JK 66.
NIEUWS-
ADYERTENTIE-BLAD
AMERSFOORT,
RHENEN
WIJK BIJ DUURSTEDE.
Dinysdag15. Januarij.
1850.'
£N
DER
ÏWS
EN
(Semper idem).
Dit Blad verschijnt geregeld oin de 8 dagrnen wel des Dimjsdagstegen f 3,60 per jaar. Advcrtcnliën van 1G regels worden
geplaatst legen ƒ0.60; elke regel daarlioven 10 Cents, behalve 0.35 Zegelrcgt bij elke plaatsing.
Stukken ter plaatsing moeten ingezonden worden te Amersfoort bij den l'itgcver. te Wijk bij Duurstede bij W. F. STRAMROOD
le Rhenen bij (JEI5R. TAATS, Adres C. G. J. AVOLTERS, te Utrecht bij j. H. S1DDRË, en aan het Postkantoor te Amersfoort.
PUBLICATIE.
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS der STAD
AMERSFOORT,
Brengen ter kennisse van de Ingezetenen dezer Stad en Vrij
heid, dat de Stedelijke Kasrekening over 1848 en de Stedelijke
Begrooting voor 1850 door Ileeren Gedeputeerde Staten van
Utrecht zijn gearresteerd en terug ontvangenen dat dezelve
gedurende veertien dagente rekenen van af heden(de Zon
dagen uitgezonderd) dagelijks, van 's morgens 10 tot 1 ure,
op de Stads Secretarie, ter inzage van een iegelijk, zullen
voorliggen.
Gedaan te Amersfoortden 8. Januarij 1850.
Burgemeester en Wethouders voorn.
A. D. METHORST, Vt.
Ter ordonnantie van dezelve,
A. G. WIJERS.
Zullen de Wetten op de Jagt niet ver
anderd worden
Bij de opheffing der tegenwoordige Wetten op de
Jagt, welke een onbetwijfelbaar gevolg der Herziening
onzer Grondwet zal uitmaken en het onuitblijfbaar
-gevolg daarvanvernietiging van een schakel in de
groote keten der geschapene wezensscheen het
ons niet nutteloos te zijn ten opzigte van dit
onderwerp eenen blik in het verledene en deszelfs
ontwikkeling te werpen. Wij weten wel dat onze
Voorouders, ja alle Germaansche Stammen altijd harts-
togtelijke liefhebbers van de Jagt zijn geweest, doch
bezitten slechts weinige of zelfs onvolkomene beschei
den van den toestand van het opzigt der bosschen
en van hunne Wetten op de Jagt. Het was ontegen
strijdig een algemeen eigendommelijk Volks- of Stam-
regt; zij woonden in de bosschen, beschouwden
dezelve dus als algemeen eigendomvoedden zich
met het vleesch der wilde dieren en kleedden zich
met derzelzer vellen. Zij kenden geen bepaald stelsel
van jagen gelijk hunne naburende Galliërs. Grof
wild vingen zij met afgerigte lokdierenof in kuilen
of met strikken op becren en wilde zwijnen jaagde
men met honden en werpspiessen. Daar de hazen en
konijnen door het wild gedierte meestal verslonden
werden telde men ze nietmaar liet de jagt daar
van aan de slaven of huurlingen overook waren
zij later na de bekeering tot het Crhistendom als
onreindaarom als spijze verboden omdat men ze
bij de Heidensche Offermaaltijden at. Eerst met Karei
den Groote werden de Wetten op de Jagt geregeld.
Men had tweeërlei wijze van jagen, de Fransche en
Duitsche manier. Tot de eerste behoorde de parforce
Jagt en het daarmede verbondene ophitsen van wind
honden de laatste bepaalde zich tot het afriglen der
drijfhonden beschutters en het uitstellen van netten
en zeilen hetwelk de Franschen als onridderlijk ver
achtten. Spoedig ontstonden er, afgepaalde parken,
(privatieve jagten) binnen welke niemand behalve den
gebieder mogt jagen. In het open veld mogt alleen
hij jagen die wapenen mogt dragen. De privatieve
jagten vermeerderden zich en geraakten nogthans altijd
met toestemming der Mark- of Polderbesturen door
geschenk of beleening in het bezit van enkele groote
Ileeren.
Het schenden der Jagtwelten werd in de 9e en 10e
Eeuw blijkens oorkonden reeds beboet; die der Ko-
ningsjagt met 60 schellingenen die der Graven of
Adelijke Jagt met 12 Schellingen. In de 16e Eeuw
kwam het door verwisseling van jaglhoogheid en jagl-
regt zoover, dat men den gemeenen man, den boer,
de Jagt verbooddaar hij toch weinig eigendom bezat,
en alleen bij uitzondering een wezenlijk jagtregt bezat
Later ontstond in het brein van al te gedienstige
Reglsgeleerden het welkome stelsel dat de Jagt uit
sluitend het eigendom van den Stcat of van den Vorst
was. Op dit denkbeeld gegrond woedde de barbaarsch-
heid der middeleeuwschc aristocratie met ijselijke straffen
tegen diefstal van wild en strooperijen terwijl de be-
voorregte adelijke Nimrods met parforce-, drijf- en
klopjagten het gedrukte land doortrokken en den oogst
van den boer vertrapten en bedierven. Eindelijk bragt
de nieuwe tijd de zaak daarheen dat de Wetten op
de Jagt in strijd zijn met billijkheid en menschelijkhcid
zoo wel in betrekking tot het eigendom als tot het
strafregt. De ongelukkige bewoners van het platte land
ziet zich verpligt zijne velden te laten kaal vreten, of
indien hij aan zijn regtmatigen toorn gevolg geeft en
het wild schiet of vangt wordt hij onregtvaardig beboet
of gestraft. De arme boer die een enkele haas of konijn
strikt wordt beboet en gestraftterwijl de onervaren
groote lieer dikwijls op eenen dag eene gcheele Jagt
voor jaren bederft.
Dat het algemeen regt op het wild het Volk zeer
gerust kan worden toevertrouwd, bewijst eene streek
in het Maagdenburgsche in Pruisen alwaar de land-