Buitenland. Binnenland. Stadsnieuws. ik geheel kon opgaanEn klagen niet velen die zich reeds met hart en ziel aan eenig maatschappelijk werk geven, dat het zoo vaak hunne krachten te bo ven gaat en de vruchten zoo schaarsch blijven? Welnu; de oplcidingsinrichting voor socialen arbeid is er; zij stelt zich ten doel „de stelselmatige, theoretische en practische vorming van hen, die aan eenigen belangrijken tak van socialen arbeid zich willen wijden." Uitvoerig heelt mevrouw Muller-Lu- lols in de Gids van November 1.1., van welk artikel een overdruk in brochure vorm verschenen is, de inrichting, de wijze van werken op de school, alsmede de resultaten besproken. 't Bureau voor Vrouwenarbeid doet in ecu circulaire aan plaatselijke comités, correspondenten en vrienden een op roep tot ons allen, om de inrichting met kracht in stand te houden. „Hier liggen arbeidsvelden," alzoo sclu-ijft Marie Jungius „die door nie mand juist aan ons vrouwen worden betwist. Waar men den vrouwen het verwijt maakt, dat zij den mannen hun arbeid ontueinen en de concurrentie ver zwaren (een verwijt dat wij zeer zeker onverstandig eu onbillijk achten) daar zien wij arbeidsgebieden zich openen, vol van schoonheid eu voldoening, die ieder als van zelf voor ons vrouwen ge- eigend acht, die niemand ons alsnog betwist. Maar laten wij deze gelegen heden van arbeid thans voorbijgaan, welnu de werkkringen, die de maat schappelijke behoeften in haar voortgang en groei steeds schep- pe n, zullen niet onvervuld blijven, maai de vrouwen zullen tal van kansen ver zuimd hebben, om van haar goed en onbestreden recht gebruik te maken." Wij kunnen niet anders dan dezen oproep volmondig beamenvan ganscher harte hopen wij, dat bij velen de lust en de ijver moge wakker worden, 0111 leerling der school te worden. De aan melding geschiedt bij de directrice, Mej. E. Boissevain Heerengracht 386 Amster dam, die ook gaarne bereid is verdere inlichtingen te geven. Ondcrgeteekende wil gaarne aan be langstellenden de brochure van Mevr. Muller-Lulolf uitleenen. U dankend voor do verleende plaats ruimte. J. C. VAN BERESTEIJN— Erowein. Correspondente van het Bureau voor Vrouwenarbeid. De zaak-Dreyfus. Er is waarschijnlijk in de gelieele tweede helft der negentiende eeuw geen kwestie geweest die zóó de gemoederen heeft vervuld als de zaak van dezen Pranschen kapitein, slachtoffer van haast niet te begrijpen intrigues en laagheden, waarachter het ééne groote raadsel onopgelost blijft staan: wat heeft al die hooggeplaatste menschen, die ge neraals en ministers, journalisten eerste klas, toch bewogen om gewone misda digers te worden, die vervalsching op vervalsching pleegden, de rechters en de publieke opinie om den tuin leidden en voorlogen, die valsche eeden en val- sche eerewoorden op elkaar stapelden? Anti-scmit8me Dreyfus was een jood. Zeker, het zit er mee achter. Bij de beschuldiging en bij de eerste vcroor- decling heeft dit zeker mede invloed gehad. Maar de hoofddrijfveer schijnt deze toch te zijn Toen Dreyfus de eer ste beschuldiging onderging, was men te goeder trouw geweestmen meende wer kelijk dat hij schuldig was. In den loop van het proces bleek de aanklacht schier zonder grond en toen heeft men met behulp van valsche stukken de aanklacht versterkt. Daaraau hebben vooral mee gedaan de werkelijke verraders, zij die gedaan hadden waarvan Dreyfus werd beschuldigd. Dreyfus werd 22 Dec. 189-1 tot levens lange deportatie in een versterkte plaats veroordeeld. Lr Frankrijk geloofden echter velen niet aan zijn schuld en al heel spoedig onstond een beweging voor de invrijheid stelling van Dreyfus. Het Hof van Cassatie besloot op 29 October 1898 tot een