No. ioo.
Woensdag 14 December 1904.
ie Jaargang
VJees U Zelf
HET KIND.
Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken
Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER".
't Kan verkeeren.
FEUILLETON.
Ons ministerie en de arbeiders.
DE EEMLANDER.
Verscliijut
Woeiisdags en Zaterdags.
Bureau
Hendrik van Viandenstraat 28.
Abonnementsprijs
Per jaarf 3.00
Franco per post- 3.50
Per 3 maanden- 0.75
Franco per post- 0.90
Prijs der advertentlcn
Van 1 tot 5 regels 0.40
voor iederen regel meer0.08
{Bij abonnement aanmerkelijke korting.)
Zij, die 7.ich met ingang
van 1 Januari a. s. op ons
blad abonnecren, ontvangen
de tot dien datum verschijnen
de uuinmcrs OKATIS.
De heer Schokking heeft het der
oppositie ten kwade geduid, dat deze
zich richtte niet tegen hot Kabinet in
de eerste plaats, doch tegen den persoon
van den Eersten Minister. Hij sprak er
zijn leedwezen over uit, „dat een groot
deel van de bestrijding van de linker
zijde bestaat in persoonlijke aanvallen
op den persoon van den Minister-presi
dent".
liet feit, dat de persoonlijke hande
lingen van Dr. Kuyper, ook daar waar
hij niet als Minister optreedt, de alge-
meene aandacht trekt van de vrijzinnige
en sociaal-democratische pers, kan niet
weersproken worden, doch ongerecht
vaardigd is het, dit als een verwijt
die pers aan te rekenen. Dr. Kuyper
geeft vaak aanstoot door zijn hartstoch
telijk optreden en stellig mag het geen
verwondering baren, dat er door zijn
tegenstanders herhaaldelijk op gewezen
wordt hoe weinig onze Eerste Minister
zich weet te beheeischen, hoe vaak hij
met zich zelf in tegenspraak komt.
Vooral waar zelfs zij, die tot de huidige
regeeringspurtij behooren, het noodig
achten hem nu en dan op de vingers
te tikken en hem toe te voegenzij het
in andere termen:
Waarde heer, nu heb je het toch
wat al te bont gemaakt", daar klinkt
het wel wat zonderling, dat men daar
zijnen politieken tegenstanders verwijt,
dat ze dit voorbeeld volgen en dan met
een de puntjes wat meer op de i zetten.
Trouwens de door den heer Schokkiug
gesproken woorden dienden slechts ter
verontschuldiging voor de reprimande,
die hij het Hoofd van het Kabinet meende
te moeten toedienen.
De heer Schokking, zoowel als de heer
Lohman verweten Dr. Kuyper, natuurlijk
op hèel vriendelijke enhèel zachte wijze,
zijn optreden in de vergadering van
Christelijke Onderwijzers.
Het doet er weinig toe, u-at of waardoor
wij tot verzet worden opgezweept: de vraag
ie of hel protest berust op reehtvaardige mo
tieven.
Naar het Duitsch, van
EVA TREU.
1.)
„Lieve kind", sprak de oude man,
die tegenover mij zat, terwijl hij mijn
rechterhand hartelijk in zijn weeko,
blanke hand drukte en mij lachend aan
zag, „lieve kind, wat gij daar zegt klinkt
goed en beminnelijk, en als ik u niet
daar voor mij zag zitten met uw jeug
dig gelaat, maar alleen uw kalme stem
hoorde, zou ik waarlijk donken, dat gij
het ernstig rueendet."
„Ik meen het waarlijk ernstig, eer
waarde vader," antwoordde ik min of
meer opgewonden, terwijl die kinder
achtige blos, dien ik nog altijd niet be-
heerschen kon, mijn gelaat tot aan het
voorhoofd kleuren deed.
„Op het oogenblik, ja, dat geloof ik
De Eemlander is een van de eerste
bladen geweest, die gewezen heeft op
do werkelijke „opruiende" taal van den
heer Kuyper in zijne beruchte redevoe
ring voor den „Christelijken" Onder
wijzersbond.
