ran zoodanige zal worden gevaceerd op tijd en plaats voor schreven zullende diegene welke zulks mogt verlangen niet ontslagen zijn van de verpligling om zich te laten inschrijven op het algemeen Register van inschrijvingterwijl zij voor bovengemeld vrijwillig engagement eene premie van 30.00 zullen kunnen genieten. En opdat niemand hiervan cenige onwetenheid zoude kun nen voorwenden zal deze worden gedruktafgekondigd en aangeplaktter plaatse waar zulks gewoonlijk geschiedt. Amersfoortden 29. December 1849. Burgemeester en Wethouders der Stad Amersfoort A. D. METHORST, Vt. Ter ordonnantie van dezelve, A. G. WIJERS. Mijnheer de Bode Toevallig kwam mij gister Uw N°. 11, het gekke Nommer maar van Uw Blad toch nog het gekste niet in handenik had twee paar sokken besteldomdat ik sedert eenigen tijd hinder heb van kou aan de voeten en die waren er ingerold. Bij het losrollen viel mijn oog op het opschrift: Bij het besluit des jaars 1848. Kom, dacht iklaat ons eens zienwat de Bode daar zoo al vertelt; want afschoon ik dat N°- in der tijd ook wel in de Sociëteit gelezen had, begrijpt gij ligt, dat ik er na een jaar niet veel, neen, laat ik de waarheid maar zeggen, niets meer van wist. Ik zag daar, dat gij veel vertrouwen hadt. Nu, dacht ik, het is goed, dat de Bode het heeft, daar is hier en daar wel gebiek aan; of hij er rijkelijk van medegedeeld heeftweet ik nietik heb het niet kunnen merkenmaar zoo hij er nog voorraad van heefthet zal wel te pas komen. Een van de voorwerpen, waarop Gij Uw vertrouwen gevestigd hadtheeft aan dat vertrouwen niet kunnen beantwoorden, ik bedoel den Koning, omdat een mag- tiger Koning dan hij, de Koning der verschrikking, hem den pas heeft afgesneden. Zijn Opvolger is naar 't alge- mecne gevoelen goed begonnendat wij later weinig van hem vernomen hebbenis waarschijnlijk aan de omstandigheden toe te schrijven; wij meenen echter veel goeds van hein te mogen verwachten. Het toemalige Ministerie is ook uitgestapten de mor tuis nihil nisi bene! Het tegenwoordige heeft nog niet veel kunnen doen; wij zullen er daarom niets anders van zeggendan dat wij hopendal het aan de ver wachting zal kunnen beantwoorden. Aran de Staten-Gcneraal gelooven wij te kunnen vol staan met er hetzelfde van te zeggen als van het tegen woordige Ministerie. Maar hoe staat het met Uwe overige verwachtingen? Is er wat gedaanom den kwijnenden toestand van de burgerklasse te verbeteren? Zijn er middelen aangewend om de toenemende verarming van de lagere volksklasse tegen te gaan? Heeft men getracht, door doelma'ige werkverschaffing een einde te maken aan de even lastige als den vermogenden tot schande verstrekkende bedelarij Wat elders geschiedt isweet ik nietmaar hier ter Stede heb ik er niets van bespeurd. Ik weet wel dat hier, met de loffelijkste bedoeling, met veel moeite en opoffering van tijd, gemusiceerd, gezongen, loterij gespeeld is ten behoeve der armen, en ik heb er zelf deel aan genomen; maar zijn degelden, die daardoor bijeengezameld zijn, gebruikt tot wezenlijke verbetering van den toestand der armen en behoeftigen of hebben zij alleen gelijk over het geheel de uitgereikte giften, gestrekt, om een kortstondig en voorbijgaand genot te verschaffen, en misschien, wat erger is, medegewerkt, om de traagheid en lusteloosheid tot werken aan te moedigen en te versterken, gelijk dat, mijns bedunkens, liet geval is met de hier bestaande spijsuitdeeling, aan welke het mij leed doet, door eene vergissing deel ge nomen te hebben Reeds in den verledenen jare heb ik hooren spreken van eene Commissie, die eene inschrijving zou openen en middelen beramen, om door werkverschaffing de bedelarij hier ter stede te doen ophouden, gelijk onze Nijkcrksche buren daarvan het voorbeeld gegeven en de mogelijkheid aangetoond hebbenmaar van de werk zaamheden dier Commissie heb ik niets vernomen; bij mij althans is geen