No. 73.
Zaterdag 10 September 1904.
ie Jaargang
Vriend Jan.
Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken
Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER".
Een beoordeeling van de Tariefwet
van Roomsche zijde.
FEUILLETON.
DE EEMLANDER.
Verschijnt
Woensdags en Zaterdags.
Bureau
Hendrik van Viandenstraat 28.
Abonnementsprijs
Per jaar f 3.00
Franco per post- 3.50
Per 3 maanden- 0.75
Franco per post- 0.00
Prijs der advertentlëu
Van 1 tot 5 regels0.40
voor iederen regel meer0.08
(Bij abonnement aanmerkelijke korting.)
Verscheidene malen is de ongelukkige
.Tariefwet", dat staaltje van slechte
wetgeving in de Eemlander aan critiek
onderworpen, deels door zelfstandige
artikeltjes, deels door aan de critiek
van anderen een plaatsje in te ruimen.
Leest men de organen der Kerke
lijke Partijen over die wet dan vindt
men daarin zelden een verdediging, van
het wetsontwerp maar vaak een verdacht
making aan de critiek door verschillende
vrijzinnigo organen in den lande er op
uitgeoefend.
Die critiek is uit den booze. De wet
wordt slecht genoemd omdat het nu
eenmaal een wet van de Kerkelijken is
net of men van vrijzinnige zijde ooit
aan eigen partijgenooten critiek heeft
gespaard; net of de talrijke aanmerkin
gen, die men maakte in den regel niet
grondig gedocumoerd waren.
Antirevolutionaire sprekers, en daar
onder onze vriend Sybrandi, stelden het
voor alsof juist de werkman weinig door
die wet zou getroffen worden.
Men herinnert zich wat de heer Sy
brandi ervan zeide:
„Och goede menschen, door die wet
zul jullie niet meer behoeven te be
talen. Het is een belasting op weelde
artikelen in hoofdzaak, Toiletartikelen
en dergelijke dingen zullen er door
getroffen worden, maar wie van jullie
gebruikt er nu fijne odeurs en tanden-
schuiertjes enz. Niemand, lieOp een der
gelijke wijze wist de heer Sybrandi de
goé-gemeente zijn meeniug omtrent
de Tariefwet duidelijk te maken.
Nu vermoeden we wel, dat er onder
de anti-revolutionairen velen zijn die
niet veel op hebben met de wijze waarop
de heer Sybrandi de z.g. „Christelijke"
beginselen meent te mogen verdedigen,
maar dat neemt niet weg, dat vele oen-
voudigen vertrouwen stellen in zulke
„Christelijke" voorlichters, terwijl de
Kerkelijke pers, het is niet tot haar oer
gezegd, het aan de vrijzinnigen overlaat
om dergelijke propagandisten aan de
kaak te stellen.
Dat niettemin de „pagaait tische" critiek
begint door te werken moge blijken uit
het volgende verslag, dat wij uit de
Telegraaf overnemen.
De ware helden zijn zijdie over
winnen ieders aangeboren afschrik
van lijden, armoedemiskenning,
dood, om te doen wat ze gelooven
dal hun plicht is.
Isiotj'
„Dat is alles goed en wel," bromde
Abel Largij, „maar de natuur heeft er
mij niet naar gemaakt om bezoeken af
te leggen, bij eigenaars van zulke kas-
teelen...." Met een gebaar wees hij op
het uigestrekte park en den nog ver
wijderden gevel van een trotsch kasteel.
„En als gij er mij niet toe gedwongen
hadt.... wat hebt gij mij vervuld met
uwe kleermakers en hoedenmakers
ik zie er uit, alsof ik vermomd ben!"
Eu met een bedrukt gelaat keek hij
naar zijn zomerjas; met voldoening be
speurde hij, dat er al eene vlek op
was.
„Kom, oom, gij weet, dat het onge
luk aanbrengt, als men niet alle, zoo
groote als kleine wenschen van een jong
gehuwde inwilligt."
„Wel, wel, waar hebt gij die mooie
stelling gevonden?"
