No. ii.
Zaterdag 6 Februari 1904.
ie Jaargang
I Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken
Buitenland.
Uitgave van de Vereeniging ,,DE EEMLANDER".
Zwellendeknoppen
en verdord loof.
FEUILLETON.
Mijn Reismakker.
DE EEMLANDER.
Verschijnt
Woensdags en Zaterdags.' Redacteur: P. van der Meer J™.
Bureau
(voorloopig)
Beekesteinsebe Laan 32.
Abonnementsprijs
Per jaarf 3.00
Franco per post - 3.50
Per 3 maanden- 0.75
Franco per post- 0.90
Prijs der advertentiën:
Van 1 tot 5 regels0.40
voor iederen regel meer0.08
(By abonnement aanmerkelyke korting.)
,1k heb het gevoel, alsof
ik verre, ounoodigo omwe
gen gemaakt heb".
Dat hebben allen, die niet
naar anderen hoorden en bij
anderen zwoeren, maar zichzelf
eene wereldbeschouwing schie
pen
Jörn Uhl.
te - G. Frcnsacn.
-
Do; nulde w.eórgeSteklheid ,d'er laatste
dagen drijft den wandelaar tel- poortc uit,
de vrije ifetuui' iiï, liet 'harte vervuld
v;vp- hoop^bl vuór^cvaelen der naderende
lintje, vérjongingjstljdperk vau al wat
leeft, ooi der, ouden van dagen, die het
bloètf'zjeh snéller door de aderen voelen
stroomen, het hart voelen opengaan voor
indrukken aan welke zij sinds lang zich
ontwassen meenden Buiten, in de bos-
schen spreekt alles van ontwakend leven,
naast en tusschcn de overblijfselen ecner
heengevloden levenskring, schijnbaar
s ch rijn endc tegenstelling tusschen leven
en dood
Fonkelende zonneflitsen dartelen op
den grasrand der greppels tusschen het
kreupelhout, en verlichten de ontluikende
knoppen van madeliefjes, helder wit
op den bronskleurigen achtergrond van
het verdorde gebladerte van den voorbij-
geganen herfst. Bloeiende Crocus, ja
enkele Primula's verheffen zich schuch
ter boven den grond, als waren zij plots
door de naderende Lente uit haar ver
borgen schuilhoek te voorschijn geroepen,
en Sneeuwklokjes vertoonen reeds
tusschen haar ontplooiende spruiten (1e
fijne kelkjes, gereed om de Lente iu te
luiden en het grijsgroen mos der omge
ving tot een bruidskrans der ontwakende
plantenwereld te verweven met spikke
lende vlekken van maagdelijk blank:
„Und ist's auch der holde Frühling noch
nicht, mit dem jungen Grün und dein
Blütenlieht wer wcisz fiber Nacht
kommt er mit Macht, und bald mit all
seiner Lust und Pracht jauchze nur,
jauchze mcin Herz!"
En in liet boscli ligt het verdorde
herfstloof, (len grond met een bonte laag
bladeren bedekkende, getuigenis afleg
gende van vroegere zonierheerlijkhcid
en den bodem do krachten hergevende
voor toekomstige lentepracht. Wederom
Eendrachtig zochten wij hetzelfde ho
tel op. Hans begaf zich wat vroeger ter
ruste, en toen wij mannen naar onze
kamer gingen, bleef de Majoor vóór de
deur zijner dochter staan. Hij nam een
der kleine laarsjes in do hand, liet mij
de zool zien en vroeg heel ernstig of
het schoeisel geschikt was er bergen
mee te beklimmen.
„Eigenlijk moeten er spijkers in,"
antwoordde ik, „maar wij zullen wel
oppassen dat de voeten die in deze
dingetjes gestoken worden, niet uitglij
den."
Toen zag hij mij onderzoekend aan,
knikte mij langzaam toe en antwoordde
„Het zal mij genoegen doen wanneer u
ons verder uw gezelschap blijft schenken,
ik stol verhouwen in u."
Dc spreker zweeg een oogenblik en
schonk langzaam de flesch uit.