In die rede toch, met zijn volslagen
minachting voor auderer overtuiging nie\
alleen, doch met zijn schandelijke be
schuldigingen tegen de „partij des ver-
derfs", komt het godsdienstig fanatisme
op zóó onverdachte wijze aan het licht,
dat men met gerechtvaardigde vrees zou
moeten donken aan de toekomst, wan
neer de teugels van het bewind aau zulk
een leidsman blijven toevertrouwd
indien de historie niet leerde, dat men
het met de „woorden" van den Premier
niet al te nauw moet nemen.
Immers er is een tijd geweest, dat
Kuyper met Schaepman en met Troelstra
en met Treub de laatste twee in
„Christelijke" oogen toch zeker wel een
paar paganisten van de meest pagauis-
tische soort arm aan arm gingen ter
verovering van het Algemeen Kiesrecht,
of wat daar tenminste veel op leek.
Iloe mooi sprak toen Schaapman
in de Keizerskroon! Velen onzer abonné's
herinneren zich nog de vurige impro
visatie vau dezen beroemden Staatsman
f— ovenals die van den tegenwoordigen
bestrijder van kiesrechtuitbreiding n.l.
van den heer Heemskerk in Amicitia.
Maar dat is al jaren geleden, al
wel tien jaren.
Het was in denzelfden tijd, dat Dr.
Kuyper in de Standaard (-1 April 1894)
schreef
„Vast en onwrikbaar staat onze over
tuiging, dat onze Heiland, indien Hij
nog op aarde ware, ook nu zich aan
de zijde van het verdrukte volk en te
genover de machthebbers dezer eeuw
zou plaatsen.
.Hij, die ons betuigde hoe eer een
kemel door het oog van een naald gaat,
dan dat een rijke ingaat in het Koninkrijk
der Hemelen; die het penningske der we
duwe tegenover het goud der machtigen
loofde; die den armen Lazarus zalig
sprak; eu zich steeds ontfermde over
alle lijdenden en bedroefden en ver
drukten; zou ook nu niet anders kun
nen doen, dan zijn stem met kracht ver
heffen tegen den geest van Mammon,
en tegen den trots, de hoovaardij en de
zelfgenoegzaamheid onzer eeuw....
„Zeker, ongelijkheid moet er zijn.
gaarne" sprak de oude man, terwijl hij
mijn hand zacht streelde, „maar er kon
een tijd komen, waarop gij bitter be
rouw van uw besluit hadt."
„Dat is zeer onwaarschijnlijk."
„Gij zijt jong."
„Zeven-en-twintig jaar. Dat is oud
voor een meisje; gij weet het.'
„Oud", herhaalde de grijsaard, en
over zijn goedhartig gelaat verspreidde
zich een glimlach. „Mijn lieve jonge
dame, gij weet ter nauwcruood, wat het
woord beduidt. Wacht tot gij grijze ha
ren hebt, en noem u zelve dan oud."
„Mijn hart is het."
Hij lachte nog steeds. „Gij bedriegt
u. Als dat zoo ware, kon uw gelaat er
niet zoo kinderlijk uitzien. Neen, gij zijt
jong, in weerwil van alles wat gij zeg
gen moogt. Daarenboven zijt gijver
geef een ouden man bekoorlijk, en
gij zijt rijk en volkomen onafhankelijk.
Gij zult den een of anderen dag
trouwen."
„Neen, o neen!" riep ik ongeduldig.
„Dat zal ik niet doen. Ik heb ugezegd,
dat zulke smartelijke, bittere ervaringen
achter mij liggen, dat ik al heel dwaas
zou zijn, indien ik mijn geluk op deze
wijze beproefde. Waarom gelooft gij mij
niet?"
