Wikvïïhi wmixsm Jwüihmimm fruin's {wetboeken wijzer werd Begin Januari 1941 [j. H. ITTMANN NOODLOTTIG ARBEIDSONGEVAL HET DRAMA TE KERKRADE 2e BLAD PAG. 4 AMERSFOORTSCH DAGBLAD DINSDAG 24 DECEMBER 1940 fOAT TAIVEMNMMsl 1 BRfNGEN J GOED LICHT IS alles. JUIST NU IS GEZELLIGHEID NOODIG'. GOED LICHT GEEFT'N MENSCH ZUN HUMEURTLRUG WE KOOPEN GEEN NIEUWE IN DEZEN TUD Je moet maar durven! Als jij kans hebt gezien die boomen öp de markt te krij gen, moet je nu óók maar weten hoe je ze er af haalt!" 'T* WEEHOOG werd een raam open- -*■ geschoven. Een vrouwenhoofd met •*en wljduitstaande kroespermanent, werd naar buiten gestoken. „Ho, vader", schreeuwde het hoofd, „je mag dat kerstboompie van je wel es snoeien. We krijgen de zenuwen van dat getik tegen de ruiten!" „Ze zijn zeker allemaal samen naar het kroegje op den hoek geweest", dacht het mannetje, „Nou ja, dat moeten zij weten. Maar nu ik hier tóch ben, zal ik de boomen meteen maar mee naar bin nen nemen." Hij was inmiddels door de voetenhooge sneeuw naar den walle- kant gestapt. De nachtwaker wandelde, z'n gummistok zwaaiend, naast hem voort. „Ik zal ze één voor één. op mijn rug..." Het mannetje hield plotseling op met denken en staarde in stomme verhazing voor zich uit. Op de plaats waar die avond nog de zeventien rechte, slanke kerstboomen had den gestaan zag ie nu een boschje statige, hooge dennen. Het leek of ze wortel had den geschoten tusschen de straatsteenen. De sneeuw was in een hoop tegen de bree- de stammen aangewaaid. De groene zijtak ken waren uitgegroeid, naar links en naar rechts, naar alle kantenDe takken staken ver over het water van de gracht, ze hin gen met een lading sneeuw tusschen hun donkere naalden, over den weg. ze zwier den langs de voorkamerramen van twee hoog. ze zwiepten een beetje heen en weer op den Oostenwind, ze prikten den nachtwaker in z'n nek. ze gaven zoo even tjes. als terloops, een tikie tegen den ge- ruiten schouder van het bloemenmannetje. „Mijn lieve hemel, wat is er hlèr ge beurd?" De nachtwaker ging op den sneeuw- heuvel onder de groote dennen zitten. Hij plantte z'n gummistok naast zich, en keek het verbaasde manneyé drpi gend aan. „Dat moet je mij -niet vra gen." zei ie. „Weet ik wat er hier ge beurd is! En er gebeurt hier nog steeds wat. Die verdraaide kerstboomen van jou groeien nog maar steeds dóór! Niet alleen in de lengte, maar ook in de breedte. Ze krijgen er aldoor maar méér takken bij. Het zijn me lekkere kerst boomen. die jij aan de markt brengt! En óf de menschen gelijk hadden, dat ze je niet vertrouwden. Daarom waren dus je boomen zoo goedkoop Het mannetje stond met z'n handen in z'n zakken maar te kijken en te kijken en te kijken. „Nee", stamelde ie. ..Het ligt niet aan de boomen... Mis schien ligt het aan iets anders..." „Klets!" zei de nachtwaker. „Als je maar weet, dat ik geen vineer meer uitsteek. Als de boel hier straks in het honderd loopt, is dat jóuw schuld, niet de mijne!" Hij stopte een pijp, tuurde in de dichte, donkere takken boven rjn! hoofd, en begon te rooken. ..Help!" riep het gepermanente hoofd van tweehoog. „De kerstboom groeit het. raam binnen!" Intusschen werden er ook op de an dere étages ramen opengeschoven. Een paar huizen verder gilde een jongetje: ..Moeder! Moeder. Vadertje Kerstmis heeft de heele kamer vol dennetakken gemaakt! Ze groeien zoomaar door het raam! Ik kan mijn bed niet uit!!!" Een oude