheidsstraf, en het blad. waar van de veroordeelde niet meer dan een pion was, kan rustig door gaan met de gewraakte uitlatin gen. Er is te dezen een duidelijke discre pantie tusschen het te bestrijden euvel en de repressie. Men treft, hoewel onder omstandigheden wel iets wordt bereikt, niet rechtstreeks het kwaad zelf, dat moet. worden bestreden. Niet de indivi dueele persoon, welke in een concreet geval met de schuld wordt belast, moet vóór alles worden getroffen, maar het orgaan de georganiseerde uiting van de groep, welke bij voortduring tot misdrij ven aanleiding geeft. Het wetsontwerp beoogt in deze be langrijke lacune te voorzien. Het stelt voor, worden bepaalde misdrijven tegen de veiligheid van den staat, de openbare orde of het openhaar gezag bij voortduring ge pleegd door middel van hetzelfde dagblad of andere periodiek ge schrift. een tijdelijk verschijnings verbod door den rechter mogelijk te maken in het vonnis, waarbij we gens tweede of volgende herhaling wordt veroordeeld. Overtreding van dit verbod zal een nieuwe, zelfstan dig misdrijf vormen. Niet ongrondwettig Men kan tegen dit voorstel niet aan voeren. dat het ongrondwettig zoude zijn. De Grondwet geeft geen enkel recht organen tot stand te brengen en in stand te houden, welke gericht zijn op of bij voortduring leiden tot het ple gen van ernstige misdrijven. Integen deel, artikel 7, het z.g. drukpersartikel, houdt, naast een verbod van preventieve censuur, hier niet in het geding, juist uitdrukkelijk het beginsel in van Jeders verantwoordelijkheid volgens de wet" voor misdrijven, door de drukpers gepleegd. Men vergelijke in dit verband s-GRAVENHAGE, 1 Mei. - In de hedenmiddag gehouden vergadei-ing van de Tweede Kamer, is de behande ling voortgezet van het wetsontwerp verhooging van de begrooting van het staatsbedrijf der artillerie-inrichtingen (kosten uitbreiding en vernieuwing van gebouwen en terreinen, aanschaffing en aanmaak werktuigen, voer- en vaar tuigen). De heer T i 1 a n u s (C-H.) licht een amendement op art. I toe, dat beoogt de stichting van het admi nistratiegebouw voor Hembrug met toebehooren uit te stellen. Spr. kan niet inzien, dat niet ge wacht kon worden met den bouw van dit gebouw. De heer van Poll (R.K.) is niet bevredigd door het antwoord van den minister. Ook deze spr. kan zich de buitengewone urgentie van den bouw niet voorstellen. Dit is de tweede keer. dat de Staten- Generaal niet worden gekend in mili taire uitgaven. Het gevaar is niet denk beeldig, dat militaire instanties van deze practijk misbruik zullen maken. Spr. vraagt de stemming eenige dagen uit te stellen, opdat de Staten-Generaal zich over het ontwerp kunnen bera den. De heer Duymaer van Twist (A.R.) blijft betwijfelen, of de minister zoo zuinig mogelijk heeft gehandeld. Wellicht kan de minister nog putten uit het mobilisatiecrediet van 100 millioen. De heer .Toekes (V.D.) sluit zich aan hij de woorden van den heer Tila- nus. Spr. is van oordeel, dat hier van een maatregel sprake is. die eenige voorbereiding vordert. Dit is geen strikt militaire maatregel van buitengewone urgentie. Spr. kan zich geenszins1 ver eenigen met liet standpunt van den minister om reeds met den bouw aan te vangen. Deze maatregelen behooren niet tot die mobilisatie-maatregelen, waarvoor een post van 100 millioen gul den is toegestaan. Hieruit mag men dus niet putten. De beer de Marchant et d'A n- sembourg (N.S.B.) is van meening, dat het eenige verwijt, dat tegen den minister gericht wordt, dit is, dat de Kamer er van te voren niet in is ge kend. Spr. acht dit geen bezwaar. Het amendement is niet doorslaggevend. Spr. is voor aanneming van het wets ontwerp. De heer W e n d e 1 a a r (Lib.) zegt, dat critiek hem uiterst zwaar valt. Doch dit is een punt van ondergeschikt be lang, nipt