We overschatten de waarde van die
critiek niet men denke aan t
vernietegende oordeel van Mr. Lohman
over de Hooger-Onderwijswet, wat hem
niet belette voor die wet te stemmen
maar we plaatsen die met voldoening
deels omdat daardoor te niet gedaan
wordt de meening die sommigen onzer
tegenstanders gecolporteerd hebben, als
zou de critiek der vrijzinnigen een on-
zuiveren grondslag hebben.
Nu ook een deel der Roomsch-Katho-
lieken op dezelfde gronden gedeeltelijk
tot dezelfde conclusies komt, als de ge
smade vrijzinnigen is het zeker de moeite
waard, dit feit even vast te leggen.
Bedoeld verslag luidt aldus:
Het Outwerp-Tarlefwct.
Over bovenstaand onderwerp had
Maandagavond, 5 September een bespre
king plaats in een vergadering van de
besturen der vakvereenigiugeu van den
Ned. R. K. Volksbond, te Amsterdam.
Behalve deze besturen waren aanwezig
verschillende centrale-raadsleden van
genoemden Bond en vele belangstellende
bondsleden. De commissie, die op ver
zoek van piet centraal bestuur dit ont-
werp-wet in studie had genomen, leidde
deze vergadering.
Door den rapporteur, den heer D. M.
Lange, werd voorlezing gedaan van een
uitvoerig en zakelijk rapport, met mede
werking van een negental vakvereeui-
gingen samengesteld.
Uit dit rapport bleek, dat er in den
boezem der commissie geen eenstemmig
heid bestond ten aanzien van de vraag,
of verhoogde en vermeerde invoerrech
ten voor ons land gewenscht zijn. Een
deel der commissieleden was voor den
vrijen invoer, waardoor ons land kan
profiteeren van het goedkoopste, wat
andere landen opleveren. Wat de be
scherming der industrie betreft, werd
door hen met voorbeelden aangetoond,
dat voor vele fabricateu, zelfs al werden
deze met een matig recht belast, con
currentie met het buitenland beslist on
mogelijk is, door den grooten, liier niet
te bereiken omzet en het hebben van
de grond- en hulpstoffen in de onmid
dellijke nabijheid. Ook voor de indu
strieën, die bij een matig recht baat
zoude a vinden, werd een dergelijke
bevoorrechting van enkelen ten koste
van het algemeen niet te rechtvaardigen
geacht.
„In mijn hoofd. Zeg eens, George
zit mijn hoed wel goed?"
George bezag den hoed mot een on
derzoekenden blik; die onderzoekende
blik daalde van den hoed raar het
mooie, frissche en schalksche gezichtje.
Zonder eigenlijk te weten hoe het kwam,
was zijn baard zeer dicht bij het mooie
gezichtje, dat eensklaps zeer rood werd.
„Wel zeker, doe alsof gij thuis waart...
het scheelde niet veel of mijnheer de
Lancraij zou u betrapt hebben. Daar
zijn wij er. Ach! wat zou ik gaarne
in mijn atelier in de Rue d'Assas zijn!"
De koetsier beschreef een kunstigen
draai en de landauer ging rakelings
langs de eerste trede van een stoep.
Een bediende in livrei kwam aansnellen
om het portier te openen; een tweede
bediende, eveneens in livrei, geleidde de
nieuw aangekomencn door een reus
achtig voorhuis naar eene met ver
fijnde weelde en smaak gemeubelde
kamer.
„Mijnheer komt aanstonds beneden,
mevrouw," zeide de bediende en ver
wijderde zich.
„Ik moet zeggen, dat ik dit al zeer
onaardig vind," riep Mirbeau uit, „die
mijnheer Dubois had ons wel zelf kun
nen ontvangen in plaats van dit te laten
doen door zijne lakeien
Eene welbekende stem antwoordde:
„Dat komt, waarde vrienden, omdat hij
u zonder getuigen wilde ontvangen."