enquête en op 3 Juni velde een nieuwe krijgsraad over den naar Frankrijk overgebrachten Dreyfus een nieuw vonnis. President Lou'bet verleende evenwel Dreyfus gra tie, die door dezen aanvaard werd. De dramatische kant was daarmede aan de kwestie ontnomen, zoodat ze, nu ze weer aan de orde komt, beperkt blijft tot de juridische. Twee nieuwe feiten zijn ontdekt. Men heeft aan den krijgsraad te Rcnnes stuk ken overgelegd die vervalscbt blijken te zijn. Het eerste stuk is een brief van den Duitschen militairen attaché Schwarzkop- pen aan den Italiaamschen dito Panniz- zardi, waarin een intiaal P. is vervangen door een D. en toen tegen Dreyfus als bewijs gebruikt. Het tweede stuk is een brief vanPa- nizzardi aan Schwarzkoppen waarbij hij hem bericht dat hij vóór den31sten der maand stukken over den spoorwegorga nisatie verwacht. Henry heeft op dat stuk aangeteekend „April 1894". Thans is gebleken dat het vermeld wordt op eene lijst van 11 stukkeu, geteekend door kolonel Sandherr op 1 April 1895, bevattende eenige stukken, ontvangen tusschen 24 en 31 Maart 1895, en dat de archivaris Gribelin aanvankelijk op dit document had geplaatst den datum: „28 Maart 1895, 3 uur 's avonds." Op dien datum was Dreyfus reeds op het Duivelseiland, en kon Panizzardi dus niets van hem verwachten. Toch is bij het proces te Rennes bij herhaling van dit stuk gebruik gemaakt. En generaal Mercier heeft te Rennes verklaard dat dit stuk een der doku- menten is geweest die hij in December 1894 aan den Parijschen krijgsraad had medegedeeld. De brief was toen nog niet eens geschreven! De rapporteur van het Hof van Cas satie heeft op grond van deze twee nieuwe feiten tot een enquête geconclu deerd. De rechtstoestand der bur gerlijke ambtenaren. - - - - Knappe ministers. Onder dagteekening van den 26 Febr. j.l. is aan den directeur-generaal der posterijen en telegrafie, door den voor zitter van het bestuur van den Bond ter verkrijging eener wettelijke regeling van den rechtstoestand der burgerlijke ambte naren, namens dat bestuur het volgende schrijven gericht: „lïet zij mij vergund het volgende onder uwe aandacht te brengen: In sommige ambtenaarskringen schijnt men te meenen, dat de artikelen in De Rechtstoestand, die betrekking hebben op een bepaalden tak van dienst, ge schreven zijn door het lid van het bonds- bestuur, dat tot dezen tak van dienst behoort. Dit is onjuist; de redactie van het blaadje is geheel in handen van twee leden van het bondsbestuur, en tot dit tweetal behoort niet de ambtenaar van uwen dienst, die in het bondsbe stuur zitting heeft, ik acht mij verplicht u dit mede te deelen, ten einde te voor komen, dat deze ambtenaar wordt aan gezien voor den schrijver van artikelen, als De Zaak Linthuis, in het eerstvol gende nummer van het maandblad. Hij heeft er part noch doel aan." Dat het noodig is, in een land, waai de vrijheid van denken en sclu-ijven gewaarborgd heet te zijn, een derge- lijken brief te moeten sclu-ijven mag treurig genoemd wordenhet antwoord van den directeur-generaal, daarop ont vangen, kan op die kwalificatie evenwel nog niet eens aanspraak maken. Bij brief van "29 Febr: heeft hij 11I. het vol gende geantwoord „Neveuvcrmcld schrijven heeft ten doel mij er mede in kennis te stellen dat de ambtenaar van mijnen dienst, die lid is van het bondsbestuur niet is de schrijver van artikelen, als De zaak Linthuis, in het eerstvolgende (Maai-t)- nummer van uw maandblad. Ik neem hiervan gaarne nota. Intus- schcn voeg ik daaraan de mededeeling toe, dat de leden van het bondsbestuur allen aansprakelijk zullen mogen gehou den worden voor ongeteekende artike len in het orgaan van dat bestuur, en de door u bedoelde