HOOFDSTUK I.
Van de samenstelling der Gemeentebesturen.
Art. 1. In iedere Gemeente, bestaat het Bestuur uit
cenen Burgemeester, uit Wethouders en uit eenen Ge
meenteraad.
De lir .Verloren zegt: dit artikel noemt Burgemeester,
Wethouders en Gemeenteraad in eenen adem als ware
het één Collegie, dat tezamen het Bestuur daarstelt, ter
wijl later (b. v. in art. 12) in de wet wordt gesproken van
plaatselijke besturen en den Gemeenteraad als afzonder
lijke ïuagten. Het art. verwart de uitvoerende magt d. i.
Burg. en Weth.tot nu toe steeds onder de gebruikelijke
benaming van plaatselijk bestuur aangeduid(b. v. art.
13. B. W.) met de wetgevende magt, welke bij den Raad
berust. vreest, dat hierdoor verwarring zal ontstaan
en stelt eene nieuwe redactie voor luidende: «de aan-
gelegenheden van iedere gemeente worden waargeno-
men door eenen BurgemeesterWethouders en eenen
«Gemeenteraad, overeenkomstig de bijzondere attributen
«aan ieder hunner in deze wet toegekend.»
De Ilr. Kien zegt, zich wel te kunnen vereenigen met
de denkbeelden van den vorigen spreker in het alge
meenen mede te beamen, dat er in dit ontwerp steeds
Verwarring heerscht in de verschillende benamingen van
bestuur, plaatselijke besturen, gemeentebesturen, enz.,
doch echter te moeten opmerken dat bij art. 140 Gw.
aan den Raad de regeling en het bestuur der gemeente
zaken wordt opgedragen.
De ïïr. Beelaerts v. Ooslerwijk ondersteunt het voorstel
en meent, dat art. 88 dezer wet eene andere redactie
van dat artikel noodzakelijk maakt, daar er aldaar be
paald is, dat het bestuur bij den Raad (dus tevens bij
Burg. en Weth.) berust.
Bij stemming wordt hetzelve aangenomen met 19 tegen
12 stemmen.
Art. 2. De Burgemeester wordt doorjjons^enoemdhetzij
uit, hetzij buiten de Raadsleden.
De Wethouders worden benoemd uit de Raadsleden;
voor Gemeenten welker bevolking meer dan vijf duizend
zielen bedraagt, door Ons, en in de overige Gemeenten
door Onzen Commissaris in de Provincie.
De Raadsleden worden onmiddelijk verkozen door de
Kiezers in de Gemeente.
De Ilr. Beeldsnijder zegter wordt hier voorgesteld
om de Wethouders door den Koning te doen benoemen
echter zegt art 139 Gw. alleen, dal de Burgemeester
door den Koning zal benoemd worden dus de Wet
houders nietdeze moeten alzoo door den Raad aange
steld worden.
De Hr. Verloren zegt: dat hij dit artikel niet in strijd
acht met de Grondwetmaar wenscht dat er ten deze geen
onderscheid tusschen gemeenten boven of beneden de
5,000 zielen gemaakt worde. Iedere gemeente heeft gelijke
rcgtenhet getal inwoners doet daarbij niets af. Overigens
verlangt hij, dat de Koning den Wethouder zal kiezen
uit een tweetal, op te maken door den Gemeenteraad.
De Heer Menso bestrijdt den Ilr. Beeldsnijderom
dat art. 139. Gw. spreekt van de benoeming van den
Burgemeester door den Koning, volgt daaruit nog niet,
dat de benoeming der Wethouders verboden is. Overi
gens ondersteunt hij het voorstel van den Hr. Verloren,
op gronddat bij de tegenwoordige Gw. volkomene ge
lijkstelling van het platte land met de steden als beginsel
is aangenomen.
De Hr. d'Ablaing spreekt in gelijken zin en acht de
zaak van het grootste gewigtdaar de bevolking ten platte
lande twee derde deelen der provincie uitmaakt. Hare reg-
ten moeten evenzeer gehandhaafd worden; de Gouverneurs,
uit andere provinciën herwaarts gezonden, zijn niet altijd
genoegzaammet personen en zaken bekend dat men de
keuze van Wethouders geheel en al aan hen zou kun
nen overlaten. De Ilr. Scheltus ondersteunt het voorstel
van den Hr. Beeldsnijder en acht het van belang dat
de Koning uit een tweetal kieze door den Gemeente
raad voor le dragen.
De Ilr. Beeldsnijder zegt, dal zijn voorstel strekt tot
regtslreeksche benoeming der Wethouders door den
Gemeenteraad.
De Hr. Kien bestrijdt den Hr. Beeldsnijderook op
grond van art. 138. Gw. waarbij de zamenslelling der
gemeentebesturen geheel en al aan de nadere wet wordt
overgelatendoch verklaart zich voor het voorstel van den
Hr. Verloren.
Bij stemming over het voorstel van den Hr. Beeld
snijder wort hetzelve verworpen met 30 tegen ééne slem.
De Hr. Scheltus verlangtdat alsnu zijn voorstel zal
in rondvraag zal gebragt worden.
