No. 28.
Woensdag 6 April 1904.
ie Jaargang
tDees U Zelf!
Uitgave van de Vereeniging ,,DE EEMLANDER".
Brief van onzen correspondent
te Oud-Leusden.
FEUILLETON.
HET NOODLOTTIGE TESTAMENT.
DE EEMLANDER.
VerschijntI Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken
Woensdags en Zaterdags.
Bureau
Hendrik van Viandenstraat 28.
Abonnementsprijs
Prijs «Ier ndvertentlcn
Per jaar
Franco per post
Per 3 maanden
f 3.00
- 3.50
- 0.75
Van 1 tot 5 regels0.40
voor iederen regel meer0.08
Franco per post
- 0.90
(Bij abonnement aanmerkelijke korting.)
Het zal uwen lezers te Amersfoort
niet onbekend zijn, dat de Leusderweg se
dert jaar en dag bijna voortdurend in
aUcrtreurigsten toestand verkeert. Vooral
liet gedeelte tussclien Bergstraat en
„bet Z w arte Bergje" is een „parodie"
op een goed-onderhouden weg. Zooge
naamd „bestraat" is enkel het deel
tussclien de Bergstraat en het rnaga
zijn van den lieer N ef k e ns doch vraag
niet hoe want het is één en al„ hob
bel en kuil", geflankeerd door modder
en vuilnisgoten, en aan de huizenkan
ten door niiddeleeuwsche trottoirs van
hier en daar veldkeien, en overigens
zand en aarde. Daar ter plaatse komt
o. a. de „Kroontjesmolen" uit, een breede
straat, zóó slecht als die zelfs in een
K a f f e r d o r p niet gevonden kan worden,
één en al modder en zand, gestoffeerd
met puin en afval, en aan den kant van
den Woudenbergschen weg voorzien van
een allerzonderlingste versperring,
samengesteld uit stukken en brokken
van palen, boomstronken en hekwerk.
Hoe het mogelijk is, dat zulk een door
gangsweg als de Kroontjesmolen hier
mag bestaan is een raadsel! Het deel
van den Leusderweg bij den Brink, bij
droog weer één stofboel, en bij regen
één en al plas en glibberig, slijmerig
slijk, is een ware plaag voor den vocL
ganger, en hoogst gevaarlijk voor dén
fietsrijder, die voor een wagen niet kan
uitwijken zonder bij zijn poging om de
open rioolgoot over te steken, aan het
ernstigste levensgevaar blootgesteld te
zijn. Vooral is dit laatste het geval, wan
neer liij stadswaarts gaande en het zoo
genaamde driepuntje" passeerende bloot
staat onverhoeds in botsing te geraken
met alles wat om den hoek van de
herberg daar ter plaatse, op zijn pad
verschijnt. AUerzonderlingst, een Jan
Steen waardig, is de uitstalling van
vogelkooien, konijnenhokken, broeikassen
boonenstaken, groentebedden, wasch-
goed en wat dies meer zij, welke zich
op voormeld „driepuntje", een driehoek
omsloten door een laag landelijk hegje,
aan het oog dos voorbijgangers voordoet.
Verder vertoont zich aan de overzijde
van de Ivroontjesmolen een plantsoen-
achtigo boomgroep, omringd door huizen,
waarop aan den overkant een soortge-
14
„Ik zie u beiden nog weer," meende
hij. De ander schudde het hoofd. „Dan
moet je ons op mijn boerderij komen be
zoeken, oude jongen, doe het, hoe
eer hoe liever.
Toni weende ook nu niet. „Het is
mij, alsof dit een begrafenis is," fluis
terde ze mePbevende lippen, „en ik
zelf de doode ben. Vaarwel! Vaarwel!"
„Karei," vermaande de dokter, „je
hoort het! Zeg haar de waarheid, ik
smeek het je."