ambtenaar zich aan die aansprakelijkheid niet zou kunnen onttrekken, ingeval artikelen, op mijne handelingen betrekking hebbende, aan tijgingen of onware voorstellingen be helsden. welke van een ambtenaar bij den post- en telegraafdienst niet toelaat baar zouden wezen. Dat iemand, die buiten een vak staat, door onbekend heid met personen en feiten, een ver keerd oordeel velt, getuige (volgt een voorbeeld) laat ik in het mid den, maar dat een ambtenaar zitting heeft en houdt in een bestuur, welks orgaan kwetsende artikelen voor zijn chef bevat, want hierop doelt zeker uw nevenvcrmeld schrijven, is naar mijn gevoelen in strijd met goede ambtelijke verhoudingen." Aan duidelijkheid laat dit schrijven 0. i. niets te wenschen over. "Waagt de redactie van De Rechtstoestand het, critiek te oefenen op daden van den directeur-generaal, dan zal liet hoofd bestuurslid-postambtenaar daarvoor aan sprakelijk worden gesteld. De boodschap is dus: mond houden of de postambte naar uit het hoofdbestuur. Deze „ukuze" is ter keunis gebracht van het personeel der posterijen en tele grafie, opdat ieder voor zich de mate van verantwoordelijkheid kunne beoor- deelen, welke aan het vervullen van dergelijke nevenbetrekkingen uit den aard der ambtelijke positie verbonden is. De groote hoedanigheden van som mige ministers uithetkabi net-Kuiper zijn reeds meermalen gebleken. Bij elke begrooting doen trouwens de scliitterende gaven van Melvil van I.ytulen of van de Marez Oyens iedereen versteld staan. Minister Harte streeft dit edele tweetal waardig op zijde. Het mocht hem reeds gelukken enkele proeven daarvan af te leggen en thans kan hij er van verze kerd zijn. dat hij voor zijn collega's niet meer behoeft onder te doen. Men zal zich nl. herinneren, dat minister Harte in zijn voor-ontwerp-tariefwet een in voerrecht van f 20 op 100 kilo tabak had voorgesteld. Dit is in het definitief ontweip maar even achtmaal kleiner, nl. f 2.50 gewor den. Net of hij het zelf meende, had de minister nu in de toelichting van zijn voor-ontwerp gesclu'even „Nauwgezette overweging heeft geleid tot de overtuiging, dat er een regeling te troffen is, die het mogelijk maakt de tabak aan een hoog recht te onderwerpen, zonder den handel in zijn vrijheid van beweging te belemme ren en zouder de industrie en de ne ringdoenden te bezwaren. „En waar die overtuiging vaststaat, mag, nu versterking van 's Rijks inkom sten onafwijsbaar is, van tabak, dat een genotmiddel en geen artikel van be hoefte is, een belangrijke bijdrage in die versterking worden gevraagd." Wat heeft hij nu gedaan in de toe lichting van het definitief ontwerp? De minister heeft precies dezelfde zinsneden laten staan, maar de gespatieerde woor den „de tabak aan een hoog recht te onderwerpen" vervangen door „het recht op tabak te verhoogen", terwijl in de tweede zinsnede het woord „belangrijke" geschrapt is. Dit neemt evenwel niet weg, dat ook thans de minister zich door „nauwge zette overweging" een „overtui ging" gevestigd heeft, zelfs een die „vaststaat." Men gelieve eerbied te hebben voor de vaststaande overtuigingen van Minister Harte Hot Handelsblad wijst erop, dat de mi nister en de beambten aan zijn ministe- ria blijkbaar niets van de zaken afweten. De tabakshandelaars en sigarenfabrikan ten hebben hem moeten loeren welke nadeelen aan zeer hooge tabaksrechten verbonden worden. En waartoe hebben wij een ministerie van waterstaat, han del en nijverheid, als dit niet adviseert in deze zaken? Of weet men het daar ook niet? Nagenoeg hetzelfde is ten opzichte van de koffie ook reeds gebeurd. Het Hbld. acht het „hoogst treurig, dat zoo iets in ons land mogelijk is" en vraagt: „Welk