Regeering wil een einde maken
aan persexcessen
KAMER WEIGERT GELDEN
AAN MINISTER VAN DIJK
Reeds begonnen werk zal
moeten worden stopgezet
Een tijdelijk verschijningsverbod
wordt voorgesteld
Vrije critiek op het openbaar
gezag wordt niet beknot
Aanvullende en nieuwe
bepalingen
TWEEDE KAMER^I
Minister voelt
zich niet
zeer „schuldig"
OF
2e BLAD PAG. 2
AMERSFOORTSCH DAGBLAD
WOENSDAG 3 MEI 1939
's-GRAVENHAGE, 2 Mei.
jNGEDIEND is een wetsontwerp houdende nadere voorzieningen
i. ter bescherming van de openbare orde.
Ter toelichting schrijft de minister van justitie o.a.: De herhaalde
persexcessen van den laatsten tijd, gecombineerd met een reeks van
ontoelaatbare mondelinge uitingen in het openbaar, nopen er toe
nadere voorzieningen te overwegen ter bescherming van de open
bare ord. Het thans ingediende ontwerp van wet stelt nieuwe voor
schriften voor in tweeërlei richting:
a. Vooreerst bevat het ontwerp een aantal aanvullingen van de
bestaande bepalingen betreffende beleediging van het openbaar
gezag, openbare lichamen en instellingen, en van groepen van de
bevolking of ten deele tot de bevolking behoorende groepen
van personen.
b. Daarnaast wordt een nog belangrijker materie de moge
lijkheid geopend van een rechterlijk verbod van verschijning van
dagbladen en andere periodieke geschriften, waar mede bij herhaling misdrijven worden gepleegd tegen
de veiligheid van den staat, de openbare orde of het openbaar gezag.
t N een der voorgestelde artikelen komt een opso mming voor van misdrijven, welke tot een verschij-
ningsverbod aanleiding zullen kunnen geven. Deze is, zoo licht de minister toe met zorg opge
steld. Er is naar gestreefd de meest belangrijke persdelicten alle te omvatten en anderzijds, gezien de
ingrijpende gevolgen van een verschijningsverbod, het aantal artikelen, dat tot zoodanig verbod aan
leiding kan geven, zoo beknopt mogelijk te houden-
Minister Goseling
TER toelichting van zijn ont
werp schrijft de minister:
Letter a. Het misbruik, waar
over het hier gaat, raakt de vrij
heid van meeningsuiting, een
vrijheid die, mits goed gebruikt,
ook voor de richtige functionnee-
ring van onze staatsinstellingen
van groot belang kan zijn. Ieder
staatsburger heeft diensvolgens
ten onzent de gelegenheid het
openbaar besti-ur te critiseeren,
en wenschen, verlangens en ge
dachten, welke naar zijn meening
het algemeen belang kunnen die
nen, in het openbaar naar voren te
brengen. Het genoemde recht be
doelt, gelijk vanzelf spreekt en
ook uit het voorgaande blijkt, het
uiten van vruchtbare en opbou
wende critiek mogelijk te maken.
Wat geschiedt echter bij de excessen,
waarvan boven sprake is? Nauwkeurig
het omgekeerde. Van de vrijheid van
openbare meeningsuiting wordt mis
bruik gemaakt tol het stelselmatig oefe
nen van critiek niet te goeder, doch te
kwader trouw. Zelfs de meest onoirbare
middelen worden aangewend om het
bestaande gezag en de bestaande open
bare lichamen en instellingen in de
oogen van critieklooze medeburgers om
laag te.halen. Verdachtmaking, heele en
halve leugens en laster worden bij
voortduring gebezigd.
Deze aantijgingen raken niet slechts
het openbaar gezag. Zij richten zich
daarnevens, in ons land trotsch op zijn
geschiedenis van vrijheid en verdraag
zaamheid, een geheel onnationaal ver
schijnsel tegen bepaalde groepen van
de bevolking, wélke aan voortdurende
beleedigingen en denigreerenden laster
worden blootgesteld Daarmede komt
een ander groot goed in onze staatsorde
in het gedrang, nl. de gelijke aanspraak
van allen, die zich op het grondgebied
van het rijk bevinden, op bescherming
van persoon en goederen. Men achte
dergelijke collectieve beleedigingen niet
gering.
