De ïïr. v. Boetselaar stelt eene verandering voor van
dit artikelin dien zin dat Burgemeester en Wethou
ders het oppertoezigt zullen hebben over alle armbe
sturen besturen van gestichten van liefdadigheid en
andere soortgelijke inrigtingenwelke óf uit 's lands óf
uit de gemeentekas worden gesubsidiëerdomdat een
dergelijk toezigt zich niet zou kunnen uitstrekken over
besturen van gestichtenwelke niet op eene der voor
melde wijzen worden gesubsidieerd. De Hr. de Louter
vermeentdat het toezigt van het plaatselijk bestuur
zich over alle dergelijke gestichten hetzij gesubsidiëerd
of niet gesubsidiëerd wordende, behoort uit te strekken.
De meerderheid der vergadering verklaart zich voor het
laatst gemelde gevoelen.
De 11 r. v. Boetsclaer verlangt alsnti, dat aan de Rege
ring moge worden voorgesteld de vraagwat onder de
woorden soortgelijke inrigtingen wordt verstaan.
De vergadering vindt in dit voorstel geen bezwaar.
De llr. Schellus wenscht, dat aan de Regering de
vraag zal worden voorgesteldaan wie het oppertoe
zigt zal worden opgedragenwanneer Burgemeester en
Wethoudereu zelve leden van de besturen dier gods
huizen zijnin welk voorstel mede geen bezwaar bij
de vergadering wordt gevonden.
Art. 109. Burgemeester en Wethouders oefenen het
toezigt uit over de vrouwen, die zich openbaar aan
ontucht overgeven en de plaatsen waar dat geschiedt,
en gedragen zich daartoe naar de reglementen, door
den Gemeenteraad te dien opzigte vastgesteld, ter ver
zekering van de gezondheid, openbare zedelijkheid en rust.
De Ilrl Beeldsnijder verlangt, dat dit artikel zal worden
weggelaten, als ongepast. Andere leden ineenen, dat dit
aitikel eene voor het openbare welzijn doelmatige bepaling
bevat.
De meerderheid der vergadering is voor het gevoelen
van den Hr. Beeldsnijder.
Art. 110. Burgemeester en Wethouders oefenen het
toezigt uit over de schouwburgen en openbare vertoonin
gen en vermakelijkheden.
Zij zorgen, dat geene vertooningen plaats hebbendie
strijdig zijn met de openbare orde of de goede zeden.
In buitengewone omstandigheden, kunnen zij, om het
behoud der openbare rust te verzekeren, alle verlooniu-
gen verbieden.
Art. 111. Burgemeester en Wethouders doen, dooreen
of meer uit hun midden ten minste eens telken drie
maanden, de kas van den gemeente-ontvanger opnemen.
Daarvan wordt proces-verbaal opgemaakthetwelk aan
den Gemeenteraad wordt medegedeeld.
Art. 112. Burgemeester en Wethouders schorsen, ont
slaan en ontzetten gemeentelijke ambtenaren en bedienden
die zij bevoegd zijn aan te stellen.
Art. 113. Alle verordeningen, beschikkingen en brieven
hetzy van den Raad, hetzij van Burgemeester en Wet
houders, worden geleekend door den Burgemeester, cn
gecontrasigneerd door den Secretaris.
Wanneer het ontwerp in den Raad is behandeld
wordt daarvan in het stuk melding gemaakt.
Art. 114. Wanneer besluiten van den Raad of van
Burgemeester en Wethouders afgekondigd moeten worden
geschiedt die afkondiging, hetzij van het raadhuis, hetzij
aan de kerkdeuren bij het eindigen der godsdienst
oefening, naar mate zulks gebruikelijk is, en wijders
door middel van aanplakking.
Die besluiten werken, te rekenen van den vijfden dag
na derzelver aflezingten ware een vroeger tijdstip van
werking bij het besluit zelf mogt zijn bepaald.
De afkondiging geschiedt in den volgenden vorm:
«De Gemeenteraad (ol Burgemeester en Wethouders)
«vanbesluit of gelast, (besluiten en gelasten) enz.
Art. 115. Burgemeester en Wethouders zorgen voor
liet bewaren en handhaven van rust en orde in de ge
meente.
Ingeval van onrustige beweging, of wanneer er vrees
voor stoornis dier openbare rust mogt ontstaan, kan de
Burgemeester, of die hem vervangt, de hulp van de schut
terij en van de militaire magt, die zich in de gemeente
bevinden, vorderen.
Aan deze vordering, welke schriftelijk geschiedt,
moet worden voldaan.
De wijze en mate van die voldoening blijven aan den
bevelhebber overgelaten.
(5 Onverwijld geeft de Burgemeester of zijn plaatsvervanger
v.n het, iloor hem, te dezen verrig tie, kennis aan Onzen
Commissaris in de Provincie.