„Het is iets eigenaardigs zulk een
reismakker te hebben," giug hij pein
zend voort. „Onze bedoeling is niets an
ders dan samen (le schoone plekjes van
de wereld te genieten en wij denken
daarbij niet aan het verschil in sekse.
staart het raadsel van leven en dood
ons in de oogen, ons de vraag op de
lippen leggend of dan altijd het leven
moet teu-onder-gaau om nieuw leven te
kunnen wokken?
De natuurwetenschap leert ons, (lat (1e
boom, bij het verliezen van zijn bladeren-
tooi alleen de waardelooze weefsels
offert; wat noodig is tot den opbouw van
nieuwe bladeren, bloemen en vruchten,
dat bergt hij zorgvuldig iu zijn
stam. Wat hem voor ons eerst recht
tot „boom" maakte, heeft hij oogen-
schijn lijk verloren; maar in werkelijk
heid heeft hij alleen dat, wat winterkou
en winterstormen onmêedoogend ver
nietigd zouden hebben, diep in zijn ge
pantserd binnenste verborgen.
Bijna als de mcnsch! Ook zijn
heerlijkheid verdwijnt, als de herfst komt;
ook zijn bloesempracht sterft in de stor
men des levens; maar ook hij werpt
alleen een omhulsel af. Wat hem nieuw
leven geven kan, hei blijft! Voor
het oppervlakkige, wufte oog dcrijdele
wereld is het verborgen achter het som
tijds wat ruwe omhulsel, dat ook den
mensch, in z ij n herfst dor bittere levens
ervaringen, wordt omgew orpen; maar het
weerstaat den winter en beschermt het
dieper liggende.
Voor don opvoeder ligt een gansclie
wereld van troost in dit verschijnsel.
Niet alleen wat Moeder Natuur schonk,
ook wat hij bijbracht,-het verdwijnt,
ja soms schijnt het zelfs, dat al het werk
zijner toewijding dreigt verdwenen te
zijn, vóór rle lente ten einde is gespoed
maar ook hier: wat eenmaal in liet
organische leven is overgegaan, dat
blijft ondanks alles en zal vruchten
wekken in dc toekomst. En hoe meer
het van het uiterlijk - waarneembare
verdwijnt, hoe meer het innerlijk leven
er door ontplooid zal worden, en de stof
zal leveren waardoor nieuw leven ont
staat, waaruit het handelen en streven
van den gevormden, volwassen mensch,
den tot rijpheid gekomen mensch,zich
opbouwt.
Zoo vallen overal de bladeren, niet
het minst vóór het oog van denhclaug-
loozeu strijder voor de belangen van
anderen; die weet, „dat het beter is dan
Alle andere dingen iu dc wereld, tot
een' zegen te zijn voor anderen" (F. H.
Burnett: De kleine Lord); (licbeseft,
dat „hoe meer zand uit den zandlooper
des levens neervalt, des tc helderder gc
door het ledige glas zult heenzien"
Maar ongemerkt dwaalt het oog van de
wonderen der natuur af en blijft op haar
grootste wonder rustenmisschien met
een zuiver artistiek welgevallen, maar
toch geheel ongevoelig blijft het hart
daarbij niet.
De bergen kon ik niet mee naar huis
nemen, maar wat daar eiken dag, elk
uur naast mij stond, liep, praatte en
lachte, (dat was geen koude en harde
gletscher, dat was een warm voelend
menschenkind, en ik wist eigenlijk niet
waarom ik niet, even goed als een an
der, deze jonge ziel tot dc mijne zou
kunnen maken. Maar dan zou liet uit
zijn met onze kameraadschap en (1e
strijd tusschen een jong man en een
jong meisje zou beginnen. Neen, Hans
was een goed en trouw kameraadhet
zou jammer geweest zijn hem voor een
vrouw te verruilen.
Je zult wel begrijpen dat op zoo'n
reis als de onze velerlei netelige toestanden
voorkomen. Duidelijker behoef ik het
niet te zeggenhet is heel natuurlijk
dat, als het gezelschap een vreeselijken
afgrond vóór zich ziet, als het zich op
een steile helling nauwelijks weet staande
te houden, een hoffelijk man de jonge
dame de hand reikt, haar geleidt en on
dersteunt, ja het nu en dan wezenlijk
niet kan helpen zoo hij haar gestalte
moet omvatten. Want, staat men tegen
over ernstig gevaar, dan laat men alle
ctikettc varen.