vertrouwen kan men stellen in het goheele tarief, zooals het daar ligt, nu gebleken is dat de regeering bij twee belangrijke handelsartikelen op een dwaalweg is geweest?" Donderdagmiddag ten 3 ure zal in het gebouw „De Toekomst" Havik 20 eene bijeenkomst worden gehouden van werkeloozen hier ter stede, teneinde te besprekcu hetgeen in hun belang kan gedaan worden. Lezing van Ds. C. J. W. van Lummel. Maandagavond hield de Anti-Rev. Prop. Club, Groen van Prinsterer" een openbare vergadering in de Kroon, waarin als spreker optrad Ds. C. J. W. van Lummel van Delft met het onder werp (hls Ministerie Nadat de voorzitter de vergadering met gebed geopeud had, sprak de heer van Lummel ongeveer als volgt Ik heb nog al eens over ons chris telijk ministerie gesproken en ik hoop het nog vaak te doen. Vorigen winter waren er menschen, die het een bijna wanhopige daad vonden, thans is het al wat beter en ik vlei me, dat het een volgend jaar enkel genot zal wezen. Vorig jaar zei racn|: U gaat door het land 0111 hot ministerie te verdedigen. Dat vond ik niet erg aangenaam, want wanneer men iets gaat verdedigen, be doelt men men daarmee niet iets vlei ends. Dit ministerie is evenwel niet zwak en ook is het niet aangeklaagd en daar om behoef ik het ook niet te verdedigen. Als het niet sterk genoeg op eigen bee- nen kan staan en alleen bestaat bij de gratie vau mijn verdediging, dan, zou ik zeggen, moet't maartegrondegaan.Inde- zentijd is hetallieclwatgemakkelijkerte spreken over dit ministerie. Van verde digen is nu zelf geen sprake meer, waar de tegenpartij ten volle erkent, dat dit ministerie een groote werkzaamheid aan den dag legt. Ik wil dan ook met de woorden onzer tegenstanders aantoonen, dat dit ministerie hard werkt, in de tweede plaats wil ik duidelijk aantoonen dat het goed werkt en in de derde plaats, dat het voor ons christenvolk goed werkt. Ons ministerie werkt hard. Men heeft het willen voorrekenen, dat de christelijke heeren niet harder werken dan de pa- ganistische heerenmen wil het doen voorkomen alsof het die menschen alleen maar te doen was om aan de groene tafel te komen. Maar zou men nu dan werkelijk denken, dat een man als Kuy- per, die wel eens te hard werkte, thans minister zou zijn 0111 niets te doen, Dat zou toch te dwaas zijn. Gelukkig be hoeven we ons dezen winter daarop niet meer te verdedigen. Prof. Drucker liet zich bij de begroo ting over het ministerie uit In zijn hart bleef hij het liberale standpunt innemen. Daarom begon hij met op te merken, dat het ministerie betrekkelijk weinig had afgewerkt van het veelomvattende program. Iets verder kwam hij tot de erkentenis, dat eenige ontwerpen waren ingekomen, maar daar was nog al wat op aan te merken. En wat had die vrij denker er tegen Hij kon het christelijk zout er niet in proeven. Dat nu maakte mij volstrekt niet ongerust. Als er een beetje zout in is, dat zien we bij de Hooger-ondcr- wijswet, dan smaakt het den heeren al spoedig zoo zout als brem. Als het voor Drucker trouwens christelijk ge noeg was, kon het voor ons wel eens niet christelijk genoeg zijn. Onze kies- vereenigingen zijn dan ook wel zoo bevoegd als Drucker om dat uit te maken. Verder in zijn rede erkent prof. Drucker dat er nog meer gedaan was. Tal van ontwerpen bereiken ons voort durend, zei hij. Dat is dus al heel wat anders. Het is dus a. li. w. een gedurige plasregen, die op onze Tweede Kamer neerdaalt. En later getuigt Drucker, dat dit ministerie een bewonderenswaardige werkzaamheid aan den dag legt. Dr. Kuyper' zegt hij, haalt alles omver en tracht zijn naain te verbinden aan alle groote organieke wetten. Die professorale wijsheid kan ik niet begrijpen, dat weinig