rechtstreeks verband hou dend met de defensie. De rechten van het parlement worden niet voldoende gerespecteerd Bovendien wordt hier de indruk gewekt, dat men een beetje te vlot tnet de defensiegelden omgaat. De minister verdedigt zich De minister van defensie, de heer van D ij k, zet uiteen, dat hij geen opdracht heeft gegeven tot den bouw, doch dat hij daarvoor ver antwoordelijk is. Uit het mobilisa- tie-crediet zal spr. niet putten. Spr. wijst er op, dat hier een begrooting van een staatsbedrijf is. geen de fensie-begrooting. Dit is een aan vraag van een staatsbedrijf. Dit kan soepeler doen denken over het feit, dat reeds met den bouw is begonnen. De minister zegt, dal het administratie gebouw de sluitsteen is der reorganisa tie van de artillerie-inrichtingen. Het bedrijf was verzwakt en dus moest het bedrijf weer versterkt worden om een grooter deel van de bewapening voor de Nederlandsche krijgsmacht te kun nen leveren. Naast die activcering was noodig deze inrichtingen te maken tol centraal ap paraat der industrieele verdedigings- voorberciding. De?1 regeeringscommissaris werd be noemd tot tijdelijke president-directeur. Zoo kon men een sluitende organisatie krijgen. Spreker heeft aan deze organi- ook het tweede lid van artikel 9 der Grondwet S* Aangefeekend zij, dat in het voorge stelde artfkel 423a W. van S. de eiseh van tweede of volgende herhaling bin nen het met opzet kort eenomen tijdvak van twee jaar na het onherroepelijk worden van een eerste veroordeeling, ieder gevaar voor bonafide-persorganen afsnijdt. Mocht zoodanig orgaan door een ongelukkige uitlating eens een en kele keer met den strafrechter in aanra king komen hoe zeldzaam zijn overi gens deze gevallen de waarschuwing, gelegen in het rechterlijk vonnis, zal een aansporing zijn in den vervolge ge lijke fout te vermijden. Slechts organen, die van kwade wille zijn, zullen te dezen reëel gevaar loopen. satie zijn goedkeuring gehecht Thans ontwikkelt zich het bedrijf tot modern grootbedrijf met eigen productie en richting gevend aan het particuliere bedrijfsleven. Dit grootbedrijf heeft noodig een goed-georganiseerde hoofd bedrijfsleiding. Hiervoor was 's-Graven- hage aangewezen: hier zijn het regee- ringscommissariaat, de departementen en de groote producenten gevestigd. De plaats van het gebouw dient in het centrum van de stad gelegen te zijn Remmingen zijn er thans, doch de ze zullen ophouden, wanneer het cen trale gebouw er zal zijn. De bedoeling is deze hoofddirectie in Den Haag te houden en bovendien den technischen aanschaffings- en voorlich tingsdienst. Hiervoor is zeer spoedig een ruim administratiegebouw noodig. Hier wordt ongemerkt een groot en hoogstnoodzakelijk werk tot stand ge bracht. Hiervoor kan niets worden ge mist, van wat thans wordt aangevraagd Een andere oplossing was niet noodig. Inderdaad is het juist, dat er reeds op het Lyceumplein gebouwd wordt. De betaling van den grond zal plaats heb ben indien de Staten-Generaal zich er over hebben uitgesproken Langer wach ten was niet mogelijk en zelfs gevaar lijk. Evenzoo zijn de laborperwerkplaat- sen onder Delft reeds bijna gereed. Hier voor neemt rle Minister rle verantwoor delijkheid op zich. Er ligt geruime tijd tusschen het ge reedkomen van het ontwerp en de be handeling. Men kan niet langer wach ten met den sluitsteen van de reorga nisatie. Spr. verzoekt het amendement terug te nemen. Hij voelt zich over deze zaak niet bijzonder schuldig. Aan het budgetrecht van de Kamer heeft spr. niet te kort gedaan. De heer Tilanus (C.H.) vraagt, waarom men bij de gewone begrooting van de artillerie-inrichtingen van deze plannen niet gesproken heeft. Men moet niet te soepel gaan denken over deze zaak. Spr. trekt het amendement niet terug. De heer van Poll (R.K.) is het eens met