De Ilr. Verloren merkt aan dat hier over plaatsver
vanging van den Burgemeester gehandeld wordt, terwijl
d: wijze van vervanging van dien ambtenaar niet dan
bij art. 119 wordt bepaald, weshalve hj meent, dat
art. 119 hier vóór art. 115 behoorde te worden inge
voegd.
De vergadering deelt in dit gevoelen.
Onderscheidene sprekers vermeenen dat de wijze en
male, waarop de militaire magt tot handhaving der
openbare orde moet worden aangewend geheel aan den
Burgemeester en aan diens verantwoording moet worden
overgelaten.
De Hr. Kien merkt daartegen op, dat het artikel naar
zijn oordeel juist is, aangezien wordt voorgeschreven,
dat de Burgemeester de hulp der militaire magt inroept,
aan welke vordering door deze moet worden voldaan
doch, dat de bevelhebber der militaire magt alsdan
vrij moet zijn, om te kunnen handelen, zoo als hij ver
meent dat noodig isen daarin niet door tusschen-
koinende bevelen van den Burgemeester moet worden
belemmerd. In denzelfden zin wordt ook door den Hr.
d'Abiding gesprukenwaarop de vergadering heeft te
kennen gegeven zich met deze laatste zienswjze te ver
eenigen.
De Hr. d'Abiding acht noodigdat in alinea 2 het
woord, dienstdoende schutterij behoorde te zijn gebezigd,
omdat de rustende schutterij hier niet kan bedoeld zijn,
aangezien deze niel gewapend is en niet anders dan door
den Koning kan worden opgeroepen. De Hr. Kien acht
hier geene verduidelijking noodig; de vergadering echter
verklaart in het voorstel van den Hr. d'Abiding geene
zwarigheid te zien.
De llr. Colkoen merkt aandat in dit artikel wordt
bepaald dat de hulp der militaire magt door den Bur
gemeester kan worden ingeroepen, terwijl in art. 117,
in kleinere gemeenten de Burgemeester moet handelen
gemeenschappelijk met de Wethouders, tenzij het de
bloote uil voering betreft. De spreker zoude in dit opzigt
opheldering verlangen. De llr. Kien merkt aan dat
bij art. 115 wordt gesproken van het geval, dat onrus
tige bewegingen plaats hebben of te vreezen zijnterwijl
art. 117 een algemeen voorschrift geeft, niet op dat
bijzondere geval van onrust toepasselijk. De vergadering
vereenigl zich niet met het voorstel van den Hr. Calkoen.
IVordt vervolgd
NIEUWST IJ DIN GEN.
AMERSFOORT, 8. October.
Op 30. Sept. waren, Cholera-Iijders in behandeling gebleven. 4
Van 1. tot 7. October bijgekomen13
17
Overleden9
Hersteld2
11
Zoodat op 7. October in behandeling bleven 6
UTRECHT. Op den 4. Oct. in behandeling gebleven 3
Clioleralijderslot'den 5., des middags 12 uren, geen bijgeko
men; overleden geene; hersteld 1; blijven in behandeling 2.
Op den 5. Oct. bleven in behandeling 2; tot den 6, des middags
12 uren, geen bijgekomen; overleden geene; hersteld 1blijven
in behandeling 1. Op den 6. Oct. bleef tr 1 lijder in be
handeling; tot den 7., des middags 12 uren, geen bijgekomen;
overleden geene; hersteld 1; blijven in behandeling geene.
De Noordbrabondcr van den 27. Sept. behelst het
volgende artikel: Eindhoven, 24. Sept. 1849.
Heden nacht eclipseerde uit deze Stad zekere
C. Bdaglooner, armlastig en van tijd tot tijd
bedeeld wordende uit de armenkas van Amersfoort
terwijl, nagenoeg op hetzelfde oogenblik, in dezelfde
buurt was verdwenen eene gezondefrissche jonge meid,
van 28 jaren in reeds gevorderden gezegenden toestand
verkeerende.
«Tot vergoeding dezer jonge meid is hier achtergelaten
de wettige huisvrouw van gemelden C. B. met drie kleine
kinderen.
De Gemeente-Besturen in het algemeenen elk In
gezeten in het bijzonder worden dus gewaarschuwd tegen
de eventuële aankomst van deze brave lieden, waarvan
eerlang een klein presentje te wachten is.
«Het navolgende signalement van C.B. is kort, doch
vrij naauwkeurigoud ongeveer 36 jaren doch schijnt
veel ouder, lang ruim zes voeten, en is zeer mager,
aangezigt rosachtig, zeer pokdalig en dus een type van
leelijkheid.
Hij is voorzien van zijnen trouwbrief en militaire
paspoort. Zegt het voort.
UTRECHT 2. Oct. In ons Dagblad de Nederlander
leest men het volgende:
Er is te 's Ilage bij welonderrigte lieden spraak van
een Ministerie waarin de Heereii J. C, Baud{ T/iorbecke