(Jean l'aul), en die gevoelt, dat „Be
schaving gelukkig niet alleen kennis van
feiten is, maar, volgens een voortreffe-
lijken paradox: datgene wat over
blijft, als we alles, wat wc leerden,zijn
vergeten! (Ellen Key: do Eeuw van
hot Kind).
Wat wij in lange jaren tot stand
brachten, valt soms in één herfstnacht
door den strijd der hartstochten; in één
onbewaakt oogenblik onder (len ver-
schrompeleuden adem van verdachtma
king en nijd, of verdort langzamerhand
door miskenning van goede bedoelingen;
en geen lente kan het doen herleven.
Wat ter aarde ligt, wat dood is, kan
alleen in den kringloop der stofwisseling
weer organische stof worden, amihet
levensproces der maatschappij op nieuw
deelnemen.
Maar als er geen ruw geweld ingrijpt,
dan valt slechts datgene ter aarde, wat
ter aarde vallen moet.
Evenzoo kan ook, wat de opvoeding
der mcnschheid in haar geestelijk
ontwikkelingsleven bijbracht, slechts mèt
de mcnschheid vergaan.
In het woordenboek van de tegen
standers dier bcschavingsontw ikkcling
staat niets van dat alles, en tocli weet
niemand beter dan zij, wat in dien zin
(le rechte bctcekenis van beschaving,
en van opvoeding is, want zij
immers gronden hun levensleer èn hun
ontwikkelingsleer der maatschappij zoo
goed als geheel op die der natuur weten
schap. Zij weten, dat die niet tot het
uiterlijke behooren, dat men des noods
missen kan, en welks terzijdestelling,
althans wat den vorm betreft, zij niette
min naarstiglijk vóórop plaatsen, als
werd ditardbor dc innerlijke ontwik
keling bevorderd of bepaald! Zij weten
evenals wijvrijzinnigen, dat de op
voeding, door ons beoogd, en dc v o o r
uitgang der beschaving, langs dien weg
verkregen, een macht vormen, die lang
zaam maar zeker, dc grondslagen van
Volksleven en Staatsinrichting
zal veranderen en verbeteren, zónder
ruw geweld, zónder heftige inwerking
van voorbedachtelijk aangewende, be
drieglijke kunstmiddelen, welker toepas
sing vaak de meest heillooze gevolgen
aanstonds na zich sleept.
Groote staatslieden en wijsgeeren heb
ben dat altijd gewetende tijd ligt
noch niet achter ons, dat men don Staat
opvat als een mechanisch instrument;
bestaande uit een groote domme zwakke
Ook tusschcn ons ontkiemde deze ge
vaarlijke vertrouwelijkheid, die weldra
groeide en bloeide. Maar, wil ik eerlijk
zijn. dan moet ik de waarheid zeggen
het meisje gaf deze vertrouwelijkheid
gelijk zij zo aannam, met die onbevan
genheid eener schuldelooze ziel welke
ons roert en een edele gezindheid wekt.
Hoe dikwijls heb ik de kleine hand
op mijn schouder, den zachten arm om
mijn hals gevoeldOp mij rustte alle
verantwoordelijkheid, want de Majoor
verkeerde in een naïeve onbekendheid
met de bezwaren van een bergtocht, en
Hans iiad veel van een kleine, onver
schrokken gems. Ook had ik immers
beloofd tc zullen verhoeden dat haar
voetjes uitgleden, maar niet overal was
het mogelijk die belofte te vervullen
Hans heeft nooit gebloosd als zij plot
seling in mijn armen lag. Zij richtte
zich op, streek de verwarde haren uit
haar gezicht en vroeg met een lief kui-
dcrlachje om excuus. Dan gaven wij
elkander een eerlijken, flinkeu hand
druk.