Beleediging van de groep, waar
toe men behoort, wordt dikwerf
veel smartelijker ervaren dan een
individueele beleediging, welke men
onder omstandigheden gemakkelij
ker naast zich neer kan leggen. Ook
heeft een soortgelijke tactiek in an
dere landen de meest verstrekkcndo
gevolgen gehad.
IIo«wel de historische, sociale en
ethndtogische verhoudingen hier en
ginder geheel verschillend liggen en ge
lijke uitwerking hier te lande, gezien
ook ons volkskarakter, niet licht moge
lijk kan worden geacht, manen toch de
gebeurtenissen elders tot krachtig in
grijpen ten opzichte van gelijksoortige
verschijnselen in Nederland
Vrije critiek
Wat den vorm der voorgestelde voor-
xieningen betreft, uitgangspunt was de
groote beteekenis. welke het recht van
vrije meeningsuiting in onze staatsorde
bezit, en de principieele grens tusschen
gebruik en misbruik van dit recht. Ge
poogd is het beginsel zelf volledig te
handhaven.
Vrije critiek op het open
baar gezag, op openbare licha
men en instellingen en op
alles wat de openbare sfeer
betreft, dus ook op bepaalde
groepen van de bevolking en
haar rol binnen het staatsbe
stel, blijve onverkort mogelijk.
Duidelijk misbruik van het
recht, d.i. critiek, welke alleen
voort kan vloeien uit kwade
trouw, worde echter met
kracht onderdrukt.
Natuurlijk is het niet mogelijk deze
formuleering in het wetboek van straf
recht op te nemen. Zij zou technisch te
vaag voor de omschrijving van een mis
drijf, aan openbaar ministerie, verdedi
ging en rechter te weinig houvast bie
den. Daarom is naar een meer concrete
redactie gestreefd, welke 'strafrechtelijk
verantwoord mag worden geacht. Als
zoodanig stellen de nieuwe artikelen
137a bis en 137c bis (artikelen 1 en 3
van het wetsontwerp) voor, het uiten
van „beschuldigingen van feitelijken
aard", indien de beschuldiger „weet of
redelijkerwijs moet vermoeden, dat de
beschuldigingen onwaar zijn".
De voorgestelde, wijziging van de arti
kelen 137h en 137d brengt een overeen
komstige aanvulling aan in de redactie
van de verspreidingsmisdrijven.
Geen schandaalprocessen
\X/ ELI.ICIIT zal men vragen, of
deze oplossing niet het nadeel
heeft, dat voor den rechter zal be
hooren te blijken, dat beschuldigin
gen zijn geuit, waarvan de beschul
diger de onwaarheid wist of rodelij-
werkwijs moest vermoeden. Zijn al
dus geen schandaalprocesson te
wachten, welke het oogmerk der be
schuldigers eer bevorderen dan ver
ijdelen?
Ontkend kan niet worden, dat het ar
gument ten deele juist is. Het bewijs
kan onder omstandigheden inderdaad
eenig bezwaar vormen. Het is echter
onmogelijk te dezen verdere voorzienin
gen tot stand te brengen, waaraan geen
bezwaren verbonden zijn. Niet zonder
reden heeft do wetgever in 1034 voors
hands met strafbaarstelling van de for-
meelo beleediging. de uitlatingen in be-
leedigenden vorm. volstaan. Reeds toen
was duidelijk, dat ieder verder ingrijpen
zijn schaduwzijden had.
Het bezwaar moet intusschen niet
worden overschat. De bepalingen spre
ken van beschuldigingen, waarvan de
beschuldiger „weet of redelijkerwijs
moet vermoedend. dat zii onwaar zijn.
