N«. 36.
Dinysdag19. Juiiij.
1819
NIEUWS-
ADVERTENTIE-BLAD
AMERSFOORT,
RII E N EIV
WIJK BIJ DUURSTEDE.
EN
DER
EN
Semper idem).
Dit Blad verschijnt geregeld om de 8 dagen, en wel des Diugsilagslogen 3,GO per jaar.Adverlenliën van 1-G regels worden
Stukken ter
te /tenen bij
geplaatst legen ƒ0,60; elke regel daarboven 10 Cents, behalve 0,35 Zegolregt bij elke plaatsing,
plaatsing moeten ingezonden worden te Amersfoort bij den Uitgever, te Wijk bij Duurstede bij W. F. STB Ai
oij GEBR. TAATS, Adres C. G. J. WOETERS, te Utrecht bij J. II. SIPDRE, en aan bet Postkantoor te Amei
STRAMROOD
rsfoort.
Geldigheid der benoeming Tan den Heer
Scheltut ran Lieut de it tot lid der Pro-
vlncialc Staten.
Vervolg van N°. 35).
Naar het schijnt werd art. 3 der add. art. Gw. in de
2* Katuer der Staten-Gencraal eenstemmig zóó opgevat,
dat hetzelve ook de wetten, besluiten en reglementen,
waar die in strijd waren met de bepalingen in de nieuwe
Grondwet vervat, in stand hield; ten minste geen der
leden zag daarin eenig bezwaar.
De gewezen Minister van Rappard was de eerste en
eenigsle, die daaraan eene andere opvatting hechtte in
de 1' Kamer. Zijne redenering was aldus: 1* het artikel
handhaaft slechts de wetten, reglementen en besluiten,
dus niet de Grondwetdie, voor zoo ver dezelve ver
vallen verklaard of vervangen is gewordenop het
oogenblik der afkondiging dier veranderingen ophoudt
van kracht te zijn 2' hetzelve handhaaft slechts de
wetten, reglementen en besluiten die verbindend zijn op
dato der afkondiging; derhalve niet die wetten, be
sluiten en reglementen, welke, als zijnde in strijd niet
de nieuwe Grondwet, niet meer bestaan. Ten aanzien
van het laatste beriep hij zich op een aantal arresten
van het Hof van Cassatie en den Iloogen Raadwaarbij
is aangenomen, dat aan geene wet, ook van vroegere
dagteekeningdie in strijd is met de Grondweteenig
gezag kan worden toegekend. Geen wonder dus, dat hij
onoverkomelijke zwarigheden vond in de aanneming
van dit artikeldaar de nieuwe Grondwet op vele
punten niets anders zegt dan: dit of dat wordt door
de wet geregeld waar de vroegere stellige bepalingen
bevatte of door latere wetten en reglementen werd
aangevuld. Op deze punten nu zouden er alzoo in het
geheel geene wetten bestaan daar het weinig beduidt
of de tegenwoordige Grondwet al zegtde uitoefening
der burgerlijke regten, de zamenstelliuginrigling en
bevoegdheid der plaatselijke besturen, hu' opmaken dei-
plaatselijke begrootingen enz.worden bij de wet ge
regeld, wanneer die wetten niet daar zijn en de vroegere
zijn vervallen. Bepaaldelijk werd door dien spreker ook
gewezen op het thans beslaande gevaldat de l'rovinciale-
\Vet niet tot stand zoude gebragt zijn vóór de aftreding
van T der Provinciale-Statenin welk geval hij beweerde,
even als thans de Raad te Ticldat er in het geheel
geene leden meer zouden gekozen kunnen worden.
