N I E U W S T IJ D I N G E N. waarbij het tegendeel van dit alles bepaald is, voort durend van kracht blijven. Men begreep nietdat de Grondwet wel was afgekondigdmaar nog niet inwer king getreden op alle die punten, en dat de vraag of dit laatste ooit zou gebeuren en zoo ja, wanneer, daarvan afhing, of de Regering en de Staten-Generaal het spoedig eens zouden worden over de vervanging dier wetten. Dat inderdaad deze opvatting van art. 3. der add. art. de eenige ware is, welke zoowel door de Regering als door het meerendeel der leden van de dubbele kamer der Staten-Generaal destijds met ronde woorden is gehuldigd zal niet moeijelijk vallen te bewijzen. Ofschoon nu me nigeen hierdoor de schillen van de oogen mogen vallen en de ingenomenheid met de zoogenaamde nieuwe orde van zaken en nieuwe Grondwet, die wel beschouwd eigenlijk nog eerst Grondwet moet worden, vrij wat getemperd zal worden, zoo willen wij voor ons het Ministerie hierover niet hard vallen, daar na onze meening eene Grondwet op geene andere wijze te veranderen is, tenminste als het niet in den wilde zal geschieden. Alleen is het te bejammeren, dat van de nieuwe wetten, over de Verkiezingen, de Provinciale- en de Gemeente-Wet, (welke volgens de Grondwet nog in deze zitting moeten voorgedragen worden, en strekken zullen om de bepalingen der nieuwe Grondwet op dit punt in werking te brengen) alleen de eerstgenoemde voor eenige dagen is ingediend. Deze wetten zijn voor de meeste burgers de belangrijkste. Waren zij tijdig voorgedragen in plaats van andere ontwerpen die zeer goed konden wachten, zoo waren ze thans welligt reeds tot stand gebragt en daardoor de tegenwoordige zwarigheden haspelarijen en daaraan verknochte teleurstellingen en misnoegen voorkomeneen misnoegendat zich nog ster ker zal openbaren wanneer, zoo als maar al te zeer te vreezen is, ook de Gemeente-Wet niet tot stand zal ge bragt zijn vóór de ophanden zijnde keuzen van leden van den Raad en Gemeente-Raden, welke alsdan ook al weder op den ouden voet zullen moeten geschieden. [Vervolg hierna). AMERSFOORT. In de Vergadering van den Raad dezer Stad, gehouden den 28. Maart, 1848, zijn door den Ondergcteekendc onder andere de navolgende voorstellen gedaan 1°. Om liet aanleggen vernieuwen en onderhouden van Open bare Werken binnen deze Stad, na behoorlijk opgemaakt Reslck door den Stads-Architectin het openbaar aan te besteden. 2». Om bet onderhoud der Stad Lantaarnen almede aan te besteden. 3". Om ingeval van doortrek van militairen of daarmede gelijk gestelde personen (buiten Officieren) zonder andere uit zondering dan bij het Reglement op den doortogt van troepen is bepaald, dezelve overeenkomstig Kon. Besluit van 5. Aug., 1818, bij alle Ingezetenen te huisvesten zoodra er geene andere lokalen voor die huisvesting, hetzij geheel of gedeeltelijk aanwezig zijn. Bij welk aanwezen de huisvesting bij de Ingezetenen niet vermag te ge schieden. 4'. Om de belasting op de boter, gelieven wordende onder den naam van Marklgeld, af te schaftenals zijnde deze belasting, welks beslaan als zoodanig niet kan ontkend worden; vermits daarvan, gedurende cenigen tijd, bij de uitvoer restitutie is verleend gewordenstrijdig met Art. 153 van de Grondwet, als moetende de Ingezetenen, builen den afgesloten kring der Stad «wonende, dezelve van de door bun ingevoerde boter betalen; terwijl de menigte Kocliouders binnen den afgesloten kring woon achtig voor de door hun gemaakte boter, van deze be taling bevrijd zijn, waardoor de eene Ingezeten boven den anderen is bezwaard. Deze belasting evenwel voort durend geheven wordende, heeft hij bij het opmaken der begrooting over het dienstjaar 1849 daartegen geprotesteerd, tot tijd en wijle de toestemming tot het heften dcrzclve, volgens de Grondwet, van Z. M. zou zijn verzocht en be komen waarvan hun niets is bekend gewordenten gevolge waarvan hij dan ook de Begrooting-Staat niet mede heeft onderteekend. In de Vergadering van den Raad dezer Stad den eersten Junij 1849, gehouden, is het hier voren vermelde voorstel, omtrent de huisvesting van doortrekkende Militairen, door hem herhaald geworden, met aanhaling van onderscheidene bepalin gen, voorkomende in het Reglement op de huisvesting van troepen, goedgekeurd bij Besluit van den Souvereinen Vorst der Vcrcenigdc Nederlanden van 2G. Junij, 