Wikvïïhi
wmixsm
Jwüihmimm
fruin's
{wetboeken
wijzer werd
Begin Januari 1941
[j. H. ITTMANN
NOODLOTTIG
ARBEIDSONGEVAL
HET DRAMA TE
KERKRADE
2e BLAD PAG. 4
AMERSFOORTSCH DAGBLAD
DINSDAG 24 DECEMBER 1940
fOAT TAIVEMNMMsl
1 BRfNGEN J
GOED LICHT IS
alles.
JUIST NU IS
GEZELLIGHEID
NOODIG'.
GOED LICHT GEEFT'N
MENSCH ZUN
HUMEURTLRUG
WE KOOPEN GEEN
NIEUWE IN DEZEN TUD
Je moet maar durven! Als jij kans hebt
gezien die boomen öp de markt te krij
gen, moet je nu óók maar weten hoe je
ze er af haalt!"
'T* WEEHOOG werd een raam open-
-*■ geschoven. Een vrouwenhoofd met
•*en wljduitstaande kroespermanent,
werd naar buiten gestoken. „Ho, vader",
schreeuwde het hoofd, „je mag dat
kerstboompie van je wel es snoeien. We
krijgen de zenuwen van dat getik tegen
de ruiten!"
„Ze zijn zeker allemaal samen naar
het kroegje op den hoek geweest", dacht
het mannetje, „Nou ja, dat moeten zij
weten. Maar nu ik hier tóch ben, zal ik
de boomen meteen maar mee naar bin
nen nemen." Hij was inmiddels door de
voetenhooge sneeuw naar den walle-
kant gestapt. De nachtwaker wandelde,
z'n gummistok zwaaiend, naast hem
voort. „Ik zal ze één voor één. op mijn
rug..." Het mannetje hield plotseling
op met denken en staarde in stomme
verhazing voor zich uit.
Op de plaats waar die avond nog de
zeventien rechte, slanke kerstboomen had
den gestaan zag ie nu een boschje statige,
hooge dennen. Het leek of ze wortel had
den geschoten tusschen de straatsteenen.
De sneeuw was in een hoop tegen de bree-
de stammen aangewaaid. De groene zijtak
ken waren uitgegroeid, naar links en naar
rechts, naar alle kantenDe takken staken
ver over het water van de gracht, ze hin
gen met een lading sneeuw tusschen hun
donkere naalden, over den weg. ze zwier
den langs de voorkamerramen van twee
hoog. ze zwiepten een beetje heen en
weer op den Oostenwind, ze prikten den
nachtwaker in z'n nek. ze gaven zoo even
tjes. als terloops, een tikie tegen den ge-
ruiten schouder van het bloemenmannetje.
„Mijn lieve hemel, wat is er hlèr ge
beurd?"
De nachtwaker ging op den sneeuw-
heuvel onder de groote dennen zitten.
Hij plantte z'n gummistok naast zich,
en keek het verbaasde manneyé drpi
gend aan. „Dat moet je mij -niet vra
gen." zei ie. „Weet ik wat er hier ge
beurd is! En er gebeurt hier nog steeds
wat. Die verdraaide kerstboomen van
jou groeien nog maar steeds dóór! Niet
alleen in de lengte, maar ook in de
breedte. Ze krijgen er aldoor maar méér
takken bij. Het zijn me lekkere kerst
boomen. die jij aan de markt brengt!
En óf de menschen gelijk hadden, dat
ze je niet vertrouwden. Daarom waren
dus je boomen zoo goedkoop
Het mannetje stond met z'n handen
in z'n zakken maar te kijken en te
kijken en te kijken. „Nee", stamelde ie.
..Het ligt niet aan de boomen... Mis
schien ligt het aan iets anders..."
„Klets!" zei de nachtwaker. „Als je
maar weet, dat ik geen vineer meer
uitsteek. Als de boel hier straks in het
honderd loopt, is dat jóuw schuld, niet
de mijne!" Hij stopte een pijp, tuurde
in de dichte, donkere takken boven rjn!
hoofd, en begon te rooken.
..Help!" riep het gepermanente hoofd
van tweehoog. „De kerstboom groeit het.
raam binnen!"
