No. 104. Woensdag 27 December 1904. ie Jaargang HET KIND. Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken Wees U Zelf! I Hendrik van Viandenstraat 28. Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER' Een oordeel van Prof. Treub. FEUILLETON. Verschijnt Woensdags en Zaterdags.; itnrean Abonnementsprijs Per jaarf 3.00 Franco per post - 3.50 Per 3 maanden- 0.75 Franco per post- 0.90 Prijs der advertentie» Van 1 tot 5 regels 0.40 voor iederen regel meer0.08 (Bij abonnement aanmerkelijke korting.) Zij, die 7.ieli niet ingang van 1 Januari a. s. op ons blad abonueeren, ontvangen de tot dien datum verschijnen de nummers fiKATIS. In ons vorig nummer hebben we en kele uitspraken gegeven, die dezer dagen bij de begrootingsdebatten in de Tweede Kamer gedaan zijn. Thans wil len we een naar het ons voorkomt hoogst belangrijk gedeelte uit de rede van prof. Treub overnemen, waarin hij spreekt over de scheiding gemaakt tus- schen Christenen en paganistenenoverde verdraagzaamheid der clericalen partijen. We geven nu het woord aan Prof. Treub. „Wanneer hier telkens gesproken wordt over het al of niet erkennen van God in het Staatsrecht of over het al of niet erkennen van den godsdienst en er zelfs scheiding gemaakt wordt tus- schen Christenen en paganisten, dan is dit een misleidende en onjuiste scheiding want het gaat hier over de wijze van aanraking tusschen den Staat en de Kerk of liever de verschillende kerk genootschappen. Wij die ons stellen op het anti eleri- calc standpunt wenschen niet, dat die aanraking zoodanig zal zijn, dat de kerk genootschappen, ah organisaties van liet godsdienstig loven, ook op staatkundig terrein zullen hebben te verklaren wat Gods ordinantiën voorschrijven, of m. a. w. dat de verhouding tussclieu Staat en Kerk zoodanig zal zijn, dat de Staat koiut onder de leiding en de heerschap pij van de kerkgenootschappen. Kn hierheen gaan wij met de politiek van de tegenwooi dige Rcgcering. Wanneer ik spreek van kerk en kerk genootschappen, dan heb ik natuurlijk niet op het oog de zedelijke lichamen, hetzij zij dan piivati juris zijn of een publiekrechtelijk karakter hebben, maar de personen die in de kerken als voor gangers werkzaam zijn. Het doet er niet toe of zij hun invloed ontleenen aan priesterwijding of aan voorgangerschap Naar het Duitsch, van EVA TREU. 5.) Hier zweeg George Richter. Gedurende zijn gansche verhaal had ik hem aan gestaard. Hij had de geschiedenis kun nen verzinnen waarom niet? Doch de hoop, dat deze groote, blonde man, met de lichtbruine oogen, een bedrie ger kon zijn en het op een verzoek om geld zou uitdraaien, was hoe langer hoe kleiner geworden en ten slotte geheel verdwenen. Misschien lag het aan de eerlijke uitdrukking zijner oogen en aan zijn kalme stem. Die stem was mij zeer sympathiek, ja, zou mij aangenaam aangedaan hebben, indien de man niet als een rustverstoorder bij mij was komen inbreken; dat gevoelde ik. Nu deed zij in een Protestanlsche kerk, de vraag is alleen of zij hun positie aan het pi edik- ambt van een kerkgenootschap ontlee nen. Moeten wij het toelaten dat ten gevolge van de politiek die op het oogenblik gevolgd wordt onze Staat wordt gesteld in handen van priesters en predikanten? Dat is practisch de •vraag waar het om gaat. Vandaar dan ook, dat, wannéér van deze zijde gesproken is van benoemingen, het niet is een quaestie van statistiek of er meer of minder personen van Christclijken