In de openbare sfeer zullen dit in het
algemeen beschuldigingen zijn. waarvan
de onwaarheid of lichtvaardigheid aan
allen, dus ook aan den rechter bekend
is.
Bovendien mag worden gehoopt, dat
de voorgestelde artikelen 137a bis en
137c bis vóór alles preventief zullen wer
ken. Ook het voorstel, elders in het ont
werp opgenomen, bij herhaalde overtre
dingen van dezen aard een verschij
ningsverbod van de persorganen moge
lijk t* maken, is te dezen van belang.
Het is er bij het ontwerp ook niet om
te doen, dat zij, die voor de tegenwoor
dige onwaardige excessen aansprakelijk
zijn, voortaan, wanneer zij zich aan ge
lijksoortige uitingen te buiten gaan, met
gevangenisstraf zullen worden gestraft
en dat organen van hun groep door den
rechter zullen worden verboden. Veeleer
is het de bedoeling hen er toe te bren
gen de ook voor hen geldende staats
rechtelijke vrijheden te bezigen in
loyalen en opbouwenden, althans in een
naar Nederlandsche begrippen betame-
lijken geest.
Tijdelijk verbod
WAT letter b. betreft, schrijft
de minister: Practisch wel
licht nog belangrijker dan de aan
vullingen, voorgesteld onder letter
a. van het wetsontwerp, is het
voorstel, opgenomen onder let
ter b.
De toestand, welke op het
oogenblik bestaat met betrekking
tot persdelicten, gepleegd op het
terrein van de publieke zaak, is in
hooge mate onbevredigend.
Wordt een persdelict van dit
karakter begaan, zoo pleegt aan
den persoon, die hetzij voor het
misdrijf werkelijk verantwoorde
lijk is, hetzij zich daarvoor verant
woordelijk stelt, een niet te zware
geldboete te worden opgelegd dan
wel een naar verhouding lichte
vrijheidsstraf, en het blad. waar
van de veroordeelde niet meer
dan een pion was, kan rustig door
gaan met de gewraakte uitlatin
gen.
Er is te dezen een duidelijke discre
pantie tusschen het te bestrijden euvel
en de repressie. Men treft, hoewel onder
omstandigheden wel iets wordt bereikt,
niet rechtstreeks het kwaad zelf, dat
moet. worden bestreden. Niet de indivi
dueele persoon, welke in een concreet
geval met de schuld wordt belast, moet
vóór alles worden getroffen, maar het
orgaan de georganiseerde uiting van de
groep, welke bij voortduring tot misdrij
ven aanleiding geeft.
Het wetsontwerp beoogt in deze be
langrijke lacune te voorzien.
Het stelt voor, worden bepaalde
misdrijven tegen de veiligheid van
den staat, de openbare orde of het
openhaar gezag bij voortduring ge
pleegd door middel van hetzelfde
dagblad of andere periodiek ge
schrift. een tijdelijk verschijnings
verbod door den rechter mogelijk te
maken in het vonnis, waarbij we
gens tweede of volgende herhaling
wordt veroordeeld. Overtreding van
dit verbod zal een nieuwe, zelfstan
dig misdrijf vormen.
Niet ongrondwettig
Men kan tegen dit voorstel niet aan
voeren. dat het ongrondwettig zoude
zijn. De Grondwet geeft geen enkel
recht organen tot stand te brengen en
in stand te houden, welke gericht zijn
op of bij voortduring leiden tot het ple
gen van ernstige misdrijven. Integen
deel, artikel 7, het z.g. drukpersartikel,
houdt, naast een verbod van preventieve
censuur, hier niet in het geding, juist
uitdrukkelijk het beginsel in van
Jeders verantwoordelijkheid volgens de
wet" voor misdrijven, door de drukpers
gepleegd. Men vergelijke in dit verband
s-GRAVENHAGE, 1 Mei. - In de
hedenmiddag gehouden vergadei-ing
van de Tweede Kamer, is de behande
ling voortgezet van het wetsontwerp
verhooging van de begrooting van het
staatsbedrijf der artillerie-inrichtingen
(kosten uitbreiding en vernieuwing van
gebouwen en terreinen, aanschaffing en
aanmaak werktuigen, voer- en vaar
tuigen).