Maar de eigenzinnige man wendde
zich af. „Het is voor haar bestwil, Ru-
dolf, ik neem alle verantwoording op
me. Nog eenmaal kuste de dokter de
koude lippen, van het geschokte jonge
wezen, toen zetten de paarden aan en
een half uur later lichtte het stoomschip
het anker. Uit de verte, goed verborgen,
sloeg een man de laatste scènen aan
boord gade, zijn gezicht was bleek, zijn
gelaat ontsteld, hij had alles op een
worp gezet en verloren Dalberg
wiens verraad, deze catastrophe had be-
werkstcUigd.
lijk „Kafferpad" uitkomt, leidende naar
daarachter gelegen wildernissen en hui
zen, een ware „terra incognita" blijvende
voor wie er niet mod wezen, want de
verzameling gebroken flesschen, puin-
scherven, afval van allerlei aard enz. die
meestal op den Brink tusschon de booinen
ligt is zoo afschrikwekkend datergroote
moed toe behoort den overtocht te wa
gen. Doch in het geval, datpasseerende
Cavalerie of Artill'erie het smalle
bestrate gedeelte van den weg in beslag
neeint, ziet mensch en dier zich genood
zaakt tóch daar in de wildernis te vluch
ten en springoefeningen over gaten en
in modderpoelen te gaan houden om
het veege lijf te bergen.
Is het den wandelaar naar Oud-
Leusden gelukt zóóver behouden voort
te komen, en heeft hij den spoorweg
overgang gepasseerd, dan opent zich
aanstonds aan de rechterhand een aller-
landolijkst heuvelachtig voetpad, eveneens
vol kuilen en hobbels: de veel gebruikte
en zeer noodzakelijke verbindingsweg
met den Bergweg, parallel loopendg.aah
de spoorbaan, en midden door"het bouw
land zich vertakkende nhar links, een
ware „cul de sac." Wee den voetganger
die dat verlokkende zjjjpad wil volgen;
want hij geraakt weldya op een zóó chao
tisch met puinbrokken overladen weg, -
het .zure einde" van de Nicasiusstraat,
- dat niet alleen zijn schoenmaker zal
kunnen juichen over vermeerderde inkom
sten, - doch ook zijn pedicuur, althans
indien hij zoodanigen titularis er op na
houdt.
Tegenover het magazijn van Ncfkens,
dus naar links, leidt eveneons oen zand-
of modderpad; het begin vandcnWoes-
tijgerweg, die zich achter en om het
Artilleriepark zuidwaarts buigt; eveneens
altijd vol vuilnis, puin en afval.
De omgeving biedt hier ontegenzeg
gelijk een schilderachtigen landelijken
aanblik, edoch in de hoogste mate vies
erger dan men het elders in een
achterbuurt van een fabrieksdorp zou
vinden.
Ter plaatse waar een bord geplaatst
is, waarop met groote letters „Halt"
staat geschilderd bevindt zich tegeneen
schutting een „Urinemoeras".Het schijnt
dat elke voorbijganger, bij het zien van
dat bord gehoorzaam „halt" houdende,
aanstonds aan zekere dringende behoef
te heeft moeten voldoen, waardoor op
den duur iedere boom in de nabijheid
Weer zijn twee jaren voorbijgevlogen.
In de dienstbodekamer van een groote
prachtig ingerichte boerderij zaten een
aantal knechts en daglooners aan 't avond
eten bijeen. De lieden spraken luid door
elkaar, ieder, er waren Duitschers, Ieren
en Engelschen, iD zijn eigen taal. Zij
spraken over de veranderingen in de
betrekkingen van de boederij, die pas
hadden plaats gegrepen door den ver
koop aan een nieuwen heer, over de
verwachtingen en over een jonge dame
die met den eigenaar Rozenheuvel be
trekken zou. „Heel mooi is ze," zei
Rolf de rijknecht. „Slank, maar niet
naar mijn smaak, te bleek en te lang,
een heilige, weet je, die zieke oude
vrouwen bezoekt en zondagschool houdt,
niets voor mij hoor!"