Intusschen werden er ook op de an
dere étages ramen opengeschoven. Een
paar huizen verder gilde een jongetje:
..Moeder! Moeder. Vadertje Kerstmis
heeft de heele kamer vol dennetakken
gemaakt! Ze groeien zoomaar door het
raam! Ik kan mijn bed niet uit!!!"
Een oude grootmoeder gelijkvloers,
huilde op de stoep omdat de boomen
alle beeldjes van de é'agère aan grui-
zels hadden gegroeid. Ergens uit een
zolderluik hing een man met een bi.il
naar de dennen te hakken. De baas van
het kroegje op den hoek. stuurde z'n
zoon naar de brandweer. De schoolmees
ter. die op kamers woonde aan den
overkant van de gracht, kwam in een
roode badjas aangeloopen om gauw aan
iedereen te vertellen, dat er in Indië
fakiers werden gevonden, die in èèn uur
uit een zaadje een boom konden laten
groeien. „Waarom zouden wij. Wester
lingen, geen fakiers hebben?" riep de
schoolmeester naar het mannetje kij
kend. „Waamm kan hij geen fakir
zijn?"
„Een fakir!" riepen de menschen. die
nu van alle kanten waren komen op
dagen. „Dat wou ie wel! Hij een fakir!"
LJ ET mannetje stond te kijken naaf
1 zi.in hoornen, die aldoor maar hoo-
ger en breeder uitgroeiden. Het. werden
woudreuzen. De duizendjarige aloë was
er een klein kind bij.
„Ik weet het niet", fluisterde ie. „Ik
weet het werkelijk niet meer..."
Als een dikke, donkere heg groeide
het dennegroen over de straat. He'
sneeuwde nu niet meer, er waren ster
ren in de lucht en een stukje maan
..Het vriest!" riep de nachtwaker onder
den boom. „Het. vriest vijftien graden!"
Het verkeer op de gracht lag heele
maal stop. Er stonden al twee arresle
den, een man en een vrouw met een
kinderwagen, vijf handkarren, en een
draaiorgel te wachten voor de dennen
haag.
„Laat ons er door", riep iedereen.
Maar roepen suf niete. de boomen waren
waar ze waren.
„Ik zit vast!" schreeuwde de nacht
waker onder den boom ineens. „Het is
allemaal zijn schuld! Het is allemaal..
Maar de menschen op straat konden
feitelijk niets hooren van wat ie zei F.n
zién konden ze hem óók nie» meer. de
takken waren heelemaal om hem heen
gegroeid als een dicht prieel. De nacht
waker zat zoo'n beetje als Doornrooeje
in het betooverde slot.
In de witte sneeuw, onder het lan
tarenlicht, stonden de menschen te kij
ken. Het is lang niet gewoon..." zeien
ze. „Als het niet gauw ophoudt gebeu
ren er ongelukken..." En ze gingen een
beetje achteruit.
Een politieagent verscheen, en maakte
proces verbaal op, en verbood 't verder
groeien van de boomen, wat niets hielp.
De brandweer kwam in een rood
gelakt karretje aangereden en gaf de
raad alles om te hakken, wat weer niet
kon omdat de nachtwaker onder z'n
boom dan mèè zou worden omgehakt,
wat jammer van hem zou zijn geweest.
Een houthandelaar zei. dat ie, na
Kerst, de boomen in gedeelten kon ver
voeren, en hij bood het mannetje, dat
nog steeds met verbaasde oogen omhoog
stond te kijken, duizend gulden. Maar
het mannetje wilde niet mèèr voor de
boomen hebben dan eenvijftig het stuk.
„Dan maak ik zeventien kwartjes winst.
Dat is genoeg", een redeneering. die
iedereen weer heel verdacht van hem
vond.
Het was nu zwart van de menschen
op de gracht. Ze tuur den allemaal naar
de enormp boomen, die als een toren
hoog. warrig silhouet tegen de lichte
nachtlucht stonden.
„Het is erg angstigfluisterde een
juffrouw.
De Oostenwind, die naar gebraden
kalkoen en plumpudding rook, zwiepte
voorbij. De menschen rilden.