grootmoeder gelijkvloers, huilde op de stoep omdat de boomen alle beeldjes van de é'agère aan grui- zels hadden gegroeid. Ergens uit een zolderluik hing een man met een bi.il naar de dennen te hakken. De baas van het kroegje op den hoek. stuurde z'n zoon naar de brandweer. De schoolmees ter. die op kamers woonde aan den overkant van de gracht, kwam in een roode badjas aangeloopen om gauw aan iedereen te vertellen, dat er in Indië fakiers werden gevonden, die in èèn uur uit een zaadje een boom konden laten groeien. „Waarom zouden wij. Wester lingen, geen fakiers hebben?" riep de schoolmeester naar het mannetje kij kend. „Waamm kan hij geen fakir zijn?" „Een fakir!" riepen de menschen. die nu van alle kanten waren komen op dagen. „Dat wou ie wel! Hij een fakir!" LJ ET mannetje stond te kijken naaf 1 zi.in hoornen, die aldoor maar hoo- ger en breeder uitgroeiden. Het. werden woudreuzen. De duizendjarige aloë was er een klein kind bij. „Ik weet het niet", fluisterde ie. „Ik weet het werkelijk niet meer..." Als een dikke, donkere heg groeide het dennegroen over de straat. He' sneeuwde nu niet meer, er waren ster ren in de lucht en een stukje maan ..Het vriest!" riep de nachtwaker onder den boom. „Het. vriest vijftien graden!" Het verkeer op de gracht lag heele maal stop. Er stonden al twee arresle den, een man en een vrouw met een kinderwagen, vijf handkarren, en een draaiorgel te wachten voor de dennen haag. „Laat ons er door", riep iedereen. Maar roepen suf niete. de boomen waren waar ze waren. „Ik zit vast!" schreeuwde de nacht waker onder den boom ineens. „Het is allemaal zijn schuld! Het is allemaal.. Maar de menschen op straat konden feitelijk niets hooren van wat ie zei F.n zién konden ze hem óók nie» meer. de takken waren heelemaal om hem heen gegroeid als een dicht prieel. De nacht waker zat zoo'n beetje als Doornrooeje in het betooverde slot. In de witte sneeuw, onder het lan tarenlicht, stonden de menschen te kij ken. Het is lang niet gewoon..." zeien ze. „Als het niet gauw ophoudt gebeu ren er ongelukken..." En ze gingen een beetje achteruit. Een politieagent verscheen, en maakte proces verbaal op, en verbood 't verder groeien van de boomen, wat niets hielp. De brandweer kwam in een rood gelakt karretje aangereden en gaf de raad alles om te hakken, wat weer niet kon omdat de nachtwaker onder z'n boom dan mèè zou worden omgehakt, wat jammer van hem zou zijn geweest. Een houthandelaar zei. dat ie, na Kerst, de boomen in gedeelten kon ver voeren, en hij bood het mannetje, dat nog steeds met verbaasde oogen omhoog stond te kijken, duizend gulden. Maar het mannetje wilde niet mèèr voor de boomen hebben dan eenvijftig het stuk. „Dan maak ik zeventien kwartjes winst. Dat is genoeg", een redeneering. die iedereen weer heel verdacht van hem vond. Het was nu zwart van de menschen op de gracht. Ze tuur den allemaal naar de enormp boomen, die als een toren hoog. warrig silhouet tegen de lichte nachtlucht stonden. „Het is erg angstigfluisterde een juffrouw. De Oostenwind, die naar gebraden kalkoen en plumpudding rook, zwiepte voorbij. De menschen rilden. IJ ET geruite mannetje keerde zich ein- 1 J delijk om. ..Ik ga naar binnen", zei ie. „Ik ga poffertjes voor jullie bakken. Het spijt me. dat de nachtwaker niet mee kan Maar hij zit tenminste warm onder al die takken. Wii bevriezen hier buiten. Het geefttoch niks of we al staan te