De heer T i 1 a n u s (C-H.) licht
een amendement op art. I toe, dat
beoogt de stichting van het admi
nistratiegebouw voor Hembrug
met toebehooren uit te stellen.
Spr. kan niet inzien, dat niet ge
wacht kon worden met den bouw
van dit gebouw.
De heer van Poll (R.K.) is niet
bevredigd door het antwoord van den
minister. Ook deze spr. kan zich de
buitengewone urgentie van den bouw
niet voorstellen.
Dit is de tweede keer. dat de Staten-
Generaal niet worden gekend in mili
taire uitgaven. Het gevaar is niet denk
beeldig, dat militaire instanties van
deze practijk misbruik zullen maken.
Spr. vraagt de stemming eenige dagen
uit te stellen, opdat de Staten-Generaal
zich over het ontwerp kunnen bera
den.
De heer Duymaer van Twist
(A.R.) blijft betwijfelen, of de minister
zoo zuinig mogelijk heeft gehandeld.
Wellicht kan de minister nog putten uit
het mobilisatiecrediet van 100 millioen.
De heer .Toekes (V.D.) sluit zich
aan hij de woorden van den heer Tila-
nus. Spr. is van oordeel, dat hier van
een maatregel sprake is. die eenige
voorbereiding vordert. Dit is geen strikt
militaire maatregel van buitengewone
urgentie. Spr. kan zich geenszins1 ver
eenigen met liet standpunt van den
minister om reeds met den bouw aan
te vangen. Deze maatregelen behooren
niet tot die mobilisatie-maatregelen,
waarvoor een post van 100 millioen gul
den is toegestaan. Hieruit mag men dus
niet putten.
De beer de Marchant et d'A n-
sembourg (N.S.B.) is van meening,
dat het eenige verwijt, dat tegen den
minister gericht wordt, dit is, dat de
Kamer er van te voren niet in is ge
kend. Spr. acht dit geen bezwaar. Het
amendement is niet doorslaggevend.
Spr. is voor aanneming van het wets
ontwerp.
De heer W e n d e 1 a a r (Lib.) zegt,
dat critiek hem uiterst zwaar valt. Doch
dit is een punt van ondergeschikt be
lang, nipt rechtstreeks verband hou
dend met de defensie. De rechten van
het parlement worden niet voldoende
gerespecteerd Bovendien wordt hier de
indruk gewekt, dat men een beetje te
vlot tnet de defensiegelden omgaat.
De minister verdedigt zich
De minister van defensie, de heer
van D ij k, zet uiteen, dat hij geen
opdracht heeft gegeven tot den
bouw, doch dat hij daarvoor ver
antwoordelijk is. Uit het mobilisa-
tie-crediet zal spr. niet putten. Spr.
wijst er op, dat hier een begrooting
van een staatsbedrijf is. geen de
fensie-begrooting. Dit is een aan
vraag van een staatsbedrijf. Dit
kan soepeler doen denken over het
feit, dat reeds met den bouw is
begonnen.
De minister zegt, dal het administratie
gebouw de sluitsteen is der reorganisa
tie van de artillerie-inrichtingen. Het
bedrijf was verzwakt en dus moest het
bedrijf weer versterkt worden om een
grooter deel van de bewapening voor
de Nederlandsche krijgsmacht te kun
nen leveren.
Naast die activcering was noodig deze
inrichtingen te maken tol centraal ap
paraat der industrieele verdedigings-
voorberciding.
De?1 regeeringscommissaris werd be
noemd tot tijdelijke president-directeur.