„En dan zuil gij", vervolgde de oude
pastoor, alsof ik in het geheel niet ge
sproken had „het vreemde kind als een
last beschouwen. Gij zegt, dat gij veel
Dat is Gods ordinantie oin der zonden
wil. En wee hem, die in euvelen moed
tegen deze ordinantie ingaande, streeft
naar een gelijkheid van bezit, die toch
nimmer is te bereiken.
Maar wat te zeggen van onze eeuw,
die er op alle manier haar wijsheid toe
misbruikt, om die van God gewilde on
gelijkheid nog banger, nog schriller, nog
ontzettender te maken, en van do klei
nen te nemen, opdat do grooten, ge
lijk dr. Schaepman het zoo jiust uit
drukte, nog grooter zouden worden.
„Komt, waar ge dit ziet en het
is openbaar in alle landen van Europa
uwe betere inborst, uw rechtsgevoel,
uw ontferming, de „liefde Chnsti" inu,
hiertegen niet in verzet, en schier in
opstand?
„Eu was het overdrijving, of was het
niet veeleer leiden van ons Christenvolk
in het spoor der waarheid, toen wij nu
sinds 22 jaren onze Christen-broeders
in Nederland hebben opgeroepen, op
geroepen met name de rijken onder de
Christenen, om dezen gruwel onzer eeuw
te weerstaan, en hot pleit voor de ge
rechtigheid en voor de ontferming op
te nemen? Welnu, aan dat verleden
getrouw, hebben we ook in de laatste
jaren u telkens toegeroepen: „Helpt
ons_ toch om den invloed van het volk
op de Kroon uit te breiden onder alle
rangen en standen des volks!
„Kiesrechtuitbreiding moet onze leus
zijn
„Laat ons toch met beslistheid sturen
in democratische richting! Of, oordeelt
zelf dan, is er ook mogelijkheid, langs
wat weg ook, om aan de misstanden
een einde te maken zoolang gij het
volk niet eerst hebt doen gevoelen, dat
ge het volk ook in de lagere klassen
met „onwankelbaar vertrouwen" tege
moet treedt? „Onwairkelbaar", hetwoord
is niet van ons, maar van Groen van
Prinsterer.
„Of, zegt zelve, heeft de droeve his
torie. van ons staatkundig verleden der
laatste dertig jaar ook u niet op over
tuigende wijze getoond en bewezen, dat
er met ons beperkte kiesstelsel niets
tot stand komt?
„Wat heeft zelfs de Grondwetsrivisie
geholpen, die revisie met het prachtige
artikel 80, dat thans door een ieder
aangetloten, en zoo naar recht een wet
gevend schandaal is genoemd?"
Ja, uiaar verontschuldigde hem
leed ondervonden hebt; ik heb geen re
den, om daar aan te twijfelen, ofschoon
gij er niet naar uitziet. Gij gevoelt u
eenzaam, onnoodig, verlaten op de we
reld, gij zoekt een. levenstaak, die al
uw denken inneemt, een wezen, waar
voor gij veel, neen, alles zoudt kunnen
zijn, voor hetwelk gij onontbeerlijk waart.
Ik begrijp dat alles; het is vrouwelijk
gedacht. Maar, mijn lieve, als gij een
kind tot het uwe aanneemt, is dat een
beslissende daad voor het leven. Gij
kunt het later met meer de deur wijzen
gij schept u zelve, naast groote vreugde,
minstens evenzoo groote zorgen en veel
verantwoording. En, zooals ik reeds
zeide, het zou een struikelblok kunnen
worden voor uw levensgeluk; niet iedere
man toch zou geneigd zijn een vreemd
kind mede ten huwelijk te nemen."
Ik had deze toespraak geduldig aan
gehoord. De oude man herhaalde daar
in slechts datgene wat hij zijn plicht
achtte mij telkens voor te houden, als
ons gesprek over dit onderwerp liep.