Betoogd werd verder, dat de alge-
meene stijging der loonen, door de pro-
tectionisten voorgespiegeld en die een
zeker équivalent zou hebben te vor
men voor de stijging der verbruiks-ar-
tikelen, zeer problematisch is te achten.
De ervaring leert, dat zelfs bij bloeien
de industrie, daaraan in deu regel strijd
en botsingen moeten voorafgegaan. Ge
wezen werd verder op de groote na-
deelen, die vooral de exportindustrie bij
verhooging onze invoerrechten zou on
dervinden door de verhoogde bedrijfs
kosten aan hulpstoffen, halffabricaten,
machineriën en verhoogde loonen der
werklieden. Ook de belemmering van
den doorvoerhandel en andere nadee-
len, aan verhoogde rechten onafschei-
denlijk verbonden, deden deze leden
der commissie zich voorstanders van den
vrijen invoer verklaren.
Een ander deel der commissie achtte
afdoende en doeltreffende bescherming
van sommige industriën, door het hef
fen van invoerrechten wel gewenscht.
Echter stelde zij als eisch, datgebleken
moest zijn, dat dergelijke industrieën in
ons land kunnen bestaan en hot recht
dan zoo hoog worde gesteld, dat het
aan zijn doel beantwoordt Op dien grond
werd door haar o.a. een hooger recht
dan het thans voorgestelde gevraagd
voor bewerkte steen, gietstukken, spij
kers, nagels en wat verder tot dezen
post behoort, deuren, ramen, lijstwerk
en ander timmerwerk, kinderconfectie
en damesmantels, flesschen, spiegels,
rollend materiaal voor spoor- en tram
wegen, stoomketels, machinerieën, in
strumenten, weegwerktuigen, automati
sche toestellen enz. Een recht op tabak
in rollen of bladen en tabakstelen, werd
door haar als een belemmering der in
dustrie en een nadeel voor den handel,
afgekeurd.
Eenparig was de commissie in hare
afkeuring van .het fiscale karakter, dat
deze wet kenmerkt. Uitvoerig werd door
haar het onbillijke eencr dergelijke al-
gemeene belasting voor het geheele volk
aangetoond, welke heffing juist daar
door zoo onbillijk werkt, wijl de groot
ste verbruiksgroep, de arbeiders en de
kleine burgerij daarvan in naar verhou
ding onbillijke mate den druk zullen
ondervinden.
Krachtig kwam de commissie daarom
op tegen het voorgestelde recht op mi
nerale oliën, waaronder petroleum, paar-
Jan kwam uit eene serre waar hij
gewacht had, totdat de bediende ver
trokken was en kwam hun met open
armen tegemoet.
„Maar zeg eens, wat doet gij hier?"
riep Abel Largij met groote oogen uit.
„Ik heet u welkom in mijn huis,
waarde meester, vergun mij u te om
helzen, zoo als in den goeden ouden tijd,
toen ik maar uw leerling was."
„Maar dat is te gek, dat is te gek,
wat beteekent die geheele maskerade?"
„De maskerade was de vermomming
te Parijs, niet waar goede.... niet waar,
mijnheer?" zeide Suzanna, die glimla
chend en blozend naderde. „Wilt u ook
mij omhelzen?"
En zij reikte hem hare frissche wang.
„Op ééne voorwaarde, lieve mevrouw,
en die is, dat gij mij altijd vriend Jan
zult noemen en dat, als u vier pond
brood noodig heeft, u ze mij zult laten
halen."
„Dat is afgesproken."
Hij omhelsde haar vol vreugde en
zonder aandoening. Zij was de vrouw
van den vriend, wiens beide handen hij
vervolgens krachtig schudde.
„Dus, dit alles behoort u!" zeide Mir
beau, „dit kasteel, die lakeien, datpark...
gij zijt het, die mij mijn eerste groote
bestelling geeft? En gjj hebt dit alles
verlaten om gedurende twee jaren de
beeldhouwkunst te beoefenen, u door
de werklieden als htm gelijke te laten
den, voor de slachtbank bestemd, ge
zouten, gedroogde en gerookte visch,
vleesch, eieren, verschjllende veel ge
bruikte vruchten, havermout enz.