Een van het dienstpersoneel bevond
zich niet in den kring, hij wist nog niet,
dat Rozenheuvel verkocht was. Onder
een groep oude boomen lag Bob, de
schaapherder, in het gras naast zijn
kudde en terwijl eenige groote honden
de schapen bewaakten, las hij zelf de
verstrooide stukken van een boek dat
in losse blaadjes naast hem lag voor
hetwelk hij hedenmorgen een colpor
teur, zijn laatsten dollar gegeven had:
Goethe's „Faust!" Wellicht kende hij
den inhoud bijna van buiten, wellicht
schokte ieder woord van het grootsche
drama hem in 't diepst zijns harten,
maar toch las hjj, onverschillig welk
van bedoelde schutting hervormd werd
tot een „natuurlijk" urinoir, omdatde
meer eigenlijke, onder dien naam aan
geduide toestellen, |daar ter plaatse en
in do omgeving, door totale afwezigheid
schitteren, zoodat gezegd moeras zich
heeft moeten vormen na verloop van
tijd, want gereinigd is daar nooii.
Keert men zich naar de andere zijde
van den weg, dan ziet men een groote
ongure, stilstaand „goor" water bevat
tende modderpoel, bedekt met wier
en eendenkroos, waartusschen allerlei
afval, kattenlijken, afgedankt schoeisel,
koolstronken, enz. waargenomen kunnen
worden, en naar men zegt, onlangs zelfs
een beschonken man nog levend tus
sclien uitgevischt werd.[Onwaarschijn
lijk is dit verhaal geenszins, want de
Leusderweg loopt s'avonds, vooral des
Zaterdags en Zondags tussclien 10 en 12
uren, stampvol „dronken volk"
maar, dat de bcschonkene in kwestie
nog leefde toen hij uit don poel werd
gevischt, bewijst o. i., dat hij slechts
tijdelijk en zeer kort heeft behoord tot
de in dien poel permanent verzamelde
„vuilnis.
Voorts ziet men ter plaatse waar de
Woes tijgerweg zich Zuidwaarts buigt,
een tweede waarschuwingsbord, waarop
vermeld is het verbod om puin of afval
aldaar te deponeeren.
Het merkwaardige daarvan echter is
dat dit verbod niet opgevolgd wordt,
want in de onmiddellijke nabijheid heeft
zich, ook op den weg, één reusachtige
mesthoop van puin en afval gevormd,
dat er met volle karrenvrachten wordt
neergeworpen, mede zelfs, naar men be
weert, van wege de Gemeente zelve.
Ten slotte bevindt zich op den hoek
ter linkerzijde van don Leusderweg
een houten loods, vermoedelijk deeluit
makende van 's lands weermiddelen,
want militaire uniformen kunnen ervan
tijd tot tijd in waargenomen worden.
Ook de kunst schijnt men in gezegde
loods met succes te beoefenen, en wel
met bijzondere bedoelingen van „alge
meen nut," althans nu en dan wordt
aan de buitenzijde naar het Zuiden een
reusachtig, niet onverdienstelijk gepen
seeld schilderstuk tentoongesteld, waar
over de niet deskundige toeschouwers
het nog niet volkomen eens zijnof het
egn hei-gezicht van Mauve voorstelt,
zonder schapen; of een zeestrand waar
op de branding beukt; dan wel een
blad, welke scène, en toen hij alles ge
lezen had, zag men in de ondergaande
zon, een eenzamen ongelukkigen man,
wien geen nieuwe gebieder van Rozen
heuvel meer vrees of hoop kon inboe
zemen, voor wien het leven niets schoons
meer scheen te bezitten. Douker blikten
de groote oogen, een bitter lachje om
speelde de lippen, daar sloop zacht de
bruine hond nabij en strekte zijn kop
tegen de borst zijns meesters, Bob om
armde hem, zooals menschen in geluk
kige oogenblikkcn elkaar omarmen; stijf
naast elkaar lagen man en dier in het
hooge gras.
Op de boerderij hielden ondertusschen
de nieuwe eigenaar en zijn, door den
rijknecht geprezen nicht, hunnen intocht.
„Het is de rijke Berning van Oakhill,"
fluisterde de lieden, „er zal niemand
broodeloos worden."
En werkelijk werd aan het dienst
personeel aangekondigd, een vrije dag,
een extra loon en nieuw kontrakt, men
zag geen vochtige oogen, dan die van
het jonge meisje, dat oom -Karei overal
rondvoerde om alles te bezichtigen. „Ben
je gelukkig, mijn kind" vroeg hij zacht.
En zij lachte met haar stil bleek ge
zicht, in hetwelk hij sedert het vertrek
uit Europa geen vroolijk trekje meer
had gezien, zij dankte hem voor al zijn
goedheid, maar trots dat blonken in haar
oogen groote tranen.