1814, en opgevolgd Kon. Besluit van 5. Aug., 1818. Scheltds van Lecsden. Door eenige Onderleekenaars van het rekwest aan den Raad alhier ingediend, strekkende tot ondersteuning van bet voorstel van den lieer <Schellus ran Leusden lot openbaarheid der Zit tingen van den Raad, eu waarbij tevens verzocht werd bekend making door den druk van de Stedelijke Begrooting over 1849, zijn wij verzocht het volgende te melden omtrent den uitslag van hetzelve. Daar de beschikking van den Raad op het rekwest den 2. April aan denzclven ingediend vermoedelijk niet aan al de onder teekenaars van hetzelve zal bekend wezen welligt ook andere Ingezetenen, die om verschillende redenen hetzelve niet onder teekend hebben belang stellen in den uitslagzal het niet ten onpas zijndaaraan eenige meerdere openbaarheid te geven. In de laatste Vergadering van den Raad is rapport uitgebragt over het voorstel van den Heer Scheltus door de daartoe be noemde Commissie. Vervolgens zijn de deliberatiën daarover ge opend en hetzelve verworpen. Nadat hetzelve verworpen was is het bedoelde rekweststrekkende tot ondersteuning van het zelve bij den Raad ter tafel gebragt. Daarop is door den Heer Scheltus te kennen gegevendat Z. Ed. zich van de deliberatiën en stemming over hetzelve zou onthouden, doch niet kon nalaten zijne bevreemding te kennen te geven, dat, in strijd met alle orde van deliberatie, dat rekwest eerst nu in de Vergadering werd gebragt, nu zijn voorstel reeds verworpen was, daar toch indien de Leden der Vergadering geweten hadden; dat 18 Ingezetenen de Openbaarheid van Zittin gen wcnschten zulks welligt op de stemming over zijn voorstel invloed had kunnen hebben. Vervolgens werd door de Vergadering omtrent dat gedeelte van het rekwestwaarbij de openbaarmaking der Begrooling werd ver zocht, beslist, om het rekwest ter Secretarie te deponeren, ten einde de Leden die zulks noodig mogten keuren in de gelegen heid te stellen daarover een voorstel aan den Raad te doen. Wij hopen alsnu dal de Heer Scheltusof wel ecnig ander Lid van- den Raadzich door de verwerping van zijn voorstel niet zal laten afschrikken eenig voorstel aan den Raad te doen, strekkende om die Begrooting op de eene of andere wijze door den druk bekend te maken. Al mogt ook dit voorstel insgelijks verworpen worden zoo heeft de Burgerij er toch altijd bij gewonnen, daar zoowel de voorstanders der geheimhouding als die der openbaarheid alsdan zullen weten wat men van het meerendeel der tegenwoordige Leden van den Raad te denken hebbe zoodat bij de aanstaande reglslreeksche Verkiezing dier Leden door de Ingezetenen zeiven ieder met meerdere kennis van zaken zijne keus zal kunnen bepalen. Ten bewijze van hoe veel belang het is, dat moeders hunne kinderen niet alleen laten, blijkt uit de noodlottige ge beurtenis binnen deze Stad in de Sint-Jorisstraat voorgevallen. Een kind van zes jaar aan zich zelve overgelaten, klom op een weefgetouwhetzelve viel om en een der pennen van de ma chine drong in het hartje door, met dat ongelukkig gevolg dat het spoedig daarna overleed. De vader vond bij zijne te huis koinst zijn kind dood en de moeder ziek van schrik. Nadat Z. M. de Koning heden in den vroegen morgen van den 11. Junij, door onze Stad was getrokken, passeerden omstreeks twee uren na den middag, Hare Majesteit de Ko ningin met gevolg van 4 rijtuigen. Onderscheidde men ten half vijf ure bij de doorkomst van Z. M. reeds twee vlaggen die uit de huizen van den Ileer N. la Seur en den Heer Ockhuijzen Banketbakker alhierwapperden. Later op den dag w erd het oog gestreeld door de vele Nationale kleurenwaarop het oog vergast werd; maar nog meer van belang was de hartelijke geestdrift waarmede hare Majesteit de Koningin door de Burgerij en de plegtige receptie van wege het Stedelijk Bestuur en het Garnizoen ontvangen werd. Mogt onze Stad spoedig met een langer verblijf van liunnc Majesteiten vereerd worden. Maandag, 4. Junijheeft de nieuwe Minister van Justitie, de Heer ILichcrs, zijne betrekking aanvaard. Voor 1838 was hij Officier bij de Ilegtbank te Winschoten; bij de organisatie in 1838 werd hij Officier te Groningenin 1843 werd hij benoemd lot Staats raad, en in 184G, als President der beide Hoven in Neèrlauds

Historische kranten - Archief Eemland

Arrondissementsbode van Amersfoort | 1849 | | pagina 2