kijken Hii stapte het keldertje binnenEen heele stoet buren volgde zwijgend. Het was iets heel vreemds daar on de gracht - Ze waren natuurlijk met z'n zoovélen. maar anders waren ze toch echt bang geweest Ze gtngett zitten langs de groene tnuren. Het potkacheltje snorde Het mannetje zet te de poffertjespan op het vuurNiemand zei wat. De juffrouw van tweehoog, met de kroespermanent dekte de tafel onder de petroleumlamp, met twee schoone stukken krant. De grootmoeder gelijk vloers zette koffie. A'. de anderen keken maar zoo'n beetje voor zich uit. Dat er daar buiten een wonder aan het gebeu ren was, stond als een paal boven water Het was nu maar de vraag of het won der nog eens op zou houden ja of nee. „Nou zei het mannetje onder het bakken, „ik geloof wel, dat ik best weet wat het is De boomen zijn niet gegroeid, maar wij. zijn gekrompen!" De. juffrouw \an tweehoog kreeg een kleur van ontzetting. „Maar dat hoeven we toch niet te némen!" riep ze schril „Ik schrik me naar!" Ze schrokken allemaal. Wij gekrom pen! Onze huizen, onze straten, alles mèègekrompen! Een paar vrouwen be gonnen op slag te huilen. Een klein meisje stampte van woede: „Ik wil niet krimpen!" Een man maakte met een warm halfcentje een kijkgaatje in de bevroren ruit. „De boomen zijn wèèr gegroeid constateerde hij somber „Wij zijn dus wèèr gekrompen Het mannetje schepte de poffertjes op de borden. „We kunnen in elk geval nooit kleiner worden dan het aller kleinste dat er bestaat", zei ie gelaten. „Nou ja, we zullen wel zien. Smakelijk eten. Ik ga even wat warms aan den nachtwaker brengen. Die zit daar maap tusschen de takken „Ik kom liever niet zoo dicht bij dien engen boom", zei de dochter van den baas van het kroegje, opstaand. „Maar ik zal toch even met ie mee moeten om het bordje vast te houden terwijl jij de takken uit elkaar buigt." „Ik zal je bijlichten met een lanta ren". zei de man van het hnlve-centje. ..Mijn eigen poffertjes eet ik straks wel op." Zonder lantaren vind je den weg nipf in dat wirwar van takken." „Ik haal eventjes een bijl van huis", zei iemand met een verbonden duim. „Mag ik de kolenschep van U leenen?" vroeg de schoolmeester, z'n roode bad jas hooger dichtknoopend. De oude grootmoeder gelijkvloers, dieptp een groote schaar on uit haar reticule. „Ik zal de kleine takjes wegknippen. Ik ga met jullie mee." Het slot was. dat ze allemaal samen met bijlen, stokken, scharen, pn poken naar de griezelige boomen trokken. IJ IER ben ik!" schreeuwde de on- zichtbare nachtwaker. ..Ik rammel van den honger, en ik ruik lullie poffertjes boven alles uit. Als ik niet gauw wat krijg, val ik flauw!" Het mannetje boog een tak opzij. Achter die tak zat weer een tak. en daarachter weer een en weer een en weer eenDc takken waren taai en ruw en koud De scherpe dennennaalden prikten in z'n half bevroren handen. ..Wil iemand zoolang het poffertjesbord voor me vast honden? Waar is de man met de lantaren? Waar is de man met de biilWaar is de school meester met de kolenschep? Waar is ouwe grootmoeder met de schaar? Waar zijn lullie allemaal?" ..Hier!" riepen de menschen. Ze stroopten hun mouwen op en trokken aan het werk. Ze bezeerden hun ban den. ze kregen schrammen op hun gezichten, ze scheurden hun nagels bij Vredig kaarslicht bij het. ruwe werk. En ondertusschen wer den ze draaierig van den Oostenwind, die nog steeds rook naar kalkoen en plumpudding. En ze