De Hr. Beelaerts wil dit gevoegd hebben bij het voor
stel van den Hr. Verloren, als zijnde van gelijken aard.
De Hr. Verloren merkt hier tegen aan dat zijn voorstel
daarenboven strekt om in ieder geval deze benoeming
voor alle gemeenten op dezelfde wijzed. i. door den
Koningte doen plaats grijpen. De Voorzitter zegtals
dan eerst het voorstel, invoege als zulks is opgenomen
door den Hr. Scheltus, in rondvraag le zullen brengen.
De Hr. Kien bestrijdt hetzelve uithoofde, de Wethouders
met den Burgemeester niet slechts de plaatselijke verorde
ningen ten uitvoeren brengenmaar hun bij art. 105, in het
algemeen ook de ten uitvoerlegging van alle wetten en
besluiten is opgedragen. De Koning moet dus vrijelijk
uit den Raad kunnen kiezen, anders zou men welligt in
onrustige tijden, door een tweetal van kwalijk gezinde
personen voor te dragen, de Regering in groote moeije-
lijkheden kunnen brengen.
De Hr. Menso acht eveneens, dat er waarborg genoeg be
staat voor de ingezetenen doordien de Koning toch altijd
uit den Raad moet kiezen.
Bij stemming wordt het voorstel van den Hr. Scheltus ver
worpen met 22 tegen 9en vervolgens dat van den Hr. Ver
loren aangenomen met 21 tegen 20 stemmen, voor zoo
veel betreft de benoeming der Wethouders in alle ge
meenten door den Koning.
Art. 3. In de Gemeenten van eene bevolking van 20,000
zielenof daar benedenzijn tweein de Gemeenten
van eene bevolking van meer dan 20,000, doch minder
dan 50,000 zielen zijn drie en in die van eene bevolking
van 50,000 zielen of daarbovenzijn vier Wethouders.
De Hr. Beelaerts. v. Oosterwijh acht de bepaling van
het getal Wethouders naar den maatstaf der bevolking
ondoelmatighij verlangt, dat, naar aanleiding van hetgeen
in de memorie van toelichting over dit artikel gezegd
wordt, in deze wet eene speciale uitzondering worde
opgenomen voor de stad Utrecht en het getal Wethouders
voor derzeive te stellen op drie, zoo als thans het geval is.
De HH. Buuringv. Boetselaer en Kien bestrijden
zulks; laatsgenoemde op grond, dat de ondervinding
later zal moeten aantoonen in hoeverre de werkzaam
heden bij deze wet aan hen opgedragen een grooter ge
tal vorderen. Uit dienhoofde wil hij dat er bij de wet
in het algemeen aan den Koning de magt tol vermeer
dering van dit getal, op voordragt van den Gemeente
raad, gegeven worde.
De Hr. Menso vereenigt zich met dit laatste, docli
ziet niet indat de memorie van toelichting eenigen
grond oplevert voo het voorstel van den Ilr. Beelaerts.
Dit voorstel wordt dan ook verworpen met 29 tegen 2
stemmen, en daarop dat van den Hr. Kien aangenomen
met 30 tegen ééne stem.
Art. 4. De Gemeenteraad, de Burgemeester (wanneer hij
Raadslid is) en de Wethouders daaronder begrepen,
bestaat uit:
7 Leden in Gem. van minder dan 1,000 zielen bevolk.
9 van 1,000 tot 5,000; 25 van 40,000 tot 50,000;
11 5,000 10,000; 27 50,000 60,000;
13 10,000 15,000; 29 60,000 70.000;
15 15,000 20,000; 31 70,000 80,000;
17 20,000 25,000; 33 80,000 90,000;
19 25,000 30,000; 35 90,000 100,000;
21 30,000 35,000; 40 100,000 en daarbov.
23 35,000 40,000;
De Ilr. d'Ablaing wenscht het getal leden van den
Gemeenteraad voor de kleinere gemeenten verminderd te
hebbendaar men in vele derzelve moeijelijk 7 of 9
lieden zal kunnen vinden, die genoeg verstand, zelf
standigheid en onafhankelijkheid bezitten om in den Raad
zitting te kunnen nemen, zoodal men lot ongeschikten
zijne toevlugt zal moeten nemen, die in sommige ge
vallen, de anderen zullen overstemmen, tot groot nadeel
der gemeente.
De HH. van Lijnden en Menso ondersteunen zulks;
laatstgemelde meent echter, dat de zaak gevonden zal
kunnen worden door eenvoudig aan den Koning de magt
te geven om in buitengewone gevallen uilzonderingen
op dit artikel daar te stellen.
De Ilr. d'Ablaing verklaart zich hiermede te kannen
vereenigen, even als ook de Ilr. Kien, die meent, dat
alsdan de Koning in grootere steden zal het getal der
leden zal kunnen en behooren le vermeerderen.
NIEUWST IJ DIN GEN.
UTRECHT, 23. Julij. Wij verblijden ons in het sluiten van
de kermisDe geheele burgerij heeft gedurende de laatste
dagen geloond in dat gevoel te deelen. liet laat zich verwach
ten dat de ziekte die gedurende het kermisgewoel in hevig
heid aanmerkelijk is toegenomen nu spoedig een beleren loop