voor Amersfoort alléén bij ons verkrijgbaar gesteld, het eerste cahier van een KEURIG PLAATWERK waarvan jaarlijks twee aflev. het licht zullen zien; uit hoofde van de kostbare uitvoering en het groote formaat kan hetzelve niet op beziens worden gezonden, doch noodigen wij beminnaars van &OLIEDE KUNST, beleefdelijk uit hetzelve bij ons te willen komen bezigtigen. 26. Nov. 1849. GEBR. TAATS, RUIM 450 ZWARE EIKE\ M ESSEX B00MEX, Te Amersfoort, bij W. J. VAN BOMMEL VAN VLOTEN. Voorts maken wij onze geeerde principalen on onze ruime sortering van KINHERWERIi.1 ES en in het bijzonder op die der WOORDENBOEKEN, zoo voor de oude als nieuwere talen opmerkzaam, Boekverkoopers. (171) Op Donderdag den 29. November 1849, des voormiddags ten Elf ure, zal men op de BUITEN PLAATS GliüENENVELDonder Baarn, ten overslaan van den Notaris H. PEN, publiek V e r k o o p e n alsmede een 'BIJZONDER ZWARE BEUKENBOOM. CORRESPONDENT! B. In de Arrondissement!- Bode van 20 dezer is voorgesteld de vraag: a of, in zake van Stol contra Koenen de uit legging van art. 38 2". der Wet op de R. O., door mij namens den gedaagde voorgedragen en bij vonnis van 22 Oet. a 1849 aangenomen, wel overeenkomt met de uitspraak van «den tloogen Raad van 4 April 1845?» In antwoord hierop strekt dat ik namens Koenen heb voor gesteld de exceptie van onbevoegdheid zonder citatieveel minder interpretatievan cenig wets artikel. Eene citatie of interpretatie van art. 38 2°. R. O. kwam mijns inziens niet te pasaangezien in die zaak het geschil niet betrof betaling van renten huren pachteninteressen of gedeelten van inschulden maar van buurt/asten van opbreng sten ten behoeve van bunrtinriglingen. De tegenspraak door mij voorgedragen waarbij ik heb verwezen naar een vonnis van de Arrondissements-Regtbank te Utrecht d.d. 19 Febr. 1847 (Zie JVeekbl. v. h. Regt IS". 839), was gegrond op de bepaling van art. 38 1°. R. O. Die tegenspraak, in bovenstaande vraag ten onjuiste genoemd eene uitlegging van art. 38 2". R. O. door mij voorgedragen kan derhalve niet worden getoetst aan het Arrest van den tloogen Raad van 4 April 1845. Wat betreft de uitspraak des Regters op de door mij voor gestelde exceptie rutione maleriaeniet alleen ontken ik de daarin voorkomende uitlegging van art. 38 2°. R. O. te hebben geprovoceerd, maar ik verklaar tevens uitdrukkelijk met die uitlegging mij niet te kunnen vereenigen want mijne meening is: 1°. Dat cr geene uitzondering bestaat op den regelde Kantonregters nemen slechts kennis van personele regtsvordc- ringen tot een bedrag van f 200. 2°. Dat art. 38 2°. R. O. geene uitzondering is op dien regel. De regtsvorderingen tot betaling van renten huren pachten interessen en gedeelten van inschulden zijn ALLE per sonele regtsvorderingen onder renten toch beeft men te verstaan de revenuen eencr niet terugvorderbare boofusom bedongen op grond der overeenkomst bij art. 1807 B. W. omschreven; niet, zoo als in het vonnis staat uitgedrukt, grondrentendat is: de schuidpligtighcid op een stuk goed gevestigdop grond van art. 784 8. \V. Laatstgcmeldemijns inziens erroneuseopvatting van het woord rentenvindtnaar ik geloof, haren grond in een van wege de Regeringop de vraagvoor welken Kantonrcgter moet gebragt worden eene vordering tot betaling van grond el renten en uitgangenwanneer de titel niet wordt betwist?», gegeven antwoord: «dat zoodanige vordering, enkel strekkende tot betaling eener geldsom van zuiver persoonlijken aard is, «en dat dezelve eerst dan van zakelijkcn aard wordt, wanneer «het regt der rente zelve wordt aangetast, dewijl dan de titel wordt betwist. (Zie v. D. llONERT, Handb. voor de Burg. Reglsv. 11 2271 Dat antwoord echter is eerstens geene verklaring van art. 38 2°. R. O.en ten andere niet steunende op het juiste begrip van den aard der zakelijke en der persoonlijke regtsvor deringen. Immers wordt, bij eene reëele actie, de zaakop welke men cenig regt beweert, in haren eigenaar of houder gereclameerd; bij eene personelealleen de persoondie verbonden is, aan. gesproken; in beide gevallen onverschillig of men eene geldsom, dan wel eenig ander voorwerp cischt terwijl de betwisting van den regtstitelnaar aanleiding van art. 38 2". R. O., teel, ten aanzien van de competentie des Regtersgeenszins echter ten aanzien van den aard der vordering eene verandering in het proces te weeg brengt. 