Zoo kon men een sluitende organisatie
krijgen. Spreker heeft aan deze organi-
ook het tweede lid van artikel 9 der
Grondwet
S*
Aangefeekend zij, dat in het voorge
stelde artfkel 423a W. van S. de eiseh
van tweede of volgende herhaling bin
nen het met opzet kort eenomen tijdvak
van twee jaar na het onherroepelijk
worden van een eerste veroordeeling,
ieder gevaar voor bonafide-persorganen
afsnijdt. Mocht zoodanig orgaan door
een ongelukkige uitlating eens een en
kele keer met den strafrechter in aanra
king komen hoe zeldzaam zijn overi
gens deze gevallen de waarschuwing,
gelegen in het rechterlijk vonnis, zal
een aansporing zijn in den vervolge ge
lijke fout te vermijden. Slechts organen,
die van kwade wille zijn, zullen te dezen
reëel gevaar loopen.
satie zijn goedkeuring gehecht Thans
ontwikkelt zich het bedrijf tot modern
grootbedrijf met eigen productie en
richting gevend aan het particuliere
bedrijfsleven. Dit grootbedrijf heeft
noodig een goed-georganiseerde hoofd
bedrijfsleiding. Hiervoor was 's-Graven-
hage aangewezen: hier zijn het regee-
ringscommissariaat, de departementen
en de groote producenten gevestigd.
De plaats van het gebouw dient in
het centrum van de stad gelegen te
zijn Remmingen zijn er thans, doch de
ze zullen ophouden, wanneer het cen
trale gebouw er zal zijn.
De bedoeling is deze hoofddirectie in
Den Haag te houden en bovendien den
technischen aanschaffings- en voorlich
tingsdienst. Hiervoor is zeer spoedig
een ruim administratiegebouw noodig.
Hier wordt ongemerkt een groot en
hoogstnoodzakelijk werk tot stand ge
bracht. Hiervoor kan niets worden ge
mist, van wat thans wordt aangevraagd
Een andere oplossing was niet noodig.
Inderdaad is het juist, dat er reeds op
het Lyceumplein gebouwd wordt. De
betaling van den grond zal plaats heb
ben indien de Staten-Generaal zich er
over hebben uitgesproken Langer wach
ten was niet mogelijk en zelfs gevaar
lijk. Evenzoo zijn de laborperwerkplaat-
sen onder Delft reeds bijna gereed. Hier
voor neemt rle Minister rle verantwoor
delijkheid op zich.
Er ligt geruime tijd tusschen het ge
reedkomen van het ontwerp en de be
handeling. Men kan niet langer wach
ten met den sluitsteen van de reorga
nisatie. Spr. verzoekt het amendement
terug te nemen. Hij voelt zich over deze
zaak niet bijzonder schuldig. Aan het
budgetrecht van de Kamer heeft spr.
niet te kort gedaan.
De heer Tilanus (C.H.) vraagt,
waarom men bij de gewone begrooting
van de artillerie-inrichtingen van deze
plannen niet gesproken heeft. Men moet
niet te soepel gaan denken over deze
zaak. Spr. trekt het amendement niet
terug.
De heer van Poll (R.K.) is het eens
met de zakelijke verklaringen van den
minister. Hij is er echter niet van over
tuigd. dat het noodzakelijk was dezen
weg te volgen. De minister moet be
schermd worden tegen handelingen van
anderen zonder zijn opdracht. Spr. zal
zijn stem uitbrengen tegen dit amende
ment, doch bij herhaling zal spr. tegen
een dergelijk voorstel stemmen.
De heer J o e k e s (V.D.) acht. het ar
gument, dat hier sprake is van 'een be
grooting van een staatsbedrijf, niet
steekhoudend. Ook wijst hij er op. dat
de Kamer niet traag gewerkt heeft
doch het ministerie. De Kamer moet
hier voet. bij stuk houden.
De heer Wendelaar (Lib.) meent,
dat formeel de verhouding dezelfde
blijft, of er nu sprake is van een de-
fensiehegrooting of een begrooting van
de artillerie-inrichtingen. In de verkla
ring van den minister, dat hij geen op
dracht tot den bouw heeft gegeven,
vindt spr. aanleiding om het amende
ment aan te nemen.