Wij hadden elkander loeren kennen
in een eenvoudig, landelijk zomerver
blijf, waar hij jaarlijks zijn korten rust
tijd doorbracht; ik was daar slechts, om
een gedeelte van het onaangename, een
zame jaar zoek te maken, want ik was
inderdaad zoo alleen op deze zoo rijk
met menschen bevolkte wereld, als slechts
zelden iemand op mijn leeftijd is. Wat
mij zoo eenzaam gemaakt had, doet
zwakjes zijn vriend de lieer Lohman
toen professor Treub deze krasse uitspraak
nog eens in herinnering bracht:
„Dr. Kuyper (echter) had behoefte
aan meer kiezers en meende, dat hij
langs dien weg n.l. met behulp van de
vrijzinnig-democraten, de kiezers wel
krijgen zou, en zoo bereiken kon, wat
hij bereiken wilde". Later is Dr. Kuyper
van deze „dwaling" terug gekomen en
heeft hij ingezien, dat hij met zijn toen
malige tegenstanders verder kon komen
als mot zijn geestverwanten van die
dagen.
Dit gebrek aan stabiliteit van onzen
Eersten Minister doet ons verwachten,
dat er ook wel eens weer een einde
zal komen aan de huidige periode
van paginisten-fresserei, om plaats te
maken voor ja, waarvoor, dat is
moeielijk te voorspellen.
De heer Kuyper is nu wel zoowat
het cirkeltje rond geweest.
De „Hervormden", men denke aan
de historisch geworden „paneelzagerij",
„de mannen met twee namen", „Rome
en nu de „paganisten".
Wat zal een volgende periode ons
brengen? Misschien eindigt de Premier
nog met zich zelf te verslinden.
Vrijdagavond hield de anti-rev. Propa-
ganda-Club „Groen van Prinsterer" een
openbare vergadering in de Kroon,
waarin als spreker optrad Mr.] G. J.
Sybrandy met het onderwerpOns
ministerie en de arbeiders. Nadat
de voorzitter met gebed de vergadering
geopend had sprak de heer S. ongeveer
als volgt:
't Is voor de tweede maal, dat als
raadgever van de Kroon een Christelijk
kabinet optreedt. Het eerste was het
ministerie Mackay-ICeuehenis, dat echter
niet zoo'n groote zedelijke beteekenis
had als het ininisterie-Kuyper, dat ge
boren werd uit de reactie tegen het
optreden van de Vrijzinnigen.
Wat willen de Vrijzinnigen? Treub
zeide: Beginsel en streven van de vrij
zinnigheid is, geen rekening te houden
met de Goddelijke Openbaring in de
Staatkunde eu het maatschappelijk leven.
Juist dus wat wij altijd hebben gezegd.
En mr. Samuel van Houten schreef: wij
hier niets ter zake. Het was toen alles
reeds voorbij en begraven, ofschoon de
smart nog niet uitgesleten was.
De grijsaard en ik hadden elkander
dus toevallig ontmoet, en tusschen ons
beiden was een vriendschap ontstaan,
als meer tusschen jeugd en ouderdom
moest worden gesloten, tot beider voor
deel. Ik had den beminnelijken ouden
man bijna als een dochter lief; een ding
slechts hinderde mij, namelijk, dat hij
mijn plan om een weesje tot kind aan
te nemen maar niet wilde goedkeuren.
Niet, dat hij het denkbeeld op zichzelf
dwaas vond, maar hij achtte mij er nog
te jong voor; hij wilde maar niet be
grijpen, dat mijn hart reeds oud, stok
oud was en met het leven had afgedaan.
Alsof men daartoe rimpels en grijze
haren noodig had!
„Gij wilt mij dus niet behulpzaam
zijn, om mijn wensch ten uitvoer te
brengen?" vraagde ik vrij koel. „Ik
had gehoopt, dat u zulks heel gemak
kelijk zou vallen, in uw groote gemeente,
waarin, zooals gij zegt, zooveel armen
zijn."
Ik stond op, om naar mijn kamer te
gaan. Mijn vertrek was op den volgen
den dag bepaald, en er was nog het
een en ander te regelen.