de zakelijke verklaringen van den minister. Hij is er echter niet van over tuigd. dat het noodzakelijk was dezen weg te volgen. De minister moet be schermd worden tegen handelingen van anderen zonder zijn opdracht. Spr. zal zijn stem uitbrengen tegen dit amende ment, doch bij herhaling zal spr. tegen een dergelijk voorstel stemmen. De heer J o e k e s (V.D.) acht. het ar gument, dat hier sprake is van 'een be grooting van een staatsbedrijf, niet steekhoudend. Ook wijst hij er op. dat de Kamer niet traag gewerkt heeft doch het ministerie. De Kamer moet hier voet. bij stuk houden. De heer Wendelaar (Lib.) meent, dat formeel de verhouding dezelfde blijft, of er nu sprake is van een de- fensiehegrooting of een begrooting van de artillerie-inrichtingen. In de verkla ring van den minister, dat hij geen op dracht tot den bouw heeft gegeven, vindt spr. aanleiding om het amende ment aan te nemen. De heer Duymaer van Twist (A.R.) kan zich met het standpunt van den minister vcreenigen, wanneer deze zegt. dat hier geen sprake is van een defensic-begrooting. In dezen tijd moe ten wij den minister veel vergeven. Spr. zal tegen het amendement stemmen. De heer W ij n k o o p (Comm.) is van oordeel, dat hier geen sprake is van een defensiebelang. Aanneming van het amendement verwekt geen enkele moeilijkheid. Spr. zal voor het amen dement stemmen. De minister van defensie is van meening, dat op het gebied van de zuinigheid op zijn departement al het mogelijke wordt gedaan. De op dracht tot den bouw is echter niet, uit gegaan van de militaire, doch van de burgerlijke autoriteiten. De visie van de Kamer behoort an ders te zijn, wanneer zij weet dat hier sprake is van een bedrijfshegrooting. Wanneer het amendement wordt aan genomen. dan moet het contract wor den opgezegd en dan moet spr. later weer met een sunpletoire begrooting ko men. De afbrekingskosten in aanmer king genomen, zal dan misschien nog van een verliespost sprake zijn. Het amendement komt in stemming. Het wordt aangenomen met 42 tegen 35 stemmen. Tegen stemden de meeste R.K., de A.R., N.S.B. en de heer Rutgers van Rozenburg (C.H.). Het wetsontwerp wordt z.h.s. aange nomen. Puf-aanvoer-verbod Aan de orde is het wetsontwerp goed keuring van het op 23 Maart te Londen gesloten verdrag nopens het vaststellen van een maaswijdte van vischnetten en van minimum-malen op sommige visch soorten, (het puf-aanvoer-verbod). De heer Rutgers van Rozen burg (C.H.) is van oordeel, dat het ontwerp den toestand van 1 Januari 1937, zooals die in ons land is. besten digt. Spr. wijst op de moeilijkheden, die de kleine visschcrs zullen ontmoeten. Het wetsontwerp kan voor de in standhouding van den vischstand wei nig effect hebben. Van de zijde van de eendenhouders wordt aangevoerd, dat de kosten van het eendenvoeder zullen steijgen met 70 a 80 cent per eend, wan- Radiodistributie maakt grooten opgang iP 31 Maart j.l. bedroeg het aantal aangegeven radio-ontvanginrichtingen in Nederland 747.053Het aan tal aangeslotenen op radio distributie-inrichtingen be droeg op dien datum 384.084. neer het puf-aanvoerverbod van kracht zal zijn. Spr. betwijfelt, of de meeste onder- maatsche visschen. die weder in het water worden geworpen, blijven leven. De heer Kievit (S.D.) is van oor deel, dat het pufverbod de oplossing niet brengt,, althans wat de rondvisch betreft Spr. gelooft, dat een meer bevredigen de oplossing is te vinden en hoopt, dat de minister pen onderzoek zal instellen. De heer Ruyter (R.K.) brengt lof aan de regeering voor het feit, dat zij velen aan een eendenbedrijf geholpen heeft. Door dit pufverbod worden deze bedrijfjes echter met opheffing be dreigd. Voorts betoogt, spr., dat vele gevan gen visschen voor het oog onbeschadigd zijn, doch niettemin na in het water geworpen te