aanzoek tot inschrijving gedaan. Wel .heeft men getracht mij over te halen, om deel te nemen aan Bijbel- en Zendelinggenootschap; maar hoe wel ik gaarne wil geloovendat die Genootschappen haar nut kunnen hebben, ik heb de vrijheid genomen, er voor te bedankenin de meening dat wij het eerste voor onze naaste omgeving te zorgen hadden, en was hier de boel in orde, dan kouden wij verder gaan. Wat het zwaarste is, moet het zwaarste wegen. Zoo gij, Mijnheer de Bode, iets van de werkverschaf- fings Commissie weet; heb dan de goedheid, er ons wat van te vertellenals het ten minste iets goeds is; anders kunt gij 't wel voor u houden. Bestaat er werkelijk zoodanige Commissie, en is zij misschien in slaap geval len, zie dan, of gij haar wakker kunt schudden; want, waarlijkhet is meer dan tijddat er iets gedaan wordt om het bedelaarspak op te ruimen. Het is even ergelijk als pijnlijk voor het gevoelals men op de straat gaat en telkens tegen allerlei slag van bedelaars aanloopt, niet slechts gebrekkigen op krukken, maar ook kerels als boomengezond en sterkin de kracht van hun leven; oude sloovenmaar ook jeugdig vrouwvolk, er uitziende als wolken, maar afzigtelijk door vuil- en haveloosheidknapen en meisjes van eiken leeftijd tot de kleinste kinderen toe. Men zegge nietde massa is te groot om ze op te ruimen; dat is eene ijdele ver ontschuldiging, door de traagheid ingegeven. Wordt die massa nu niet onderhouden? Ik ten minste heb nog niet gehoord, dat hier een bedelaar van gebrek is omgekomen, wel dat er zijn, die er lustig van leven en zich rijkelijk te goed doen. En zou men hen nu niet voor het onderhoud, dat zij genieten, eenig werk kunnen laten verrigten? Maar is er dan werk? ik zeg, ja, er is werk genoeg te vinden, als men 't maar zoe ken wil. Er kouden hier verscheidene dingen vervaar digd worden, die nu van buiten ingebragt worden. En was er al geen ander werk, dan kon men hen voor hunne lijfsbehoefte laten werken; ja, was ook daarin voorzien, dan kon men hen den eenen dag een kuil laten graven, om hem den volgenden weder te dempen of men kon hen een hoop steenen van de eene plaats naar de andere laten dragen, enz.; dan waren zij ten minste bezig, dat voor hen zeiven in de maatschappij in meer dan een opzigt nuttig was. Maar men behoeft lot zulk een arbeid niet te komen; er is altijd wel een andere, die, hoe weinig dan ook, eenig geldelijk voordeel ople vert of den volksrijkdom vermeerdert. Men moet ech ter niet verlangen, dat het te verrigtene werk eene ruime winst zal opleveren en dat de daarin gelegde kapitalen eene rente zullen geven, zoo als de rentenier en de geldschieter die verlangen; dat is de bedoeling niet. De werkverschaffing moet geene directe speculatie voor den vermogende zijnhet is er eene die op tijd werkt; en dan is zij zoo zeker als de bank. De kapita len, die men er toe geeft, moet men in het eerst als verloren beschouwen, gelijk het nu werkelijk de giften zijn, die men aan de bedelaars uitreikt. Die kapitalen behoeven in het eerst geene andere renten op te brengen dan dat zij eene ledigloopende massa bezigheid ver schaffen haar aan werkzaamheid en orde gewennen haren ligchamelijken, verstandelijken en zedelijken toestand verbeteren, den kinderen derzelve een doelmatig onder- rigt geven en hen opleiden en vormen tot nuttige burgers der maatschappij, wier ballast en schande zij nu zijn. De renten, welke de zoo uitgezette kapitalen moeten, en zeker ook zullen geven, zijn de vrijwaring van het Ledroevende, het menschelijk gevoel diep schokkende gezigt van een zwerm bedelaars, die soms door de morsigheid van hun ligchaainevenzeer als door de haveloosheid hunner plunje walging verwekken, en de vermindering van bijdragenwelke men nu tot onder houd van dat volk te geven heeft, en die zich in het

Historische kranten - Archief Eemland

Arrondissementsbode van Amersfoort | 1850 | | pagina 2