De heer Duymaer van Twist
(A.R.) kan zich met het standpunt van
den minister vcreenigen, wanneer deze
zegt. dat hier geen sprake is van een
defensic-begrooting. In dezen tijd moe
ten wij den minister veel vergeven. Spr.
zal tegen het amendement stemmen.
De heer W ij n k o o p (Comm.) is van
oordeel, dat hier geen sprake is van
een defensiebelang. Aanneming van het
amendement verwekt geen enkele
moeilijkheid. Spr. zal voor het amen
dement stemmen.
De minister van defensie is
van meening, dat op het gebied van
de zuinigheid op zijn departement al
het mogelijke wordt gedaan. De op
dracht tot den bouw is echter niet, uit
gegaan van de militaire, doch van de
burgerlijke autoriteiten.
De visie van de Kamer behoort an
ders te zijn, wanneer zij weet dat hier
sprake is van een bedrijfshegrooting.
Wanneer het amendement wordt aan
genomen. dan moet het contract wor
den opgezegd en dan moet spr. later
weer met een sunpletoire begrooting ko
men. De afbrekingskosten in aanmer
king genomen, zal dan misschien nog
van een verliespost sprake zijn.
Het amendement komt in
stemming.
Het wordt aangenomen met
42 tegen 35 stemmen.
Tegen stemden de meeste
R.K., de A.R., N.S.B. en de
heer Rutgers van Rozenburg
(C.H.).
Het wetsontwerp wordt z.h.s. aange
nomen.
Puf-aanvoer-verbod
Aan de orde is het wetsontwerp goed
keuring van het op 23 Maart te Londen
gesloten verdrag nopens het vaststellen
van een maaswijdte van vischnetten en
van minimum-malen op sommige visch
soorten, (het puf-aanvoer-verbod).
De heer Rutgers van Rozen
burg (C.H.) is van oordeel, dat het
ontwerp den toestand van 1 Januari
1937, zooals die in ons land is. besten
digt. Spr. wijst op de moeilijkheden, die
de kleine visschcrs zullen ontmoeten.
Het wetsontwerp kan voor de in
standhouding van den vischstand wei
nig effect hebben. Van de zijde van de
eendenhouders wordt aangevoerd, dat
de kosten van het eendenvoeder zullen
steijgen met 70 a 80 cent per eend, wan-
Radiodistributie maakt
grooten opgang
iP 31 Maart j.l. bedroeg
het aantal aangegeven
radio-ontvanginrichtingen in
Nederland 747.053Het aan
tal aangeslotenen op radio
distributie-inrichtingen be
droeg op dien datum 384.084.
neer het puf-aanvoerverbod van kracht
zal zijn.
Spr. betwijfelt, of de meeste onder-
maatsche visschen. die weder in het
water worden geworpen, blijven leven.
De heer Kievit (S.D.) is van oor
deel, dat het pufverbod de oplossing
niet brengt,, althans wat de rondvisch
betreft
Spr. gelooft, dat een meer bevredigen
de oplossing is te vinden en hoopt, dat
de minister pen onderzoek zal instellen.
De heer Ruyter (R.K.) brengt lof
aan de regeering voor het feit, dat zij
velen aan een eendenbedrijf geholpen
heeft. Door dit pufverbod worden deze
bedrijfjes echter met opheffing be
dreigd.
Voorts betoogt, spr., dat vele gevan
gen visschen voor het oog onbeschadigd
zijn, doch niettemin na in het water
geworpen te zijn, sterven.
Spr. vraagt den minister proeven te
nemen met zeevisschen op dit gebied.
De heer Duymaer van Twist
(A.R.) is van oordeel, dat de toestand
van het zuiden van de Noordzee dwingt
tot dit pufaanvoer-verbod. De Noord
zee is leeggehaald. Men vischt er bijna
niet meer. Door het visschen op puf
gaat jaarlijks ongeveer 3 millioen gul
den voor den bonafide visscher verlo
ren. Spr. betoogt, dat zelfs bij vernicti
ging van alle gevangen puf de visch
stand geen schade lijdt, doch wel door
opzettelijke puf-visscherij. In het eerste
geval was een puf-verbod niet noodig.