zijn, sterven. Spr. vraagt den minister proeven te nemen met zeevisschen op dit gebied. De heer Duymaer van Twist (A.R.) is van oordeel, dat de toestand van het zuiden van de Noordzee dwingt tot dit pufaanvoer-verbod. De Noord zee is leeggehaald. Men vischt er bijna niet meer. Door het visschen op puf gaat jaarlijks ongeveer 3 millioen gul den voor den bonafide visscher verlo ren. Spr. betoogt, dat zelfs bij vernicti ging van alle gevangen puf de visch stand geen schade lijdt, doch wel door opzettelijke puf-visscherij. In het eerste geval was een puf-verbod niet noodig. De strijd gaat om de opzettelijke puf- visscherij. Daaraan moet een einde ko men. Het vergrooten van de maaswijdte van de netten is niet voldoende ge weest, een vaststelling van vischmaten is noodzakelijk gebleken. Mevr. Mack a yKatz (C.H.) acht het de vraag, of het verbod uitvoerbaar en de nakoming, controleerbaar is. Zij wijst er op, dat een belangrijk contin gent van de gevangen puf niet meer levend kan wórden; dit gaat verloren voor de eendenhouders. Zij ziet van dit verbod groote nadee- len: werkloosheid in tal van bedrijven. Zij .betwijfelt, of de kustvisschers er la ter voordeelen van zullen hebben, zoo als de minister schrijft. Zij vraagt, wel ke proeven de minister heeft genomen ten aanzien van een nieuwe eenden- voedersamenstelling. De heer Stumpel (R.K.) komt tot de conclusie, dat vooralsnog de nadeelen van het verbod grooter zijn dan de voordeelen. Met een algemeen verbod van aanvoer van puf schiet men het doel voorbij. Voor een verbod van op zettelijke puf-visscherij kan spr. alles voelen. Visch, eenmaal .in de netten geweest, is verloren. De proeven daar mee genomen, waren te theoretisch. Spr. betreurt de indiening van dit wetsontwerp juist nu, nu er zoo veel gedaan wordt voor werkverruiming. Spr. vraagt zich af, of steunverleening normaal zou moeten worden. Spr. bepleit alsnog overleg met de belanghebbenden. De heer S c h i 11 h u i s (V.D.) stemt gaarne in met het streven van dit ver drag. In de practijk zullen zich echter talrijke bezwaren voordoen, o.m. met het beschadigen van visschen. Een groot aandeel van de vernietiging van jonge visch komt voor rekening van de trawl- visscherij. De heer Mes (R.K.) is van oordeel, dat men in het oog moet houden, dat het hier gaat om maatregelen tegen uit roeiing van den vischstand. De bezwa ren zijn niet onoverkomelijk. Vergroo ting van maaswijdte en pufaanvoerver- bod behooren bij elkaar. Men moet niet3 eenzijdig den nadruk leggen op de aan vankelijke nadeelen voor de kustvis schers. Het verdrag gaat in werking, als alle landen geteokend hebben. Tee kent Duitschland, dan eerst zullen de bepalingen worden nageleefd. De heer Wijnkoop (Comm.) is van oordeel, dat. Nederland tot nu toe gedu peerd is door internationale verdragen. Spr. acht, het vreemd, dat de Neder landsche deskundige de argumenten voor dit verdrag aan het Engelsche La gerhuis heeft, verschaft, alsof de Neder landsche visschers de vernielers van de Noordzee zijn. Het bezwaar van deze conventie zal bijna uitsluitend drukken op Nederland. Om 5.40 uur wordt, de vergadering verdaagd tot morgenmiddag 1 uur. OOK DE MIRANDA UIr DEN RAAD VAN AMSTERDAM? Volgens de Tijd is het zeer onwvn schijnlijk, dat de heer S. R. de Miran da zich nog voor een candidatuur bii de a.s. gemeenteraadsverkiezingen te Amsterdam beschikbaar zal stellen. De wethouder, die door de beschuldi gingen, tegen hem uitgebracht en het daaraan verbonden onderzoek inzake den handel in erfpacht, sterk is aange grepen, is thans met ziekteverlof en zal op medisch advies in het Sanatorium Laag Soeren bij Dieren worden opgeno men. De portefeuille van Publieke Werken wordt thans waargenomen door wet houder Baas.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1939 | | pagina 6