„Oom" fluisterde zij, „mag ik u iets
deel van dc Hollandsche waterlinie in
vogelvlucht gezien. Van tijd tot tijd komen
er een aantal militairen aan de andere
zijde van het artilleriepark bijeen, zich
op regelmatige wijze rondom eenige
vuurmonden scharende, waarbij enkelen
hunner, langs de loop van een kanon
heen, aandachtig naar de schilderij gaan
turen. Klaarblijkelijk is men dus ook
bij de militairen het nog niet volkomen
eens geworden welke voorstelling de
schilderij,gezien op grooten afstand, het
meest waarschijnlijk aan het oog aan
biedt, en doet men nog voortdurende
waarnemingen om die zaak tot klaar
heid te brengen.
Het deel van den Leusderweg, dat
nu volgt, hoewel behoorlijk opgehoogd,
is bij vochtige wcêrsgesteldheid één
taaie sl ijlemassa. Het Rijk heeft ter
wille van dc Infanterie Kazerne tot aan
de hoofdpoort een flink klinkerpad langs
het hek doen aanleggen, sedert steeds
de toevlucht ook van wandelaars, hon
denkarren, fietsrijders, kinderwagens,
enz. wanneer de weg onbegaanbaar is,
hetgeen bij regen al spoedig het geval
wordt, mede als gevolg van de Artil
lerie die den grond doorploegt, als zij
passeert. Naar men beweert moet er
hier ter plaatse een ondergrondsch riool
bestaan tot afwatering van dit deel van
den weg, welk riool dan kenbaar zou
zijn aan eenige door ijzeren roosters af
gesloten openingen in den grond onder
ling verbonden door een dubbele rij
klinkersteenen die een goot of water
geleiding moeten voorstellen. Merkwaar
dig is echter het verschijnsel dat, wan
neer door den regen de weg herschapen
is in één groote modderpoel, de droog
ste plekken zich bevinden ter plaatse
waar bedoelde rij klinkers zijn aange
bracht.
Voorbij de hoofdpoort der Kazerne
wordt do toestand van den weg steeds
treuriger: bij droog weer een zand- en
stofwoestijn, bij regen een moeras, afge
wisseld door lange strooken blank water,
soms van berm tot berm, over afstan
den van tientallen van meters, den gc-
heelcn weg bedekkende.
Dit moet al erger en erger worden,
omdat do linkerzijde van den weg tot
aan het Zwarte Bergje thans geheel
volgebouwd is met woningen, en iedere
bouwer, in het welbegrepen belang dei-
bewoners, gezorgd heeft zijn peil te
stellen boven dat van den weg, zoodat,
vragen? O, vergeef het mij, maar ik
dacht onwillekeurig te midden van al
dezen overvloed aan de arme oude tante
Oom, beste oom, heb je haar in haar
ongeluk geheel verlaten.
Om de lippen van den grijsaard kwam
een zonderlinge trek! „O kind," zei hij,
„zij is goed verzorgd, maak je daarover
niet bezorgd."
Toui hield de hand voor haar oogen.
„Kom" zei ze toen, terwijl de oude
zich in liefkoozingen uitputte, „kom
oom, spreek niet meer over mijn vader
land, dat maakt het hart zoo zwaar, we
zouden immers het dorp gaan zien!"
Hij hoorde het beven van haar stem
metje, hij bemerkte haar smart, welke
nimmer zou verdwijnen ei^ een diepe
zucht ontsnapte zijn borst. Hier gaf
het geen troost, geen heeling, Rozen
heuvel, was het derde huis 't welk hij
kocht, om Toni's zwaarmoedigheid door
afwisselingen te genezen, maar er kwam
geen verandering. Zonder een woord te
spreken, toonde hij haar het dorp met
zijn armoedige hutten, liet haar gold
verdeelen, en stelde de nieuwe gebied
ster aan de lieden voor, waarbij weer
de herder ontbrak. „Het is een zonder
ling mensch," zei de rentmeester, „komt
zelden onder zijn boomen vandaan, maar
is een eerlijke kerel, daar sta ik voorin."