dachten vaag on der het hakken en knippen aan hun poffertjes, die koud stonden te worden in het -keldertje aan den overkant. „Ja, ja," riepen ze tegen den nachtwaker. „We komen, hoort We zijn er al b'jna! Hou je taai. broer!" Hou je taai! „Ik kan haast niet meer!' dachten ze allemaal. Het was of ze een ijskoude, donkere tunnel hakten in eei. grooten, geheimzinnigen berg. Het licht van de lantaarn viel op hout en den negroen, takken en takjes, sneeuw en ijs en hout. Wat een kerstnacht! Het moest bijna twaalf uur zijn, middernacht. Ineens, heel zacht, begonnen de carillonklok- ken te luiden. KerstmisI Ouwe grootmoeder knipte een takje af. en toen, plotseling, zogenze het hoofd van den nachtwaker. De man Igchte. „Gelukkig Kerstfeest", zei ie. „Verdraaid lief van jullie me te komen uithakken met die kou." ..We hebben poffertje voor je meege bracht", zei het mannetje. „Geef hel bord eens aan. Of denk je, dat we je uit de takken kunnen trekken? Dan gaan we allemaal samen naar den kel der. daar ie het warmer." .Stille nacht", pingelden de carillon- klokken. „Heilige nacht..." „Hou even je mond", zei de nachtwa ker net of het zoomaar niets was uit de takken te voorschijn stappend. ..Ik wil luisteren" ïe luisterden allemaal, ze zon gen een beetje mee. schorrig en verkou den en valsch: ..Stille nacht- Tot de juffrouw van tweehoog gilde. -Pas op! Krijg de top niet op ie hoofd.' Hii komt naar beneden. De boomen krim pen Het geruite mannetje keek stralend vroolijk. „Ik geloof niet. dat het de boo men zijn...", zei ie. „Wij zijn het zélf! We groeien weer een beetje hijGek dat die kerstklokken met Stille Nacht zóó van invloed kunnen 'zijn op iemands lengte!" „Ja gek", zei ouwe grootmoeder gelijk vloei's, haar schaar wegbergend in haar reticule. „Ik heb een kerstkrans van mijn kinderen eekregen", ging ze toen voort. „Ik zal hem even halen. Als we er héél kleine stukjes van snijden, is er misschien wel voor ons allemaal genoeg Als we dan de koffie en de poffertjes opwarmen, hebben we eon echt m&al." In optocht trokken de huren met den dankbaren nachtwaker en het vroolijke bloemenmannetje voorop, naar den warmen, groenen kelder. Ouwe grootmoeder zette haar kerst krans naast de petroleumlamp op tafel Maar ouwe grootmoeder was niet de epnige geweest, die even gauw wat lek kers van huis had gehaald. De juffrouw van tweehoog kwam met een schotpl gebakken botjes. De schoolmeester droes Ben gehraden haas aan. De baas var het kroegje tractee.rde op warmen wijn Er kwamen rolletjes pepermunt <e voor schijn. en zelfgemaakte krentenkoeken en gepofte kastanjes, en haringen, en chocola. Het werd een ontzettend groot feest Het was zoo prettig weer jezelf te zijn. en te weten dat de denneboomen weer als gewone, nette kerstboomen aan den wallekant stonden En het was zoo pret tig. dat de nachtwaker niet meer met honger buiten zat. En het was zoo prettig dat het bloemenmannetje zoo'n aardig vriendelijk bloemcrmnnnrtic hleek te ziin en dat ie waarschijnlijk n'ks aemeens had bedoeld met dat roedkoone verknopen van z'n boomen niks gemeens integendeel De klokken r!nnelden het eene kerst wijsje na het andere en als ze ze allemaal gespeeld hadden begonnen ze van voren- afaan. naderende Kerstfeest. (Foto Scherl) verschijnt de nieuwe uitgave van PRIJS 1 15.