Wat betreft den post manufacturen en
stoffen getuigt den minister in de Me
morie van toelichting, dat van een ver
hoogd recht geen vermindering van den
invoer te wachten i6. Dit recht heeft
dus een zuiver fiscale strekking en
wordt mitsdien door de commissie ver
worpen. Hetzelfde geldt ten opzichte
van enkele andere posten zooals luci
fers, lint, band, veters, passementwerk,
geschaafd, al dan niet geploegd hout
enz.
Een recht op weeldeartikelen vond
bij de commissie geen afkeuring, mits
daaronder niet verstaan worden de een
voudige genotmiddelen voor dea werk
man, of d'e gewone versnaperingen, in
elk huisgezin gebruikt. Zoo verlangt zij
o. a. vrijdom voor sinaasappelen en ci
troenen, rozijnen, krenten, vijgen, kokos
noten enz. en een hooger recht dan het
thans voorgestelde voor artikelen als
kreeften en oesters, pelswerk enz.
In een bijlage wordt krachtig aange
drongen op verlaging van den suiker
accijns, waarvan de voordeelen én voor
verschillende industrieën èn voor het ge
heele volk uitvoerig worden aangetoond.
Bij het verzamelen van gegevens voor
dit rapport, waarin voor niet minder dan
108 artikelen op goed geargumenteerde
gronden wijziging van het voorgestelde
wordt gevraagd ondervond de com
missie de medewerking van de vakver-
eenigingen der metaalbewerkers, kleer
makers, timmerlieden, sigarenmakers,
chocolade en cacaobewerkers, schilders,
typografen, kalk en steenbewerkers en
het gilde voor handel en scheepvaart,
alle vakafdeelingen van den R. K. Volks
bond en van verschillende deskundigen,
door haar over deze wet geraadpleegd.
Uit de korte discussie, die op de lezing
van het rapport volgde, bleek, dat ook
in de vergadering, de ineeningen ten
opzichte der vraag „al of niet protectie"
verdeeld waren. Wijl echter eenstemmig
heid bleek te bestaan ten opzichte van
een der hoofdpunten: afkeuring van hot
fiscale karakter dezer wet, en ook de
overige stroomingen in het rapport vol
doende tot haar recht kwamen, werd
besloten dit ongewijzigd naar het Cen
traal Bestuur op te zenden.
Met een woord van dank aan deu
behandelen en boodschappen voor Su
zanna te doen....!"
„Lieve hemel, ja, dat heb ik gedaan.
Ilet is veel eenvoudiger dan hetschijnt.
Vrienden, ik ben nooit recht gelukkig
geweest. Mijn vader kon er zich maar
niet in schikken, dat hij als eenigezoon
en erfgenaam zulk een misbaksel had
ak ik; hij heeft het mij laten voelen;
hij zelf was zulk een mooi man! Gedu
rende mijne geheele kindschheid heeft
men mij zonder goeden uitslag gemar
teld. Ik had noch makkers, noch vrien
den. Ik had slechts één geluk, klei te
kneeden en ik bracht het nooit tot iets.
Toen ik na den dood mijns vaders vrij
was, ben ik naar Parijs gegaan. Mijn
geld verschafte mij veel kennissen, men
noemt die daar vrienden. Ik beproefde
het leven van de groote wereld te lei
den. Ik geloof, dat ik mij nooit, zoo
alleen, zoo ongelukkig gevoeld heb Toen
heb ik iets anders gezocht. Mijne liefde
voor de kunst bleef in weerwil van alles
bestaan, maar ik vond om mij heen
slechts vleiers of kunstenaars, die het
met een liefhebber als ik niet in ernst
wilde opvatten; en ik meende het ern
stig, ik wilde vooral precies weten, hoe
het met mijn talent stond. Ik weet het
nu. O, ik misleid mij zelf niet, waarde
meester. Toen gij mij bij u hebt toe
gelaten, heb ik begrepen wat een ware
kunstenaar was. Gij hebt mij de bitter
heid van eene persoonlijke teleurstelling
rapporteur voor diens omvangrijken en
verdienstelijken arbeid, waarmede do
vergadering door luid applaus instemde,
sloot de voorzitter de bijeeukomst.