IJ ET geruite mannetje keerde zich ein-
1 J delijk om. ..Ik ga naar binnen", zei ie.
„Ik ga poffertjes voor jullie bakken. Het
spijt me. dat de nachtwaker niet mee kan
Maar hij zit tenminste warm onder al die
takken. Wii bevriezen hier buiten. Het
geefttoch niks of we al staan te kijken
Hii stapte het keldertje binnenEen heele
stoet buren volgde zwijgend. Het was iets
heel vreemds daar on de gracht - Ze
waren natuurlijk met z'n zoovélen. maar
anders waren ze toch echt bang geweest
Ze gtngett zitten langs de groene tnuren.
Het potkacheltje snorde Het mannetje zet
te de poffertjespan op het vuurNiemand
zei wat.
De juffrouw van tweehoog, met de
kroespermanent dekte de tafel onder de
petroleumlamp, met twee schoone
stukken krant. De grootmoeder gelijk
vloers zette koffie. A'. de anderen keken
maar zoo'n beetje voor zich uit. Dat er
daar buiten een wonder aan het gebeu
ren was, stond als een paal boven water
Het was nu maar de vraag of het won
der nog eens op zou houden ja of nee.
„Nou zei het mannetje onder
het bakken, „ik geloof wel, dat ik best
weet wat het is De boomen zijn niet
gegroeid, maar wij. zijn gekrompen!"
De. juffrouw \an tweehoog kreeg een
kleur van ontzetting. „Maar dat hoeven
we toch niet te némen!" riep ze schril
„Ik schrik me naar!"
Ze schrokken allemaal. Wij gekrom
pen! Onze huizen, onze straten, alles
mèègekrompen! Een paar vrouwen be
gonnen op slag te huilen. Een klein
meisje stampte van woede: „Ik wil niet
krimpen!" Een man maakte met een
warm halfcentje een kijkgaatje in de
bevroren ruit. „De boomen zijn wèèr
gegroeid constateerde hij somber
„Wij zijn dus wèèr gekrompen
Het mannetje schepte de poffertjes op
de borden. „We kunnen in elk geval
nooit kleiner worden dan het aller
kleinste dat er bestaat", zei ie gelaten.
„Nou ja, we zullen wel zien. Smakelijk
eten. Ik ga even wat warms aan den
nachtwaker brengen. Die zit daar maap
tusschen de takken
„Ik kom liever niet zoo dicht bij dien
engen boom", zei de dochter van den
baas van het kroegje, opstaand. „Maar
ik zal toch even met ie mee moeten om
het bordje vast te houden terwijl jij de
takken uit elkaar buigt."
„Ik zal je bijlichten met een lanta
ren". zei de man van het hnlve-centje.
..Mijn eigen poffertjes eet ik straks wel
op." Zonder lantaren vind je den weg
nipf in dat wirwar van takken."
„Ik haal eventjes een bijl van huis",
zei iemand met een verbonden duim.
„Mag ik de kolenschep van U leenen?"
vroeg de schoolmeester, z'n roode bad
jas hooger dichtknoopend. De oude
grootmoeder gelijkvloers, dieptp een
groote schaar on uit haar reticule. „Ik
zal de kleine takjes wegknippen. Ik ga
met jullie mee."
Het slot was. dat ze allemaal samen
met bijlen, stokken, scharen, pn poken
naar de griezelige boomen trokken.
IJ IER ben ik!" schreeuwde de on-
zichtbare nachtwaker. ..Ik rammel
van den honger, en ik ruik lullie poffertjes
boven alles uit. Als ik niet gauw wat krijg,
val ik flauw!"
Het mannetje boog een tak opzij. Achter
die tak zat weer een tak. en daarachter
weer een en weer een en weer eenDc
takken waren taai en ruw en koud De
scherpe dennennaalden prikten in z'n half
bevroren handen. ..Wil iemand zoolang het
poffertjesbord voor me vast honden?
Waar is de man met de lantaren? Waar
is de man met de biilWaar is de school
meester met de kolenschep? Waar is ouwe
grootmoeder met de schaar? Waar zijn
lullie allemaal?"