-. Bestellingen worden aangenomen door BOEKHANDEL Utrechtschestraat 46 Tel. 6608 De menschen példen apenootfes en luis terden Ze dronken den warmen wijn uit theekopjes en bloemvazen- Het pot kacheltje snorde als een bezetene. Het mannetje doezelde een beetle in. F.en kamp in een oerwoudeen kamp mid denin de wildernis Buiten begonnen de kerstklokken voor de zóóveelste keer aan Stille Nacht. BINNENLAND Een arbeider gedood; een ander ernstig gewond AMSTERDAM, 24 December Gistermorgen om Kwart voor elf is aan het einde van den Zeeburger- dijTc nabij het geniaal een ernstig ongeluk gebeurd. Van een bok brak een-trpkstand, waardoor een staaf ijzer, welke een gewicht van 4000 k.g.'had omlaag viei. Het gevaarte kwam terecht op twee arbeiders. Een van hen kréég de staaf op het hoofd en was op s'ag dood. De an der krpeg een linkeronderbeer.frac- tuur en werd naar het Binnengast huis overgebracht. KERKRADE, ?1 Dec. -- Het stoffelijk overschot van den Ainkelier Dirk van Stokkom, wiens lijk in zijn woning aan de Heiveldstraar werd gevonden met een re^nHer in de linkerhand en een bloedende hoofdwonde, is door de iusritie vrijgegeven en bpgraven Tot dusverre is dP7<» ».aak niet tot k 'aarheid er komen. Verschillende om- standigh den wijzen p'-on dat misdaad 't' het «pel moet zijn On den middag van d^n dqv dat he« liik in de gang van bet buis werd eevn» den begaf van ^'otfknn, zirh .--a l'eer|. n floe I >nt hij in >i,n wooino- «er-iw'-ecrdr is nog niet mp' zekerheH va «f gesteld. De marechaussee zei he* onderzoek voort. (door Henrjëtte van Eyk) LI ET bloemenmannetje stond naast een lantarenpaal z'n geld te tellen. Het sneeuwde, de gracht was wit de dekzeilen van de booten waren wit. groote witte vlokken vielen tusschen de dubbeltjes en centen in de oude bruinleeren portemon- naie van het mannetfe. Hij had den heelen dag op de kerst- boomenmarkt gestaan, en hij had drie gulden twee-en-zeventig verdiend Drie gulden twee-en-zeventig is niet zoo héél erg veel. het mannetje had gerekend oo een winst van tenminste zevenvijftig. Een sombere geschiedenis! Daar zat ie den avond voor Kerstmis met zeventien onver kochte dennenboomen. zeventien mooie, groote, rechte denneboomen die in een zielig rijtje aan den wallekant stonden Bijna iedereen was naar huis gegaan Hier en daar straalde nog het helwitte licht van een carbidlamp over de sneeuw. Hier en daar was een kerst boomhandelaar nog bezig een berg den negroen op een karretje te laden. Het had storm geloopen van koopers. dien laatsten avond. De menschen had den met begeerige handen gegraaid tus schen de mistletoe, ze hadden elkaar de mooiste takken hulst uit de handen gegrist, ze hadden plkaar gestompt, en opzij'geduwd, en uitgescholden ."Twee vrouwen hadden zelfs gevochten om een bosje witte kerstroosjës! En de den nen hadden flinke prijzen gemaakt. De heele fout van het mannetje was gewepst. dat ie z'n hoornen te goedkoop had aangeboden. Eén vijftig het stuk. Als de menschen dien prijs hoorden ke ken ze argwanend. Zóó goedkoop kon niet goed zijn. Ze gingen voorbij, en kochten een eindje verderop een kale, kromme, armoedige spriet van eeri boom voor drie guldenwant „alle waar is immers naar z'n geld Het mannetje knipte met een verdrie tig gezicht z'n porteinonnaie dicht, en zuchtte. Zooals ie daar naast de tanta renpaal stond, leek ie een beetje op een halmadopje, z'n te groote. naar beneden wijduitloopende ouwe ruit jas hing bijna to: op z'n voeten, en z'n k leine. ronde hoofd leek nóg kleiner doordat ie een