3". Dat art. 38 2° R. O. aldus moet worden verstaan de Kantonregters nemen kennis zoo in burgerlijke als in «handelszaken, van alle regtsvorderigen tot betaling van renten buren pachten interessen of gedeelten van inschulden van hoogstens 200 zonder hooger beroep indien de vordering is beperkt tot 50en behoudens hooger beroep indien de «vordering meer beloopt dan j 50. Wanneer echter het geëischte «een gedeelte is eener rente, huur, pacht, interest ofinschuld van meer dan 200 moet de Kantonrcgter zich onbevoegd verklaren zoodra de titel de grond bet regt der vordering wordt betwist. Ten aanzien der woorden van art. 38 2». R. O.: «jnils de regtstitel niet worde betwistzie Mr. C. M. VAN DER Kemp, ontwikkeling van het recht der Kantongerechten Rotterd. 1847, bl. 103, regel 5 tot 24, en bl. 105, regel 21 en volg. Ik verineen alzoo te hebben aangetoond dat de zelfs niet heb verlangd eene uitlegging van art. 38 2°. R. O. zoo als die bij vonnis is aangenomen. Wat betreft de vraag: «of de uitlegging', bij het vonnis van «22 Oct. 1849 aan art. 33 2°. R. O. gegevenovereenkomt «met de uitspraak van den Hoogen Raad van 4 April 1845?», dezelve kan in zoo verre door den plaatsverv. Kantonreg- ter is aangenomendut de woordenmits de regtstitel niet worde betwist op het geheele 2°. van art. 38 R. O. toepas selijk zijn, niet anders dan ontkennend worden beantwoord; terwijl het Arrest van den Hoogen Raad (welks lezing in de Verzameling van Arresten van den hoogen Raad der Neder landen door J. v. D. Honert Afd. Burg. Regt VII 1of wel in de Weekbladen van het Regt N". 597 en 509, te verkiezen is boven die in de Ned. Reglspraak XX 197 omdat gemeld Deel dier Verzameling en die Weekbladen de geheele toedragt der zaak bevatten) geene beslissing inhoudt ten aanzien der beteekenis van bet woord renten in art. 38 2°. R. O. voorkomende. Nog voeg ik hier bijdat reeds bij Arrest van 28 Junij 1844 medegedeeld in voornoemde Verzameling V 326 in het Regtsgeleerd BijbladVI617fen in de Ned. Regtspraak XVIII 82 door den lloogen Raad was aangenomen dat de woorden: a mits de regtstitel niet worde betwistalleen op het onmiddellijk voorafgaande: a zelfs in geval de renteenz., moeten toegepast worden. Mr. L. ZEGERS VEECKENS. De Heer A. van Eekuit Nijkerkheeft j.l. Donderdag, in eene Vergadering van het alhier gevestigd Departement der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen gehouden eene politieke Voorlezing. Wij onthouden ons van eene beoordeeling der wijze van behandeling van bet onderwerp zelf, om dat wij staande de Vergadering onze aanmerkingen niet hebben opgeteekend en het voorgelezen stuk niet in onze handen is. Vreemd kw amten aanzien van het onderwerpde keuze van 'den Spreker ons voor. Eene politieke Voorlezing voor Vrouwen! Meer bevreemdend echter is het, dat zulk een vrij heids-man (die het Oudllollandsch spreekwoord: a die timmert aan den weg heeft veel bezegin deszelfs beteekenis, toepassing en leering moest kennen) niet alleen toont de uit drukking der publieke opiniede kritiek te vreezenmaar dezelve ten onregte den mond te willen snoeren tot dus verre immers is hij, als Spreker optredende, telken rcize tegen dezelve uitgevaren. Moge de Heer van Eek hoogst ingenomen zijn met de vruchten zijner genieons voorgezet in eene als het ware uit de mouw geschudde Voorlezing, in onzen tijd van openbaar heid, door den Spreker ten regie toegejuicht, kan de kri tiek hoe ook de soi-disant liberale man daartegen ten strijde trekkeniet zoo gemakkelijk uit het veld worden geslagen; want terwijl vóór den aanval tegen haar gerigtde Heer van Eek sprakdrukte reeds de kritiek hare meening in woor den uit. S'

Historische kranten - Archief Eemland

Arrondissementsbode van Amersfoort | 1849 | | pagina 4