ken mei het overige Duilsclilandde onzekerheid van
zijn eigen toestand, want met zijne niet Duitsche landen
is het een Keizerrijk zich zelf, zonder die slechts
eene kleine Duitsche Staat, en eindelijk ook zijne be
kende onvrijzinnigheid.
Tusschen de twee Mogendheden is overigens de invloed
van het buitenland vrij gelijkelijk verdeeld. Bijaldien
Russische en Fransche staatkunde, beducht voor een sterk
en vereenigd Duilsclilandop de hand van Oostenrijk
is, zoo doet het misnoegen over Oostenrijks verjdigliu-
gen, zoo niet polilische onderwerping aan Rusland,
Duitschland tot Pruissen overhellen enz. Te midden
nu van alle kuiperijen, ontwerpen en legenontwerpen
het bieden en loven der Duitsche Regeringen, die elk
ander in iedere rigliug doorkruisen, ziet men de ge
ringere standen der bevolkingen in eenen staat van
onverschilligheid verzonken, waaruit zij vermoedelijk
eerst door eene nieuwe revolutie zullen worden gewekt
de nadenkende middenstanden daarentegen, zij, die de
openbare meening van een land daarstellen, ofschoon
tamelijk bekoeld van hunne laatste overdrevene meenin-
gen, zullen zich allengs scharen in die groote polilische
partijen; de democratie zal alle hare pogingen aanwen
den lot de onmiddellijke verbreiding van republikeinsche
gevoelens in de verschillende Stalen; de constitutionele
partij zal strijden voor hel behoud der constitutionele
Monarchie in de afzonderlijke Duitsche Stalen, met eene
centrale algemeene vertegenwoordiging zoo van hunne
Regeringen als van hunne bevolkingen, onder de erfelijke
suprematie der Pruissiselie kroon en zelfs met uitsluiting
van de Oostenrijksche Duitsche lauden.
De Oosteurijksch Duitsche, ook wel de Groot Duitsche
partij genaamd, kant zich tegen elke bondsvereeniging
van Duitschland, waarbij Oostenrijk zou zijn uitgesloten
aan, maar heeft nog geen uitvoerbaar plan kunnen leve
ren eener Bondsvereeniging. Doch deze laatstgemelde is
veeleer eene negative partijals hoofdzakelijk bestaande
uit geheime of verklaarde tegenstanders zoo van eenheid
als van vrije instellingen.
Nu zulke tegenstrijdige beginselen in Duitschland heer-
schen, zoo talrijke consideratiëii iu rekening worden
gebragt, nu de een wil, 't geen de ander nimmer zal
gedogen, en de krachten der onderscheidene partijen
zoo tamelijk gelijk staanzou h''t vermetel zijn den
uitslag te willen voorspellen;dit echter schijnt zeker,
dat de provisionele toestand, waarin Duilscliland ver
keert, niet lang meer kan voortduren en aanleiding zal
geven tot de hevigste schokken, die dan, misschien wel
door geweld van wapenen, een einde zullen maken aan
eene verwarring, geschikt zoo wel om absolute inbreu
ken als om revolutionair geweld uit te tarten.
Ten slotte willen wij nog aan onze lezers herinneren,
dat Pruissen, ondanks den tegenstand van Oostenrijk,
dezer dagen de verkiezingen uitgeschreven heeft voor
den Rijksdag, die te Ei fort bijeenkomen zal, en waar
zullen vertegenwoordigd worden alle zoodanige Duitsche
Stalen, als toegetreden zijn lot den zoogenoemden Drie-
koningonbond, uitgenomen Saksen en Hannover, die,
schoon leden van dien Boud, verklaard hebben, den
Rijksdag niet te willen, tenzij met alle Duitsche Staten
en dus ook met Oostenrijk, Wuiicmberg, Beijeren en
nog een paar kleinere Stalen, thans geene deelgenooten
van den Driekoniugenbond. Zoo zal dan Pruissen gesteld
de Rijksdag komt werkelijk tot stand, te Erfurt enkel
de kleinere Duitsche Stalen rondom zich zien, en
wat dan? Het antwoord op deze vraag kan waar
schijnlijk gegeven worden te Frankfort a. M.waar de
Aartshertog JohannRijkshtsluuider van Duilscliland,
met innig ongeduld uitziet naar de Commissie van
Bestuur, die hem, krachtens de overeenkomst, gesloten
tusschen Oostenrijk en Pruissen, moet aflossen en ver
vangen in het llijksbewiiid ook al weder, wanneer
alle Duitsche Staten tot gezegde overeenkomst zullen
zijn toegetreden, eu waaraan nog voortdurend Olden
burg, Saksen Gotha en Altenburg ontbreken. Nog eer
echter de plaatsvervangers van den Aartshertog, die
inmiddels zijne natuurkundige studiën weder heeft op
gevat, te Frankfort zetelen, en de Rijksdag zittingen
houdt te Erfurt, kan Saksen vvelligt het struikelblok
worden, waarop alle overleg en redenering schipbreuk
zal lijden. Saksen vreest zijne Stenden, die het voorstel
der Regering over de Duitsche zaak, nopens het toe
treden tot den Driekoniugenbond, naar allen schijn
zullen afstemmen en daarentegen wel zullen goedkeu
ren een voorstel van een der leden, tot het opheffen
van den slaat van beleg. Dan zal Saksen waarschijnlijk
zijne Slenden ontbinden en bij eventuële gisting hulp
zoeken bij Oostenrijk, welks troepen reeds marschvaardig
aan de Saksische grenzen slaan. Maar Saksen is tot den
Driekoniugenbond toegetri dm en moet als zoodanig met
hare geschillen voor het voor dien Bond ingestelde
Sclieidsgerigt verschijnenen als liet dat nalaat, en
zich in allen ernst tot Oostenrijk wendt wat zal dan
Piuissen doen? Ziedaar de groote vraag! waarop
het nog onbekende antwoord al spoedig zal moeten
volgen. Frov(iron. Cour!).