grijswoilen sjaal om z'n ooren bad ge- honden. Bovenop die sjaal stond een klein, verfomfaaid hoedje, dat er eigen lijk niet bij hoorde, "n dat het mannetje dan ook alleen maar droeg om het te kunnen afnemen als de menschen, die iets bij hem gekocht hadden, met hun boompje of hun hulst aftrokken. „Vooruit dan maar weer!" Het mannetje stapte door de losse sneeuw den rijweg over naar.z'n kelder tje aan den overkant. Het keldertje rook als een dennen bosch op een regenachtigen zomerdag Overal aan de lage zoldering, en aan dc muren hingen riennetakken Een groote mand met denne-appcls stond in een hoek. bossen hulst lagen tegen den achterwand. Op een houten tafel, in het midden brandde een petroleumlamp Hot man netje sleepte een omgekeerde palmkuip aan. en ging met jas en al zitten. Hef was koud in het keldertje, ergens ach terin snordo wel een potkacheltje maar dat maakte meer geknetter en lawaai dan dat het warmte gaf. Het petroleum vlammetje zwiepte op den tocht. J N het zwakke, waaierige licht zag de 1 groene kelder er uit als een dicht bosch Het mannetje aan tafel wilde z'n zeven tien kerstboomen daarbuiten aan den wal lekant. verzeten. Hii begon een beetje sufferig te filosofeer en ver een kamp in een dennenbosch nee: een kamp in een oerwoudHij alleen, aan z'n kampvuur. Nacht en duisternis met alleen het flakke rende schijnsel van een takkebossenvuur Hoe zou de Kerstnacht zijn in een oerwoud? W armer dwn hier. Sfaar géén carillonklnkkcn. géén kaareen. Bonmeii, die groeien zooals z,e groeien willen. Geen gesehreptiw var» „hulst met bes sen!" Het was natuurlijk stil in zoo'n oerwoud, en het zou or ruiken als in een kapperswinkel: naar rozen en Ie liefjes en lavendelIn plaats van gehraden hazen zouden er leeuwen en tijgers en kangeroeV zijn... F.n mis schien papegaaien. En misschien een olifan». een neushoorn, een slapende aap.. Maar ie zou nie?s van al die die ren z.iën. ie zou zp aUren maar, soms. evpp hóóren. Griezeligmopst dat zijn die zachte dierengeluiaen in het holst van fen nacht! H ér, op de geacht, hoorde ie nu óók ivc ve»| nwrr Zoo nu er. dan rinkelden de bellen van een poardietuit en gleed een slee suizend voorbdj. Een enkel keertje wa6 er het gedempte geluid van voetstappen in de sneeuw of een vaae gerucht van stemmen als de deur van het kroegje op den hoek van de gracht open ging, of dicht» Op de ruitjes van de kelderdeur kwa men groote. witte ijsbloemen. Het man netje kreeg dooie vingers van de kou. Het werd hoe langer hoe moeilijker om ie voor te stellen, dat je in een oerwoud zat! Het mannetje sprong op, rekte z'n ruitarmen zoo hoog boven z'n höofd, dat het malle hoedje afviel, in de mand met denne-appels, en liep op z'n verkleumde voeten naar het potkacheltje, dat ie heelemaal vol gooide met takken pn stukken hout uit de lekke tobbe, die er naast stond. Ziezoo. Bevriezen zou ie tenminste niet op kerstavond! En straks, als het kacheltje rood zou staan, ging ie pof fertjes voor zichzelf bakken! Hij schoof de hulstbossen wat opzij, en begon vast in z'n kast te scharrelen naar meel en zout en een vork. Het was wel een bèètje sneu. Als ie die zeventien boomen had verkocht, was ie met een biefstuk en een banketkrans en een kruik drank uit logeeren gegaan hii familie. Maar je kon daar niet zon der iè,t6 komen aanzetten. Dus bleef ie nu .hier en ging straks poffertjes hakken op z'n kacheltje AAR het zou dien nacht