huize zijn benoemd, maar of kan wor den toegelaten, dat het oordeel over de geschiktheid van de sollicitanten naar openbare landsbetrekkingen wordt ge vraagd aan priester en predikant. Bij een benoeming, waar het vorig jaar nog al over gesproken is, is hier van de Ministerstafel gezegd, dat over de gods dienstige oprechtheid van den man, wien het hier gold, het oordcel gevraagd was van den predikant met wien hij geregeld omgang had. Het oordeel was gunstig en daarom was er geen reden hem voor bij te gaan. Ik heb geen reden om van dien man, dien ik niet behoef te noemen, niet aan te nemen dat zijn bekeering, waarom het ging, niet alleszins oprecht was. Daarmede hebben wij hier niets te maken, er is hier geen persoonlijke quaestie in het spel, maar het feit dat men bij het benoemen van een persoon voor een openbare betrekking, waarbij men met godsdienstige meeningen geen rekening mag houden, den voorganger van liet kerkgenootschap waartoe hij behoort, gaat vragen naar zijn gods dienstige oprechtheid, bewijst dat wij op deze wijze gesteld worden onder de heerschappij der Kerk. Zoo geschiedde het werkelijk. Gisteren zeide de heer Nolentgij moogt alleen in dezen geest spreken, en alleen over die benoemingen verwijten doen, waarvan gij kunt be wijzen, hetzij dat iemand die geschikt eu bekwaam was voorbijgegaan is, alleen en uitsluitend om zijn godsdienstige overtuiging, of wel dat iemand die on geschikt en onbekwaam was benoemd is alleen eu uitsluitend om zijn godsdien stige overtuiging. Toen de heer Nolens zoo sprak, heb ik onmiddellijk ook ge voeld, dat het oen zwakke zaak was, die hij verdedigde; immers anders had hij zijn tegenstanders nooit een bewijs gevraagd, dat onmogelijk te leveren is. Men kan het bewijs, dat de heer Nolens mij niet aangenaam aan. Integendeel, het gevoel, dat terwijl ik luisterde langzaam in mij opwelde was afkeer, bijna haat. „En wat nu?" vroeg ik, toen het een poosje doodstil op de warande geweest was. De heer George Richter zag mij aan, als begreep hij niet goed wat ik be doelde. „Wat denkt gij nu te doen, nu gij Hilda gevonden hebt?" Mijn stem klonk ijskoud. „Tegenwoordig leef ik, Goddank! in omstandigheden, die het al heel vreemd zoude doen schijnen, als ik mijn kind verder aan vreemden tot last liet zijn. Ik heb er dikwijls ontzettend naar ver langd, haar kleine, mollige armpjes eens om mijn hals te voelen. Natuurlijk neem ik mijn dochtertje mede, naar Amerika." Het was het eenige antwoord dat ik verwacht had. Dwaze, die ik was, nu toch zoo te verbloeken, nu ik het werke lijk vernam! „Natuurlijk neem ik haar mede." Hij had volkomen recht voor God en men- sclien, om dat te zeggen. Wat gold het daar tegenover, dat ik het kind lief had, dat liet voor mij onmisbaar geworden was? „Hilda is mij niet tot last geweest," zeide ik en mijn stem beefde. „Werkelijk niet? Dat geeft mij moed voor een verzoek, dat anders recht onbescheiden zou klinken. Ik moet ter vroeg niet leveren, maar dat behoeft ook niet. Hot is voldoende dat men kun bewijzen eu het bewijs dat ik heb geldt niet de quaestie van een burge meestersbenoeming voor ecu rechtzinnige of vrijzinnige gemeente dat men bij benoemingen totlandsbetrekkingen vraagt naar iemands kerkelijke gezindheid en met de kerkelijke gezindheid rekening houdt, want anders zou men er niet naar vragen. Nu weet ik wel, dat do heeren zoo voorzichtig zijn deze zaken in het alge meen niet officieel te