De Oostenrijksche Gezant te Koiislantinopel ont
ving dezer dagen van den Sultan eene snuifdoos ten
geschenke; hij gaf te kennen, dat hij liever de waarde
derzelve in geld had. Dadelijk zond de Sultan hem, in
plaats der doos, 12,000. De Turken vonden dit gedrag
van den Gezant zeer vreemd, en onder de andere Ge
zanten zijn er, die hetopenlijk afkeuren.
Blijkens officiële ojigaaf zijn in geheel Rusland,
door de laatstelijk daar geiieerscht hebbende Cholera
1,686,849 uiensehen aangetast en daarvan 668.012 over-
leden. Volgens de getuigenis echter van onderscheidene
Geueesheerciimoet hel getal der aan die ziekte gestor
ven personen oji ruim 2 millioen worden gesteld, wat
zeer veel is voor zulk eene schrale bevolking. Te Peters
burg zijn van de 450,000 ingezetenen 22.022 aangetast
en daarvan 13.228 overleden; te Moskou van de 353,000
zielen 16,248 aangetast en 8,025 overleden.
De Moniteur beh 1st eene nota, blijkbaar uitgaande
van den President der Republiek zelf. Hij verklaart daarin
dat hij, het voorbeeld zijns Ooms volgende, wiens woor
den hij aanhaalt, zal blijven voortgaan met brave en
uitstekende Mannen uit alle partijen in zijnen Raad te
roepen, zonder zich te bekreunen aan wat zij vroeger
gedaan hebben, en dat hij in zijne keuze alleen zal ge
leid worden door groote talenten en uitmuntende be
kwaamheden.
PROGRAMMA van het Genootschap voor Land
bouw en Kruidkunde te Utrecht.
Art. 1. Het Genootschap zal deszelfs zeventiende ten
toonstelling van voortlirengselen van land- eu tuinbouw
en van alles, wat daarmede in verband staat, houden
van Zaturdag den 16. Maart 1850, tot en met Maandag
den 18. van die maandiu de Zaal naast den Schouw! 11 g.
Art. 2. De inzenders zullen verpligt zijnuiterlijk op
den 12. Maart aan den Secretaris schriftelijk op te geven,
wat zij zullen inzenden, tot welke mededinging de
planten of voorwerpen bestemd zijn, alsmede afzonder
lijk de verklaringen bj dit Programma gevorderd.
Als voorwerpen tot de tentoonstelling kotnen
vooral in aanmerking fraaije en bloeijende
gewassen, vruchtengroenten voortbrengselen
van landbouw en landbouwwerktuigen.
Art. 3. Al de voorwerpen ter mededinging ingezon
den, moeten den inzender in eigendom toebehooren,
waarvan de verklaring gevorderd wordt.
Art. 4. Alle voorwerpen moeten vrachtvrij worden
ingezonden, Woensdag den 13. Maa't van des morgens
tien lot vijf uur en des Donderdags van des morgens
zeven tot tien uur.
Art. 5. Eene gouden medaille, geslagen op den stempel
van het Genootschap, gegeven door de Stedeljjkn
Regering van Utrecht, wordt uitgeloofd voor vijf ei»
twintig verschillende, goed gekweekte, bloeijende plan
ten, ingezonden door een' liefhebher.
Art. 6. Ue tweede gouden medaille voor de fraaiste
verzameling van dertig verschillende, bloeijende planten
met uitzondering van de zoodanige, waarop in dit
Programma medailles zijn uitgeloofd, ingezonden door
een' bloemist. De iiaasthijkomeiide verzameling zal eene
zilveren medaille toegekend worden.
Ait. 7. De zilveren medaille voor de best gekweekte
bloeijende plant, welke door ontwikkeling en goede
vorm uitmunt.
Art. 8. De zilveren medaille, gegeven door den Hoog
WelGeb. Heer 6r. F. Baron Thoe Sehwarlzcnberg en
llohenlandsbergvoor de zes fraaiste, bloeijende Orchideën.
Art. 9. De zilveren medaille voor vijf en twintig ver
schillende planten, welke door grootte en goede kwee
king uitmunten.
Art. 10. De zilveren medaille, gegeven door den Hoog
WelGeb. lleer Mr. J. G. J. Baron van Itlersum, voor
de vijf en twintig fraaiste, bloeijende Camellia'singe
zonden door een' liefhebber.
Art. 11. De zilveren medaille voor de veertig fraaiste,
bloeijende Camellia's, ingezonden door een' bloemist.
Art. 12. De zilveren medaille, gegeven door den Wel
Ed. Geslr. Heer Mr. J. Ilinlópen, voor de tien fraaiste
bloeijende verscheidenheden van Acacia's.
Art. 13. De zilveren medaille, gegeven door den Hoog
WelGeb. Heer Mr. E. 11, Baron van Itlersum, voor de