niet tot pof fertjesbakken komen, want net had het mannetje van meel en zout en water in een leeg groenteblik een keurig beslagje gemaakt, of de kelderdeur werd met veel lawaai opengegooid, en de nachtwaker, een groote. breede man in een duffelsche jekker en met een hooge pet met oorklep pen. stapte binnen. Hii legde z'n wapen, een gummistok, op tafel, klopte de sneeuw van z'n schouders, en keek het mannetje boos aan- ,Je lijkt wel gek", zei ie. „Wat mankeert föii! Waarom laat Ie zeventiendenneboo men aan den wallekant staan?" Het mannetje zette het beslagblik op den grond, en voegde z'n banden af aan een groote, sdhoone zakdoek, die ie op- vischt? uit een van de diepe zakken van z'n ruitjes. „Nou," zei ie ondertusschen, „die boomc-n staan daar omdat niemand ze wilde koopen. De menschen leken wel gek vanavond. Ze vochten om de dure boomen, en naar de mijne, die goedkoop waren, keken ze niet om. Als je mij vraagt, geloof ik. dat de men schen erg geméén zijn geworden, ze be driegen elkaar dat de stukken er af vliegen En ze verwachten altijd zélf óók bedrogen te worden. Dat krijg je dan, hè Ik ben een fatsoenlijk handelsman. Maar dat kunnen ze zich eenvoudig niet voorstellen. Als mijn waar goed koop is. zal ze wel slecht zijn, hèè! erg slecht, nóg slechter dan de slechte waar, die duurder isNou. en diarom staan die zeventien boomen aan de wal lekant. Ik vind het leven zoo niks aar dig meer. Ik wild?, dat ik op een schip zat. of in ?en oerwoud..." De nachtwaker haalde z'n schouders op. „Je bent een ouwe kletskous", gromde ie. „Maar dat jij in een oerwoud wilt zitten, moet jij weten. Het. is daar om nog niet noodig, dat je de gracht hier met die masten van boomen van je komt te versperren. D? buren van twee hoog hebben geklaagd omdat de takken aldoor tegen het raam van de voorka mer zwiepen. Ik gelast je daarom bij dez? ze weg te halen!" Het mannetje deed het potkacheltje dicht, greep in de mand met denne- appels naar z'n hoedje, dat ie, gewoon tegetrouw, opzette, en stapte achter den naqhtwaker aan naar de deur. „O", mompelde ie. „ik wil ze best weg halen hoor. Als dat het is. Alleen, ik begrijp niet, dat de buren last hebben van de takken... Ze staan immers heelemaal aan de kant van het water..." „Hou je nou niet zoo van den domme", zei de nachtwaker, terwijl ie. voor het mannetje uit, het besneeuwde keldertrapje Opklom naar de straat. Het oranje lantarenlicht en de witte sneeuw gaven iets feeselijks aan de gracht. De Oostenwind, cfie van over het deftige deel van de stad kwam aan geblazen. bracht een geur mee van ge braden kalkoen, van denneblokken en plumpudding. De smalle, oude huizen van de gracht tuurden en staarden en knipoogden met hun kleine, verlichte venstPr jes naar de smalle, oude huizen aan den overkant van het water, die rerug leken te turen en te staren en te knipoogen. Het ninnnetje bibberde van de plotse linge bui enkou. „Kun je me even hel pen met die boomen?" vroeg ie aan den nachtwaker. „Dan kriig iii zoo meteen van mij een hord poffer Jes pn een kop warme koffie." „Je zei" .even helpen hè?" hoonde <1p nachtwaker, midden óp don weg stil staand. „Je moet maar brutaal z.ijn. hè! U kunt op stroom besparen, zonder Uw huis tot een spelonk te maken. Schaf Philipslampen aan en U bezuinigt tot 20% op stroom, zonder Uzelf aan licht tekort te doen!

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1940 | | pagina 8