UIT DE PERS.
Na het Congres
is de titel van een opstel, door Ber
nard Canter geplaatst in de Telegraaf
van 6 September. De heer Canter acht
het gewenscht „nu het acht-en-twintig-
ste Nederlandsche Taal- en Letterkundig
Congres, door de aanwezigheid van H.M.
do Koningin en Z. II. den Prins dor
Nederlanden, ditmaal ook de aandacht
heeft getrokken van het groote publiek,
dat uit de rijen der schrijvers, iemand
eenvoudig en zakelijk dat groote pukliek
mededeelt, waarom vele Nederlandsche
auteurs ook den loop van dit congres
met weinig geestdrift gevolgd hebben."
Na aan de hoeren Simons en Van
Hulzen lof toegezwaaid te hebben, om
dat deze heeren gewezen hebben op
het groote onrecht, dat Nederland zijn
eigen schrijvers en hun bnitenlandsche
collega's aandoet, door de lage honora
riums van de eerste, door het vertalen
van de werken der laatste, zonder hun
toestemming, zonder hun daarvoor te
honoreeron, valt schrijver van Deijsel
aan, die naar zijn meening wel wat an
ders op dit congres had kunnen ver
tellen, dan dat hij het proza zoo mooi
vond.
Welzeker, aldus vervolgt de schrijver.
„Welzeker, men kan houden van het
proza op allerlei manieren, maar kan
moeilijk houden van een toestand, die
de scheppers van dat proza in gestadige
armoede laat.
Want, het worde hier nogmaals na
drukkelijk gezegd, elke week wordt het
corps der Nederlandsche en Vlaamsche
schrijvers in Nederland honderd-duizend
gulden, een ton gouds, aan honorarium
onthouden. En dit geschiedt niet uit
noodzakelijkheid, maar slechts ter wille
van een groot aantal schatrijke uitge
vers, boekverkoopers en couranteneige
naars die vast vereenigd door een bond,
de „Vereeniging voor don Nederland-
schen Boekhandel", op allerlei wijzen
trachten een oude sleur, die in hun voor
deel is, te bestendigen daarvoor veler
lei ethische redenen weten aan te voe
ren maar, als 't er op aankomt, spreken
zooals do heer J. A. Wormser op de
laten smaken, maar ook de reine vreugde
van eene diepe bewondering. Ik zal
nooit een kunstenaar zijn, maar ik heb
bij u genoeg geleerd o:n de werken
van andereu te begrijpen en te waar-
deeren. Dat is al veel. Aan een nood
wendig ongelukkig leven zal de liefde
voor en het jagen naar het schoone al
tijd een heerlijk doel geven. Ik dank
het aan u, mijne vrienden, dat ik eenige
heerlijke oogenblikken gehad heb, ik
dank er u voor."
„Dat is om 't even," mompelde Lar
gij, „ik zal altijd verlegen worden als
ik er aan denk, dat ik u voor twee
stuivers tabak bij de juffrouw op den
hoek liet halenalle duivels!"
„En ik," vervolgde Suzanna vroolijk,
„ik zal niet het minst verlegen zijn, als
ik aan de vijf verdiepingen denk, die
ik u zonder genade liet afklauteren.
Omdat ik, dit doende, u als vriend be
handelde; en omdat ik voornemens ben
u altijd als een edehuoedige en trouwe
vriend te behandelen, u altijd „vriend
Jan" te noemen, niet waar George?"
vVaarachtig!"
Men scheidde om zich voor het mid
dagmaal te kleeden. Terwijl George
van uit zijn venster den mooien tuin be
wonderde, zeide hij tot zijne vrouw:
„Als men bedenkt, dat dit alles u had
kunnen toebehooren...."
Suzanna, die eene roos iu haar haar
stak, naderde hem haastig en drukte