onderzoeken. Ik heb dit van verschillende kanten nage gaan, maar het is mij niet gelukt veel sprekende gegevens te verkrijgen, want bijna iedereen antwoordde: het gebeurt, dat gevoelen wij, maar officieel gcbeuit het niet. Ons werden geen vragen ge steld door de ambtenaren, maar door de vrienden der Regeering. Hier echter heb ik een uitzondering. Het is een brief van een onderwijzer, wiens naam ik niet zal noemen, ofschoon ik, zoo noodig, er toe gerechtigd ben. In Augustus van dit jaar solliciteerde hij om uitgezonden te worden haar Indië. Op een der dagen van Augustus is hij geroepen voor den inspecteur der tweede inspectie, den heer Fabius, die hem onder andere het volgende heeft ge vraagd V. Tot welk kerkgenootschap be hoort u? A. Nederduitsch-Hervormd. V. Is u als lidmaat aangenomen? A. Neon. V. Waarom niet? Waarop deze man volkomen te recht het antwoord schuldig bleef. Dit geldt dan ook een vraag die bij een openbare betrekking niet te pas komt. V. Is uw vrouw lidmaat? A. Ja. V. Zijn uw kinderen gedoopt? A. Neen. Y. Waarom niet? Geen antwoord. V. Wie is de predikant in uw dorp? Na den naam te hebben genoemd: Y. Is hij rechtzinnig of vrijzinnig? A. Rechtzinnig. V. Dan is u zeker nog niet dikwijls bij hem in de kerk geweest? A. Nog nooit. Waar dit nu een feit is, wat ik be wijzen kan, en waaruit blijkt dat men van Overheidswege bij het^ sollicitee- wille mijner zaken nog eenige maanden in Duitschland vertoeven eu ga eerst in het najaar naar Amerika terug. liet leven dat ik intussohen moet leiden, is niet geschikt voor zulk een klein kind. Mag Hilda tot mijn vertrek nog onder uwe hoede blijven?" „Dat spreekt van zelf", zeide ik. Deze man behoefde niet te weten, hoeveel hij mij schonk, met die weinige maan den. „Ik ben u reeds zooveel verschuldigd, dat ik geloof, ook nog deze goedheid van u te kunnen aannemou", sprak de heer Richter, terwijl hij opstond. „En, niet waar, gij staat mij toe het kleine ding van tijd tot tijd bij u op te zoeken, opdat zij langzaam gewend aan den vreemden man, als vader, en aan het denkbeeld, dat zij met mij moet mede gaan?" Het klonk zoo natuurlijk, dat ik hem toestond mijn huis te bezoeken wanneer hij wilde. Het moest zoo zijn. „Hilda!" riep ik in den tuin, en hot kind kwam vroolijk aangesprongen. „Hilda", zeide ik, en drukte teeder de kleine hand, die zij vertrouwelijk in de mijne stak, „weet gij, wie dat is? Dat is uw papa. Kom, zeg hem eens goeden dag". Indien ik die woorden op een anderen toon had uitgesproken, zou er misschien niet zulk een pijnlijke pauze outstaan zijn, als nu het geval was, terwijl het ren naar een betrekking zoo diep in gaat op de godsdienstige gezindte en er zelfs toe komt om iemand, die voor onderwijzer in Indië solliciteert, te vra gen niet alleen of hij is aangenomen, of zijn kinderen zijn gedoopt, maar de biecht zoover durft doorzetten, dat men zelfs vraagt: waarom niet, daar is dit bewijs voldoende, aangezien er niet veel te vinden zijn, omdat gelijk ik reeds zeide men voorzichtig genoeg is zulke zaken niet officieel te vragen, dat de grief, welke bestaat tegen de wijze van onderzoek bij benoemingen, niet uit de lucht is gegrepen. Deze grief is te ernstiger, omdat daaruit blijkt, dat de anti-revolutionairen, wat zij ook in hun program mogen schrijven, niet in staat zijn, dit program na te leven. Ik lees daar omtrent dit punt, dat de Overheid behoort, onder meer, alle bur gers, onverschillig