..Hier!" riepen de menschen. Ze
stroopten hun mouwen op en trokken
aan het werk. Ze bezeerden hun ban
den. ze kregen schrammen op hun
gezichten, ze scheurden hun nagels bij
Vredig kaarslicht bij
het. ruwe werk. En ondertusschen wer
den ze draaierig van den Oostenwind,
die nog steeds rook naar kalkoen en
plumpudding. En ze dachten vaag on
der het hakken en knippen aan hun
poffertjes, die koud stonden te worden
in het -keldertje aan den overkant. „Ja,
ja," riepen ze tegen den nachtwaker.
„We komen, hoort We zijn er al b'jna!
Hou je taai. broer!"
Hou je taai! „Ik kan haast niet meer!'
dachten ze allemaal. Het was of ze een
ijskoude, donkere tunnel hakten in eei.
grooten, geheimzinnigen berg. Het licht
van de lantaarn viel op hout en den
negroen, takken en takjes, sneeuw en
ijs en hout.
Wat een kerstnacht! Het moest bijna
twaalf uur zijn, middernacht. Ineens,
heel zacht, begonnen de carillonklok-
ken te luiden. KerstmisI
Ouwe grootmoeder knipte een takje
af. en toen, plotseling, zogenze het
hoofd van den nachtwaker. De man
Igchte. „Gelukkig Kerstfeest", zei ie.
„Verdraaid lief van jullie me te komen
uithakken met die kou."
..We hebben poffertje voor je meege
bracht", zei het mannetje. „Geef hel
bord eens aan. Of denk je, dat we je
uit de takken kunnen trekken? Dan
gaan we allemaal samen naar den kel
der. daar ie het warmer."
.Stille nacht", pingelden de carillon-
klokken. „Heilige nacht..."
„Hou even je mond", zei de nachtwa
ker net of het zoomaar niets was uit de
takken te voorschijn stappend. ..Ik wil
luisteren" ïe luisterden allemaal, ze zon
gen een beetje mee. schorrig en verkou
den en valsch: ..Stille nacht-
Tot de juffrouw van tweehoog gilde.
-Pas op! Krijg de top niet op ie hoofd.'
Hii komt naar beneden. De boomen krim
pen
Het geruite mannetje keek stralend
vroolijk. „Ik geloof niet. dat het de boo
men zijn...", zei ie. „Wij zijn het zélf!
We groeien weer een beetje hijGek
dat die kerstklokken met Stille Nacht
zóó van invloed kunnen 'zijn op iemands
lengte!"
„Ja gek", zei ouwe grootmoeder gelijk
vloei's, haar schaar wegbergend in haar
reticule. „Ik heb een kerstkrans van
mijn kinderen eekregen", ging ze toen
voort. „Ik zal hem even halen. Als we
er héél kleine stukjes van snijden, is er
misschien wel voor ons allemaal genoeg
Als we dan de koffie en de poffertjes
opwarmen, hebben we eon echt m&al."
In optocht trokken de huren met den
dankbaren nachtwaker en het vroolijke
bloemenmannetje voorop, naar den
warmen, groenen kelder.
Ouwe grootmoeder zette haar kerst
krans naast de petroleumlamp op tafel
Maar ouwe grootmoeder was niet de
epnige geweest, die even gauw wat lek
kers van huis had gehaald. De juffrouw
van tweehoog kwam met een schotpl
gebakken botjes. De schoolmeester droes
Ben gehraden haas aan. De baas var
het kroegje tractee.rde op warmen wijn
Er kwamen rolletjes pepermunt <e voor
schijn. en zelfgemaakte krentenkoeken
en gepofte kastanjes, en haringen, en
chocola.
Het werd een ontzettend groot feest
Het was zoo prettig weer jezelf te zijn.
en te weten dat de denneboomen weer
als gewone, nette kerstboomen aan den
wallekant stonden En het was zoo pret
tig. dat de nachtwaker niet meer met
honger buiten zat. En het was zoo prettig
dat het bloemenmannetje zoo'n aardig
vriendelijk bloemcrmnnnrtic hleek te ziin
en dat ie waarschijnlijk n'ks aemeens had
bedoeld met dat roedkoone verknopen van
z'n boomen niks gemeens integendeel
De klokken r!nnelden het eene kerst
wijsje na het andere en als ze ze allemaal
gespeeld hadden begonnen ze van voren-
afaan.
naderende Kerstfeest.
(Foto Scherl)
verschijnt de nieuwe uitgave van
PRIJS 1 15.-.