Gij vraagt mij met de oogenwaar
om ik bij deze kleinigheden stilsta Neen
vriend, kleinigheden waren het niet,
daarom juist zijn ze in mijn herinne
ring gebleven. "Wie van ons heeft
nooit met een meisje gekheid gemaakt,
misschien wel een klein beetje om haar
gevrijd. Dat gebeurt dagelijks en glijdt
massa, die door enkelen geleid en be
stuurd moet worden, en alleen maar
flinke gehoorzaamheid heeft te betrachten
zelfs nog hebben enkele partij-organisaties,
in ons land hun tijdelijke kracht en over
macht uitsluitend te danken aan de v e r-
krachting van het „Wees TJ zelf"
barer volgelingen, tot tijd en wijle
dezen de oogen zullen opengaan voor
de nadeelige gevolgen hunner gekunstelde
samenwerking, welke niet berust
op het bevorderen hunner maatschappe
lijke, hunner zakelijke belangen, evenmin
op de verheffing van het z ed olijk peil
van ons Yolk; want hoe kunnen ooit
misleiding en dwang, holle woordenpraal
en oogendienarij bijdragen tot de m o-
r e e 1 e verheffing van een volk, evenmin
als tot die van het individu?
Over zoodanig staatsbeleid wordt op
den duur immer het juiste vonnis geveld,
zooals de Geschiedenis ten allen tijde en
bij iedere natie in liet licht heeft gesteld.
De gedachte dat de „massa" slechts
kreupelhout is, hoogstens dienende tot
aanvulling en verhooging van den op
brengst van het bosch; dat het ook wel
een sieraad kan zijn, maar nooit vrij
mag kunnen öpgrocien tot liet licht,
die gedachte heeft te lang ook onzen
Staat beheerscht: „Daar staan de gewel
dige woudreuzen, de honderdjarige eiken
stammen die door Gods zon zóó groot
gebracht zijn; dóór stnan ze op (len grond,
die hen schoort, omdat ze er iu wortelen,
en spreiden hun takken uit door de
ganschc ruimte die hun verleend is, en
dat is hun recht, want die hebben ze
noodig, weet gij nu, waarom dat kreu
pelhout niet boven hen uitgroeien kan?
f Graaf Peter von Finsterbcrg in „der
Pfarrer von Kirchberg.")
Hier tegenover echter ernstige plichten
ook voor de kleinere hoornen. Ieder die
zelf eene hoogere beschaving kou deel
achtig worden, behoorde een deel te
vergoeden, van wat hij aan de maat
schappij en hare instellingen te danken
liceft, en mede te werken aan de
v o 1 k s o n t w i k k e ling. Maar alle Ver-
eenigiugen, die dit beoogen, genieten
vaak, o zoo geringen steun.
Vergelijk dien eens met de vrijgevig
heid voor weldadigheids-kerkelijke of
eenzijdig-politieke doeleinden
Van de tien menschen is er ternauwer
nood één, die overtuigd is, dat het beter
en nuttiger is krachten tot ontwik
keling te brengen, dan wonden te
hcelen en openingen tijdelijk aan te
als een schaduw voorbij. Onze hartelijke
onschuldige kameraadschap was iets zeld
zaams, en iederen dag voelde ik dat er
een einde aan zou, ja, moest komen.
Gelijk in het Paradijs de ure kwam
waarin hunne oogen werden geopend,
zoo kwam ze ook voor ons.
Wij waren thans door de Alpenwe
reld omringd en widen van eeu berg
rug neerdalen. Dc avond overviel ons
in een (laleigenlijk was het niet meer
dan een kleine inzinkingwij bevonden
ons te midden van de oneindige, over
weldigende eenzaamheid der reusachtige
bergklompen, Een piepjong kapelaan,
die met zijn huishoudster in de kleine
pastorie woonde, welke tegen de kapel
was gebouwd, nam ons vriendelijk op.
Hij was, zooals dat in Tyrol overal het
geval is, voor dergelijke gevallen inge
richt, beschikte over een kleine eetkamer,
kon landwijn. en eenvoudige spijzen aan
bieden. Ook voor nachtverblijf zou ge
zorgd worden, onze jonge dame kreeg
een slaapkamer, de Majoor en ik moes
ten de bank, die in de eetkamer bij de
kachel stond, voor hef nomen. Maar nie
mand dacht aan slaap. Wij waren in
een wonderlijke stemming geraakt, zacht
en droomcrig als dc stille nacht, welke
daarbuiten door maanlicht werd verlicht.