Ook de oude man was opgestaan,
Wie weet, of het leven ons wel ooit
weder te zaïucn breugt", sprak hij ge
roerd, terwijl hij mij de hand reikte.
erkennen niet een Openbaring als ken-
bron van waarheid en recht, ons staat
slechts de rede ten dienste. Dr. K. heeft
telkens op die tegenstelling gewezen en
is daarmee dus volkomen in overeen
stemming met Treub en Van Houten.
En als dezer dagen deze kwestie weer
ter sprake komt, dan is ook nu weer
de groote scheidingslijn, dat men aau de
eene zijde wel, aan de andere niet
rekening houdt met de Goddelijke Open
baring. En dat is èn voor Christenen en
voorpaganisten een goede onderscheiding,
wat uit de rede leeft is rationalistisch en
keert terug tot de hcidenwcreld.
Wij wenschen Dr. Kuyper te beschou
wen in zijn verhouding tot de arbeiders,
maar eerst dien ik te wijzen op de
beteekenis van het kabinet als volks-
wenscli. De reeks van kabinetten, die
het huidige zijn voorafgegaan hebben
zich schuldig gemaakt aan gebrek aan
vrijheidszin. Wel riep men veel over de
vrijheid, maar in de praclijk des levens
is er niets van terecht gekomen.
Vooreerst de kerk. Tusschen 1830
en 1840 hebben de liberalen de con-
scientievrijheid van het volk aangerand.
Ik wijs op de maatregelen genomen
in 1834 en later tegen de afgescheidenen.
Men heeft de menschen gestraft, geran
seld, door rivieren gejaagd. Dat staat
in de geschiedenis en toont gebrek aan
vrijheidszin, zoo sterk dat uit Zwitser
land een protest er tegen kwam, terwijl
ook de roomschen er tegen opkwamen.
Verder op onderwijsgebied. In 1801
kiegcn we een vrije schoolwet, de wet
van 1806 beperkte die reeds on in 1857
en later werd de beperking voortgezet.
Toen uit het volk een drang kwam naai
de Vrije school, hebben de liberalen
dat volksdeel in een pantser geklonken:
de openbare school. En toen hebben zij
zelve scholen gesticht, omdat de Christus
niet verkondigd mag worden in de
Openbare school. In 1889 heeft men
de rechtsgelijkheid erkend en nu Dr.
Kuyper komt met voortzetting daarvan
komt men met: Maakt front voor de
Openbare school, met alle oude, verwaten
en versleten argumenten.
En nu op het terrein der conscientie-
vrijheid. De liberalen hebben altijd
gezegd: beginselen doen er niet toe,
als men maar bekwaam is voor een of
ander ambt. Maar* wat hebben ze ge
daan? Groen werd geen professor in de
rechten, da Costa niet in de theologie,
„Ik moot op scheiding bedacht zijn, en
ik zou niet gaarne willen, dat gij an
ders dan in liefde aan mij dacht. Het
zij dus zoo als gij het verlangt. Zoodra ik
hoor van een arme wees, die nog jong
genoeg is, om zich geheel aan u aan
te sluiten, zal ik het u berichten. God
verhoede, dat ik u zou verhinderen een
goed werk te doen. En nu hij
drukte mijn hand vaster in de zijne
vaarwel. Als gij iets hecht aan de ze
genbede van een ouden man en ik
geloof, dat gij zulks doet dan zal
de mijne li vergezellen. God zegene en
behoede u."
Onwillekeurig boog ik het hoofd voor
zijn zachtaardigen blik. Toen verliet ik
hem. Ik heb den vriendelijken grijsaard
niet weergezien. De volgende dag voerde
mij weer naar mijn zoogenaamd tehuis,
dat mij zoo ledig, zoo eenzaam toe
scheen, alsof die schoone naam een be
spotting was.
Groote, deftig gemeubelde kamers,
waarin nooit een hartelijke lach klonk,
een prachtige tuin, waarin de bloemen
verdorden, bijna zonder dat zij iemand
vreugde verschaft hadden [stil, het
is zelfs nu nog smartelijk, daaraan te
denken.
Wordt vervolgd.