Bestellingen worden aangenomen
door
BOEKHANDEL
Utrechtschestraat 46 Tel. 6608
De menschen példen apenootfes en luis
terden Ze dronken den warmen wijn
uit theekopjes en bloemvazen- Het pot
kacheltje snorde als een bezetene.
Het mannetje doezelde een beetle in.
F.en kamp in een oerwoudeen kamp mid
denin de wildernis
Buiten begonnen de kerstklokken voor
de zóóveelste keer aan Stille Nacht.
BINNENLAND
Een arbeider gedood; een
ander ernstig gewond
AMSTERDAM, 24 December
Gistermorgen om Kwart voor elf is
aan het einde van den Zeeburger-
dijTc nabij het geniaal een ernstig
ongeluk gebeurd. Van een bok brak
een-trpkstand, waardoor een staaf
ijzer, welke een gewicht van 4000
k.g.'had omlaag viei. Het gevaarte
kwam terecht op twee arbeiders.
Een van hen kréég de staaf op het
hoofd en was op s'ag dood. De an
der krpeg een linkeronderbeer.frac-
tuur en werd naar het Binnengast
huis overgebracht.
KERKRADE, ?1 Dec. -- Het stoffelijk
overschot van den Ainkelier Dirk van
Stokkom, wiens lijk in zijn woning
aan de Heiveldstraar werd gevonden
met een re^nHer in de linkerhand en
een bloedende hoofdwonde, is door de
iusritie vrijgegeven en bpgraven
Tot dusverre is dP7<» ».aak niet tot
k 'aarheid er komen. Verschillende om-
standigh den wijzen p'-on dat misdaad
't' het «pel moet zijn On den middag
van d^n dqv dat he« liik in de gang
van bet buis werd eevn» den begaf
van ^'otfknn, zirh .--a l'eer|. n floe
I >nt hij in >i,n wooino- «er-iw'-ecrdr is
nog niet mp' zekerheH va «f gesteld. De
marechaussee zei he* onderzoek voort.
(door Henrjëtte van Eyk)
LI ET bloemenmannetje stond naast een
lantarenpaal z'n geld te tellen. Het
sneeuwde, de gracht was wit de dekzeilen
van de booten waren wit. groote witte
vlokken vielen tusschen de dubbeltjes en
centen in de oude bruinleeren portemon-
naie van het mannetfe.
Hij had den heelen dag op de kerst-
boomenmarkt gestaan, en hij had drie
gulden twee-en-zeventig verdiend Drie
gulden twee-en-zeventig is niet zoo héél
erg veel. het mannetje had gerekend oo
een winst van tenminste zevenvijftig. Een
sombere geschiedenis! Daar zat ie den
avond voor Kerstmis met zeventien onver
kochte dennenboomen. zeventien mooie,
groote, rechte denneboomen die in een
zielig rijtje aan den wallekant stonden
Bijna iedereen was naar huis gegaan
Hier en daar straalde nog het helwitte
licht van een carbidlamp over de
sneeuw. Hier en daar was een kerst
boomhandelaar nog bezig een berg den
negroen op een karretje te laden.
Het had storm geloopen van koopers.
dien laatsten avond. De menschen had
den met begeerige handen gegraaid tus
schen de mistletoe, ze hadden elkaar
de mooiste takken hulst uit de handen
gegrist, ze hadden plkaar gestompt, en
opzij'geduwd, en uitgescholden ."Twee
vrouwen hadden zelfs gevochten om
een bosje witte kerstroosjës! En de den
nen hadden flinke prijzen gemaakt.
De heele fout van het mannetje was
gewepst. dat ie z'n hoornen te goedkoop
had aangeboden. Eén vijftig het stuk.