Dit laatste nu, bewijst eigenlijk slechts, dat eene plot
selinge volledige overgang van de eene Grondwet lot de
andere, voor een groot aantal onderwerpen waarover
dezelve loopt onmogelijk is. Men zou alzoo één van
beidenof alle de wetten tot aanvulling der nieuwe
Grondwet vooruit moeten maken en tegelijk met dezelve
in werking stellenof wel de werking der Grondwet
voorloopig schorsen totdat de wetten gereed zijn, welke
laatste weg de Regering dan ook gevolgd is. Ofschoon wij
ons met de eerste bewering van den Heer van Rappard
vereenigenmoeten wij echter met betrekking tot de
tweede aanmerkeDdat het bewuste art, 3 in het alge
meen alle wetten, besluiten en reglementen handhaaft,
zonder eenig onderscheid te maken of dezelve al dan
niet in strijd zijn met de nieuwe gewijzigde Grondwet.
Volgens de regelen van uitlegkunde, moet men, waar
de wet geen onderscheid maakt er dit ook niet in
brengen. Dat nu de bijvoeging van het woord verbin
dende wetten, enz. genoegzaam bewijs zoude opleveren
voor de stelling van den Heer van Rappard, kunnen wij
hem moeijelijk toegeven. Blijkens de toelichtende memorie
der Regering is dit woord hier slechts gebezigd ter ver
vanging van de uitdrukking in werking zijnde wetten
voorkomende in art. 2 der add. art. van de vroegere
Grondwet, omdat het verkieslijker werd geacht: «de
uitdrukking verbindende wetten als meer omvattende
en geschillen afsnijdende tc bezigen. Trouwens indien
art. 3 geene andere bedoeliug had dan te verklaren
dat de wetten, reglementen en besluiten, voor zoo ver
zij niet in strijd waren met de gewijzigde Grondwet,
bleven bestaanzoo had men gerustelijk het vroegere
art. 2 onveranderd kunnen laten want niemand zou hier
ooit aan twijfelen. Alleen in de Grondwet van 1814 en
1815 kon eene dusdanige bepaling hare nuttigheid heb
ben dewijl er toen inderdaad eene geheel nieuwe orde
van zaken plaats greep, en hel alzoo destijds aan zwaar-
wigtigen twijfel kon onderworpen zijn in hoeverre de
Bataafsehe Republiek erkend werd en of bij de invoe
ring van een geheel nieuw staatsregt niet tevens de
Fransohe wetten, ons met geweld opgedrongen, regtens
vervallen waren? Door deze volledige omkeering van
zakenzou het destijds ten eenenmale onmogelijk ge
weest zijn die vroegere wetten te handhaven ook dan
wanneer ze met de Grondwet in strijd waren. Deze on-
mogelijkeid bestaat echter thans in 1849 niet. De arresten
van den Hoogen Raad over den zin van art. 2 der add.
art. van de vroegere Grondwet beduiden dus niet veel,
zoolang men niet bewijst, dat het tegenwoordige art. 3
geheel en al diezelfde strekking heeft.
Met vrucht had die spreker zich daarop kunnen
beroepen, dat art. 3 slechts eene wijziging was van
het vroegere art. 2, alzoo in gelijken zin moest op
gevat worden, daar de Memorie van toelichting van
geene nieuwe bedoeling gewaagde. Wij houden dit dan
ook voor een bepaald gebrek in die Memorie, eene fout
echter, die later hersteld is geworden, toen, nadat de
wetten tot wijziging en verandering der Grondwet ook
door de Eerste Kamer waren aangenomen, het Verslag
van de Commissie van Rapporteurs der dubbele Kamer
van de Staten Generaal nopens dit artikel het volgende
zeide, bepaaldelijk met het oog op de bovengenoemd''
beweringen: «Vrij algemeen heeft men (t. w. in de
«deelingen) verklaard, dit artikel steeds zoodan
«hebben opgevat, dat alle wetten en reglementeifj
tijdens de afkondiging der veranderingen in de Gttngd-
wet verbindende zijn, tot het hier aangeduide iüdstfp r;
«der vervanging toch van kracht blijven, al zijnatfé^iF Ti
«in strijd met bij de gewijzigde Grondwet aangenoli|èi»
beginselen of vastgestelde voorschriften. Elke andei-rvv
«meer bepejkt.e uitlegging, zou, totgroolcongelegenheid