afwerken en toch alles omverhalen. Maar Drucker is be gonnen met zijn liberaal hart te laten spreken en toen hij de feiten voor oogen stelde, moest hij erkennen, dat dit mi nisterie heel hard werkt. De heer Goeman Borgesius is ook geen vriend van dit ministerie, sprekende er over, zei hij, herinnerende aan Kuy- per's beeld van die keuken, waarin de ministers niemand konden toelaten, van alj de schotels, die ons beloofd zijn is nog geen enkele opgediend. Men zou zoo medelijden krijgen met die arme leden van de Tweede Kamer en vooral met G. B., die zich gespitst had opeen tafel met een uitgebreid menu en nu zit hij hongerend te wachten. Maar zoo erg is het nog niet. Er is nog een an dere toon bij G. B. Plannen van toe zegging zijn er genoeg, zegt hij, en later„het zou onbilijk zijn der regce- ring te verwijten, dat die wetten nog niet in het Staatsblad zijn opgenomen." De Kamer regelt trouwens zelf hare werkzaamheden en waar ze geen be kwamen spoed achter het werk zet, is het onbillijk het ministerie iets te ver wijten. Met den honger van G. B. is het nog niet zoo erg gesteld, want hij zegt in dezelfde rede: „De Kamer heeft reeds nu meer |wetten in de portefeuille dan ze behoorlijk verorberen kan." De heer Mees, die slechts een financieele be schouwing hield, erkent hetzelfde en mr'. Troelstra erkende, dat de tijd om de balans op te maken nog niet geko men was en dat het ministerie groote plannen had. Een ander is Staalman, die tot geen partij behoort en misschien alleen zelf weet, wat hij is. Hij denkt, dat hij ge roepen is 'om het ministerie te houden in het anti-rev. spoor. Waarschijnlijk staat hem daarbij het beeld voor den geest, dat het Handelsblad van hem gafeen Transvaalsche boer met een groote zweep, een koppel ossen aan drijvende. Nu zegt St. wel, dat hij anti- rev. en christelijk is, maar toch mogen wij hem niet als een der onzen beschou wen. Hij staat dit ministerie tegen en van hem hoorden we dan ookde fir ma wordt op don ouden voet voortge zet, en, praatjes genoeg over de „kleine luydcn" maar daden zien wc niet van dit kabinet. Toch erkent hij dat het ministerie wel wat doet, maar het werkt niet goed en later zegt hij in de laatste weken vliegen do wetsontwerpen ons om de ooren, als de verkiezingsstrooibiljetten van een rotatiepers. De plasregen is dus nu al een sneeuwbui. Verder hebben in de Eerste Kamer, de hr. Laan |en Stork dat oordeel onderschreven. Bewezen is dus, dat we geen lui mi nisterie 'hebben, maar daarmee zijn we er nog niet. Is hetgeen gedaan is en wordt ook goed? Het ministerie is de raad van de Kroon en de ministers diagen dus tegenover het volk de ver antwoordelijkheid van de Kroon. Zij dienen dus in j de eerste plaats te vra gen naar de belangen van het volk in zijn geheel, in al zijn verschillende tak ken van organisatie. Er zijn wel men schen, die tot geenerlci partij of orga nisatie willen belmoren, zooals de Jvrije- socialisten en anarchisten, maar voor 't overige moet met alle partijen reke ning worden gehouden. We moeten voorzichtig zijn met de S. D. A. P., die in het voorjaar getoond heeft, zeer licht mee te gaan met de anarcliistenIk kom hier geen verwijten doen en de christenen willen gaarne alles vergeven, maar dan moeten de leiders erkennen, dat ze gedwaald hebben. Maar na al hetgeen mr. Troelstra gezegd heeft over de staking, moet de regecring voorzich tig zijn 0111 de S. D. A. P. te erkennen als een eerbare politieke partij. Niet evenwel wanneer de sociaal-demokraten zich houden aan hun program. Tegenover het gelieele volk nu, kan de regeering zich met goeden moed ver antwoorden. Het overgrootc deel van het volk kan de regeering dankbaar zijn voor