Als de menschen dien prijs hoorden ke
ken ze argwanend. Zóó goedkoop kon
niet goed zijn. Ze gingen voorbij, en
kochten een eindje verderop een kale,
kromme, armoedige spriet van eeri
boom voor drie guldenwant „alle
waar is immers naar z'n geld
Het mannetje knipte met een verdrie
tig gezicht z'n porteinonnaie dicht, en
zuchtte. Zooals ie daar naast de tanta
renpaal stond, leek ie een beetje op een
halmadopje, z'n te groote. naar beneden
wijduitloopende ouwe ruit jas hing bijna
to: op z'n voeten, en z'n k leine. ronde
hoofd leek nóg kleiner doordat ie een
grijswoilen sjaal om z'n ooren bad ge-
honden. Bovenop die sjaal stond een
klein, verfomfaaid hoedje, dat er eigen
lijk niet bij hoorde, "n dat het mannetje
dan ook alleen maar droeg om het te
kunnen afnemen als de menschen, die
iets bij hem gekocht hadden, met hun
boompje of hun hulst aftrokken.
„Vooruit dan maar weer!"
Het mannetje stapte door de losse
sneeuw den rijweg over naar.z'n kelder
tje aan den overkant.
Het keldertje rook als een dennen
bosch op een regenachtigen zomerdag
Overal aan de lage zoldering, en aan
dc muren hingen riennetakken Een
groote mand met denne-appcls stond in
een hoek. bossen hulst lagen tegen den
achterwand.
Op een houten tafel, in het midden
brandde een petroleumlamp Hot man
netje sleepte een omgekeerde palmkuip
aan. en ging met jas en al zitten. Hef
was koud in het keldertje, ergens ach
terin snordo wel een potkacheltje maar
dat maakte meer geknetter en lawaai
dan dat het warmte gaf. Het petroleum
vlammetje zwiepte op den tocht.
J N het zwakke, waaierige licht zag de
1 groene kelder er uit als een dicht
bosch
Het mannetje aan tafel wilde z'n zeven
tien kerstboomen daarbuiten aan den wal
lekant. verzeten. Hii begon een beetje
sufferig te filosofeer en ver een kamp in
een dennenbosch nee: een kamp in een
oerwoudHij alleen, aan z'n kampvuur.
Nacht en duisternis met alleen het flakke
rende schijnsel van een takkebossenvuur
Hoe zou de Kerstnacht zijn in een
oerwoud? W armer dwn hier. Sfaar géén
carillonklnkkcn. géén kaareen. Bonmeii,
die groeien zooals z,e groeien willen.
Geen gesehreptiw var» „hulst met bes
sen!" Het was natuurlijk stil in zoo'n
oerwoud, en het zou or ruiken als in
een kapperswinkel: naar rozen en Ie
liefjes en lavendelIn plaats van
gehraden hazen zouden er leeuwen en
tijgers en kangeroeV zijn... F.n mis
schien papegaaien. En misschien een
olifan». een neushoorn, een slapende
aap.. Maar ie zou nie?s van al die die
ren z.iën. ie zou zp aUren maar, soms.
evpp hóóren. Griezeligmopst dat zijn
die zachte dierengeluiaen in het holst
van fen nacht!
H ér, op de geacht, hoorde ie nu óók
ivc ve»| nwrr Zoo nu er. dan rinkelden
de bellen van een poardietuit en gleed
een slee suizend voorbdj. Een enkel
keertje wa6 er het gedempte geluid van
voetstappen in de sneeuw of een vaae
gerucht van stemmen als de deur van
het kroegje op den hoek van de gracht
open ging, of dicht»
Op de ruitjes van de kelderdeur kwa
men groote. witte ijsbloemen. Het man
netje kreeg dooie vingers van de kou.
Het werd hoe langer hoe moeilijker om
ie voor te stellen, dat je in een oerwoud
zat!
Het mannetje sprong op, rekte z'n
ruitarmen zoo hoog boven z'n höofd, dat
het malle hoedje afviel, in de mand met
denne-appels, en liep op z'n verkleumde
voeten naar het potkacheltje, dat ie
heelemaal vol gooide met takken pn
stukken hout uit de lekke tobbe, die er
naast stond.
Ziezoo. Bevriezen zou ie tenminste
niet op kerstavond! En straks, als het
kacheltje rood zou staan, ging ie pof
fertjes voor zichzelf bakken! Hij schoof
de hulstbossen wat opzij, en begon vast
in z'n kast te scharrelen naar meel en
zout en een vork.