De strijd gaat om de opzettelijke puf-
visscherij. Daaraan moet een einde ko
men. Het vergrooten van de maaswijdte
van de netten is niet voldoende ge
weest, een vaststelling van vischmaten
is noodzakelijk gebleken.
Mevr. Mack a yKatz (C.H.) acht
het de vraag, of het verbod uitvoerbaar
en de nakoming, controleerbaar is. Zij
wijst er op, dat een belangrijk contin
gent van de gevangen puf niet meer
levend kan wórden; dit gaat verloren
voor de eendenhouders.
Zij ziet van dit verbod groote nadee-
len: werkloosheid in tal van bedrijven.
Zij .betwijfelt, of de kustvisschers er la
ter voordeelen van zullen hebben, zoo
als de minister schrijft. Zij vraagt, wel
ke proeven de minister heeft genomen
ten aanzien van een nieuwe eenden-
voedersamenstelling.
De heer Stumpel (R.K.) komt tot de
conclusie, dat vooralsnog de nadeelen
van het verbod grooter zijn dan de
voordeelen. Met een algemeen verbod
van aanvoer van puf schiet men het
doel voorbij. Voor een verbod van op
zettelijke puf-visscherij kan spr. alles
voelen. Visch, eenmaal .in de netten
geweest, is verloren. De proeven daar
mee genomen, waren te theoretisch.
Spr. betreurt de indiening van dit
wetsontwerp juist nu, nu er zoo veel
gedaan wordt voor werkverruiming.
Spr. vraagt zich af, of steunverleening
normaal zou moeten worden.
Spr. bepleit alsnog overleg met de
belanghebbenden.
De heer S c h i 11 h u i s (V.D.) stemt
gaarne in met het streven van dit ver
drag. In de practijk zullen zich echter
talrijke bezwaren voordoen, o.m. met
het beschadigen van visschen. Een groot
aandeel van de vernietiging van jonge
visch komt voor rekening van de trawl-
visscherij.
De heer Mes (R.K.) is van oordeel,
dat men in het oog moet houden, dat
het hier gaat om maatregelen tegen uit
roeiing van den vischstand. De bezwa
ren zijn niet onoverkomelijk. Vergroo
ting van maaswijdte en pufaanvoerver-
bod behooren bij elkaar. Men moet niet3
eenzijdig den nadruk leggen op de aan
vankelijke nadeelen voor de kustvis
schers. Het verdrag gaat in werking,
als alle landen geteokend hebben. Tee
kent Duitschland, dan eerst zullen de
bepalingen worden nageleefd.
De heer Wijnkoop (Comm.) is van
oordeel, dat. Nederland tot nu toe gedu
peerd is door internationale verdragen.
Spr. acht, het vreemd, dat de Neder
landsche deskundige de argumenten
voor dit verdrag aan het Engelsche La
gerhuis heeft, verschaft, alsof de Neder
landsche visschers de vernielers van de
Noordzee zijn. Het bezwaar van deze
conventie zal bijna uitsluitend drukken
op Nederland.
Om 5.40 uur wordt, de vergadering
verdaagd tot morgenmiddag 1 uur.
OOK DE MIRANDA UIr
DEN RAAD VAN
AMSTERDAM?
Volgens de Tijd is het zeer onwvn
schijnlijk, dat de heer S. R. de Miran
da zich nog voor een candidatuur bii
de a.s. gemeenteraadsverkiezingen te
Amsterdam beschikbaar zal stellen.
De wethouder, die door de beschuldi
gingen, tegen hem uitgebracht en het
daaraan verbonden onderzoek inzake
den handel in erfpacht, sterk is aange
grepen, is thans met ziekteverlof en zal
op medisch advies in het Sanatorium
Laag Soeren bij Dieren worden opgeno
men.
De portefeuille van Publieke Werken
wordt thans waargenomen door wet
houder Baas.