hetgeen ze gedaan heeft bij do staking. Toen in April 1903 door hot verstandige en bezadigde optreden van dit ministerie een woeling gestuit is in haar opkomst, toen hebben allerlei meuscheu het ministerie geprezen. Zullen we nu vragenHebben de menschen wel gekregen, wat ze ver wachten? Dat gaat niet. Welke maat staf moeten we dan aanleggen. De 1e- geering verbindt zich aan het volk door haar program, door de troonrede, waar aangewezen wordt, welke maatregelen de regeering in de eerste plaats nood zakelijk acht. De troonrede vau 1901 was lang. Maar niet omdat er zooals bij domiité's nog al eens gebeurt, alles twee- of drie maal ingezegd werd, maar omdat er zooveel in stond. Niet minder dan 21 punten. En toen werd er dadelijk ver kondigd: zooveel arbeid kan dit minis terie niet afdoen; gij zult eens zien, hoe bedrogen het volk in 1905 zal staan, hoe het christelijk ministerie fiasco zal maken. Dezen winter wordt het tijd, eens 11a te gaan of het werkelijk zoo treurig gesteld is met het ministerie. Van die 21 ontwerpen zijn er nl. nog maar 3 of 4 overgeschoten, die er in de komen de l'/a jaar nog wel bij zullen komen. Er zijn er nog geen 18 tot wet verhe ven, dat zeg ik niet. Wat ik beweer is dit, die ontwerpen zijn reeds bij de Ka mer ingekomen of ze zijn in die staat van voorbereiding, dat het ministerie voldoende beloften kon doen aan de Kamer. Met lof kan het ministerie dus voor het volk verschijnen. Kan dit ministerie ook voor de chris telijke partijen geacht worden, goed ge werkt te hebben? Hoe merken we dat, er een christelijk ministerie is? Omdat er van de ministcrstafel wel eens vroom gesproken wordt of omdat Kamerleden wel eens bijbelteksten aanhalen? Wie dat denkt is niet op de hoogte. Ik schat het niet gering, dat in de Ka mer Gods woord wordt uitgesproken maar christelijke politiek is het niet. Wat is dat dan? Persoonlijk kunnen we dat niet uitmaken, maar dat moeten de christelijke politieke partijen samen doen. Onze christelijke politiek is uitgesproken in ons politiek program. In ons program van '78 vinden we de grondlijnen onzer christelijke politiek. Alles wordt natuur lijk niet in eens verwezenlijkt. In de Deputateuvergadering komt aan de orde, wat in de eerste plaats eisch is, aan de orde te worden gesteld. Op de Dcputaten-vergadering van 1901 zijn een zestal punten gesteld op het pro gram van urgentie. Hebben de minis ters daarmee nu goed rekening gehou den? Laten we die punten nu eens na gaan. Waar is de fiuale oplossing van het onderwijs-vraagstuk? Die is er nog niet en zal ook wel niet komen voor 1905. Daar hebben we het dus al, dat is dus geen christelijke politiek. Maar dan wordt toch iets vergeten. In dit punt staat nl. „zoover de grondwet toe laat." Daarin, in de grondwet liggenbe- zwaren tegen de algeheele gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs. In de grondwet staat: Het open baar onderwijs is een voorwerp van de voortdurende zorg der regeering. Zonder eenigen twijfel is de bedoeling van de grondwet, dat het andere onder wijs daar buiten valt. We kunnen dus van dit ministerie niet eischen een finale oplossing. Er gebeurt wel iets. Kuyper heeft in de Kamer meegedeeld, dat de bijzonde re onderwijzers ook in het pensioenfonds zullen deelen. De minister zegt toe een regeling van weduwen en weezenpensi- oen voor alle onderwijzers. Een regeling zal getroffen worden om de subsidies aan bijzondere scholen in overeenstem ming te brengen met die aan gemeenten. Met dit punt kan dus het ministerie vrijmoedig voor 't licht komen. Hoe staat het met de verplichte verzekering met steun van het rijk?

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1904 | | pagina 2