Het was wel een bèètje sneu. Als ie
die zeventien boomen had verkocht, was
ie met een biefstuk en een banketkrans
en een kruik drank uit logeeren gegaan
hii familie. Maar je kon daar niet zon
der iè,t6 komen aanzetten. Dus bleef ie
nu .hier en ging straks poffertjes hakken
op z'n kacheltje
AAR het zou dien nacht niet tot pof
fertjesbakken komen, want net had
het mannetje van meel en zout en water
in een leeg groenteblik een keurig beslagje
gemaakt, of de kelderdeur werd met veel
lawaai opengegooid, en de nachtwaker,
een groote. breede man in een duffelsche
jekker en met een hooge pet met oorklep
pen. stapte binnen. Hii legde z'n wapen,
een gummistok, op tafel, klopte de sneeuw
van z'n schouders, en keek het mannetje
boos aan-
,Je lijkt wel gek", zei ie. „Wat mankeert
föii! Waarom laat Ie zeventiendenneboo
men aan den wallekant staan?"
Het mannetje zette het beslagblik op
den grond, en voegde z'n banden af aan
een groote, sdhoone zakdoek, die ie op-
vischt? uit een van de diepe zakken van
z'n ruitjes. „Nou," zei ie ondertusschen,
„die boomc-n staan daar omdat niemand
ze wilde koopen. De menschen leken
wel gek vanavond. Ze vochten om de
dure boomen, en naar de mijne, die
goedkoop waren, keken ze niet om. Als
je mij vraagt, geloof ik. dat de men
schen erg geméén zijn geworden, ze be
driegen elkaar dat de stukken er af
vliegen En ze verwachten altijd zélf óók
bedrogen te worden. Dat krijg je dan,
hè Ik ben een fatsoenlijk handelsman.
Maar dat kunnen ze zich eenvoudig
niet voorstellen. Als mijn waar goed
koop is. zal ze wel slecht zijn, hèè! erg
slecht, nóg slechter dan de slechte waar,
die duurder isNou. en diarom
staan die zeventien boomen aan de wal
lekant. Ik vind het leven zoo niks aar
dig meer. Ik wild?, dat ik op een schip
zat. of in ?en oerwoud..."
De nachtwaker haalde z'n schouders
op. „Je bent een ouwe kletskous",
gromde ie. „Maar dat jij in een oerwoud
wilt zitten, moet jij weten. Het. is daar
om nog niet noodig, dat je de gracht
hier met die masten van boomen van je
komt te versperren. D? buren van twee
hoog hebben geklaagd omdat de takken
aldoor tegen het raam van de voorka
mer zwiepen. Ik gelast je daarom bij
dez? ze weg te halen!"
Het mannetje deed het potkacheltje
dicht, greep in de mand met denne-
appels naar z'n hoedje, dat ie, gewoon
tegetrouw, opzette, en stapte achter den
naqhtwaker aan naar de deur. „O",
mompelde ie. „ik wil ze best weg halen
hoor. Als dat het is. Alleen, ik begrijp
niet, dat de buren last hebben van de
takken... Ze staan immers heelemaal
aan de kant van het water..."
„Hou je nou niet zoo van den
domme", zei de nachtwaker, terwijl ie.
voor het mannetje uit, het besneeuwde
keldertrapje Opklom naar de straat.
Het oranje lantarenlicht en de witte
sneeuw gaven iets feeselijks aan de
gracht. De Oostenwind, cfie van over
het deftige deel van de stad kwam aan
geblazen. bracht een geur mee van ge
braden kalkoen, van denneblokken en
plumpudding. De smalle, oude huizen
van de gracht tuurden en staarden en
knipoogden met hun kleine, verlichte
venstPr jes naar de smalle, oude huizen
aan den overkant van het water, die
rerug leken te turen en te staren en te
knipoogen.
Het ninnnetje bibberde van de plotse
linge bui enkou. „Kun je me even hel
pen met die boomen?" vroeg ie aan den
nachtwaker. „Dan kriig iii zoo meteen
van mij een hord poffer Jes pn een kop
warme koffie."
„Je zei" .even helpen hè?" hoonde <1p
nachtwaker, midden óp don weg stil
staand. „Je moet maar brutaal z.ijn. hè!
U kunt op stroom besparen, zonder Uw huis
tot een spelonk te maken. Schaf Philipslampen
aan en U bezuinigt tot 20% op stroom, zonder
Uzelf aan licht tekort te doen!