Berning lachte. Hij verheugde er zich
over dat de ellende in de kolonie zijn
nicht scheen aan te trekken, een belang-
- aangezien de weg aan de andere zijde
begrensd wordt door een wal van hak
hout, voor zoover ook aan die zijde
niet' eveneens huizen zijn geplaatst!
het nu de weg zelve geworden is die
dienst doet als goot of water-afvoering,
rechtstreeksch liggende tussclien twee
verhoogde bermen, alzoo iedere behoor
lijke waterloozing ten eencmnale ont
berende. Welke toestanden hiervan het
gevolg zijn heeft men in de laatste win
ters kunnen waarnemenzij tarten iedere
beschrijving!.... Het is nu al zóóver,
dat reeds op sommige plaatsen, o. a.
ter hoogte van den molen van Ncf
kens, en daar voorbij, het moeras aan
weerszijden overgegaan is in veen vor
ming. Langs de overzijde ligt de „zan
dige berm", erg mul zanddie aan
de hoofdpoort der Kazerne reeds een
aanvang neemt, en onderbroken wordt
door den weg naar rechts voorbij het
Kazernehek, een alleronmogelijksteu
weg, leidende rond het Kazerneterrein
naar den Bcrgwc g, en geheel be
staande uit modder en puin, gebroken
potten en pannen, emmers zonder bodem,
gebroken flesschen, fabrieksafval, en
allerlei andere voorwerpen die uit den
aard zich juist niet op een verkeersweg
behoorden te bevinden!
Ook de Molenstraat opent zich iets
verder, eveneens naar rechts doch dood-
loopende in de wildernis, maar toch de
groote deugd bezittende van geheel
bestraat te zijn, - vermoedelijk omdat
de Gemeente dc verplichting daartoe aan
de huizenbouwers in die straat heeftop-
gelegd. M*aar is het niet ietwat aarts
vaderlijk, of midden-eeuwsch dat ver
plichtingen aan anderen worden opgelegd
die men zelve zoo ten ecnenmale bij de
eigen gemeentelijke wegenniel volbrengt?
Indien wij juist ingelicht zijn rust op de
Gemeente de onderhoudsplicht van don
Leusderweg.
De vraag is dus veroorloofd, ja vol
komen gewettigd, sedert zóóvele wo
ningen aan dien weg zijn gebouwd, die
onder de gemeentebelasting vallen: of
hot thans niet hoog tijd is geworden,
dat het Gemeentebestuur op afdoende
wijze overgaat tot het in bevredigenden
toestand brengen van den Leusderweg?
Erkend moet worden, dat er nu en dan
wel eens iets aan den weg wordt „ge
daan". Grind wordt nu en dan in de
plassen geworpen en geklopt puin in de
moerassen, voor zoover die zich op den
stelling die hij bij haar niet verwacht
had. „Niet waar" zei hij, op de verval
len hutten wijzend, „de nood is ver
schrikkelijk in deze kolonie
Toni's oogen stonden droevig.
„Oom," zei zij zacht, „uien vraagt
zich onwillekeurig af, of het wel aan
gaat, iu overvloed te leven en toe te
geven aan verschillende grillen, terwijl
duizenden hier zoo leven: Willen wij
hier een school bouwen?" „Goddank"
dacht de oude, „Goddank! Oskar is ver
dwenen, dood, Arning wist niets van
hem, zij moet hem vergeten leeren
Luid gaf hij toen in de vriendelijkste
woorden zijne toestemming en voegde
er bij:
„Wij moeten nu nog de schapen be
zichtigen en de schichtige herten. Hier
heen mijn lieveling."
Op een korten afstand van het goed
stonden de uitgestrekte schaapskooien,
waarin des nachts tal van schapen een
onderkomen vonden; naast deze ver
blijfplaatsen de houten hut van den
herder en de heerlijke grasvelden,
waarop tallooze witte reuzenbloemen,
gelijk uit de verte de woldragers zich
aan onzen blik vertoonden. Een hel
blauwe zomerhemel omgaf geheel het
tafereel, bloemen bloeiden en in de lucht
zongen de vogels, vier groote goed ge
dresseerde honden zorgden er voor dat
de schaapjes niet te ver afdwaalden.
(Wordt vervolgd.)