In het lage vertrek dicht bijeen gezeten
dronken wij van den wrangen, donker-
rooden wijn, uit de nabijzijnde kloof
kwam het bruisen van een waterval tot
vullen
Edoch „dcscsperecrt niet"!
Voor de macht der gedachte moet
ten slotte iedere andere wijken. Als onze
eischen van ontwikkeling goed zijn, dan
behoort hun dc toekomst. Bondgenooten
moeten we zoeken in hen die eene vrij
zinnige levensbeschouwing hebben. Zij
die in „worden" leven zien, en in „stil
stand" dc dood, zij vormen niet een
aan-een-gesloten staatkundige partij, maar
zij moeten bijeengebracht worden.
En zien wij dan in liet bosch om ons
heen, de overblijfselen der gevallen
bladeren, het verdorde loof den grond
bedekken, wij zien ook de zwellende
knoppen aan boom en struik, ten be
wijze, dat de weder ontwakende levens
drang niet verloren is gegaan, doch
werkzaam blijft in het omhulsel waarin
hij besloten was, en dat hij zich tc
zijner tijd baan zal weten te breken
onder de koesterende zonnestralen
der vrije gedachte, en duizendwerf
bloesem en vruchten zal opleveren:
„Mooi is het en wijs, ook in dc wol
ken die langs den hemel trekken, goede
dingen te zien!" (Jörn UhlG. Frens-
sen).
De Engelsche Troonrede.
De crisis in Oost-Aziö.
"Waar over bijna geheel Engeland
de fiskale strijd gevoerd wordt, kon men
verwachten, dat daarover een en ander
in de Troonrede zou gezegd worden.
Uit taktischc overwegingen schijnt de
regeering evenwel over dit vraagstuk
dat zooveel beroering en verdeeldheid
in den lande brengt, te hebben gezwe
gen. Dat ook de Iersche hoogcr-ouder-
wijs kwestie niet is aangeroerd was te
verwachten, na hetgeen Lord London-
derij daarover, kort geleden, te Belfast
heeft gezegd. Wel was bekend dat Bal
four er voor is, den Roomschen in Ier
land een universiteit te geven terwijl ook
den minister van Ierland, Wijndman het
plan niet ongenegen was, maar de meer
derheid van het kabinet was er tegen.
Waar men stellig op gerekend had,
was een wijziging in de Iersche landwet,
waarin eenige groote gebreken aan den
dag zijn gekomen. Toch mist men ook
een aankondiging hieromtrent in de
onsonze stemmen werden hoe langer
hoe zachtereindelijk fluisterden wij.
Yoor de eerste maal vertelde het jonge
meisje mij van haar woonplaats, van
haar overleden moedertoen zweeg zij
en keek ernstig vóór zich. Ik weet dat
toen mijn hand de hare aanraakte, of
schoon wij niet vóór een afgrond ston
den en ik haar niet behoefde te be
schermen, wel mij zelf. Door haar
woorden klonk iets zacht weemoedigs,
en ik dacht: „zie ik thans niet in een
mij onbekende diepte?" Toen noemde
ik haar eenmaal, geheel onwillekeurig,
juffrouw Hans. Zij scheen het niet op te
merken, tenminste ze nam het niet kwa
lijk, haar gezichtje stond rustig en werd
alleen vluchtig rood, maar dat kan van
den wijn zijn geweest.
De jeugdige kapelaan bezorgde ons
al wat wij noodig hadden toen dat ge
daan was, ging hij bij ons zitten. Met
een zachte, matte stem beschreef hij
ons de schoonheden der landstreek en
keerde daarbij dikwijls tersluiks zijn
meisjesachtig gezicht met de donkere,
zwaarmoedige oogen naar onze reisge-
noote, alsof hij voor haar alleen, en on
bewust tot haar alleen sprak. Hij was
een zoon der kerk, maar toch was hij
een man gebleven, en werd in die
oogenblikken door het vrouwelijke sterk
aaugetrokkeu.
Wordt vervolgd).