welke hun denkwijze aangaande de eeuwige dingen is, te be handelen op voet van gelijkheid. Dit is het progam; zooeven hebben wij gezien de werkelijkheid, en nu vraag ik of, wanneer men een dergelijk inquisi toriaal verhoor gaat afnemen, men kan beweren, dat men in werkelijkheid de persoon gelijk behandelt, hoe zij ook denken over de eeuwige dingen. Ik geloof, dat de practijk hier lijnrecht in strijd is met de theorie, en wanneer nu de heer Heemskerk mij toevoegt, dat wij, die ons hiertegen verzetten, in strijd komen met onze beste tradition en hiermede heeft hij, naar ik meen in het bijzonder ook mij op het oog dan antwoord ik: niet wij komen ill strijd met onze beste traditiën, maar in tegendeel gij, waar ge uw progam ver zaakt ter wille van die kerkelijke over- heersching in den Staat en niet de schei- din van Kerk en Staat hoog houdt, ge lijk ge ze in uw program hebt neerge schreven, al is het niet met dezelfde woorden; dat ge integendeel door deze wijze van doen toont, dat ge werkelijk zijt clericalen en werkelijk de Kerk gaat stellen boven den Staat en onzen Staat dienstbaar wilt maken aan bepaalde kerkelijke doeleinden en wilt achterstel len die burgers die niet tot de hccr- schende kerkgenootschappen gerekend worden. Ter aanvulling van het zooeveu ge noemd geval van die sollicitatie van een onderwijzer om uitzending naar Indië, wil ik nog even naar aanleiding van kind verlegen wegschool en ter sluiks naar den vreemden man opzag. Nooit had iemand haar over een papa gespro ken; zij had er ook geen gemist. En de vader, wellicht ook niet op zijn gemak in mijn tegenwoordigheid, trachtte te vergeefs dien scheidsmuur te doen vallen. Ik wilde weggaan, om hen te zamen te laten, maar George Richter voorkwam mij en nam afscheid. „Zij moet mij langzamerhand leeren liefkrijgen", sprak hij half lachend, half zuchtend, „dat gaat zoo gauw niet". Ik herademde. Goddank, ik was ten minste voor een dag van hem verlost. Onwillekeurig trok ik het kind zoo on stuimig naar mij toe, dat het mij ver baasd aanzag. „Kleine Hilda, wat wilt gij liever, met den nieuwen Papa ver over de groote zee reizen naar een ander land, waar geen Mama is en alle me ischcn een vreemde taal spreken, die gij niet kunt verstaan, of bij Mama blijven in ons mooie huis, bij al onze fraaie bloemen? Zeg, Hilda". „Ik wil bij u blijven, Mama", ant woordde het kind natuurlijk, terwijl zij haar armpjes om mijn hals sloeg. Ik kuste haar teeder. O, het was niet braaf van mij, dat ik het kind tegen den vader innam, dat wist ik zeer goed. net was onedel, zelf zuchtig. Maar als mij iemand den eeuigen helderen zonnestraal ontneemt, die in een opmerking, mij gemaakt door den Minister van Koloniën, zeggen, dat ik begonnen ben met te verklaren, dat het mij onmogelijk was te zeggen, dat do sollicitant in quaestie niet zou zijn be noemd om de antwoorden die hij heeft gegeven. Ik ken de redenon waarom deze man niet benoemd is, niet. Ik wil zelfs gaarne aannemen, dat iemand, stuaude op volkomen vrijzinnig standpunt dezen man ook niet zou hebben benoemd. Het eenige waarop ik de aandacht wilde vestigen is, dat hier zoo teekenend uit komt, bij een ondervraging als deze, dat wij bij de politieke richting die wij thans uitgaan, niet den waarborg hebben die bestond in het program van de anti- revolutionnaire partij, dat ten aanzien van de Overheid ieder gelijk zal worden behandeld, onverschillig hoe hij denkt over de eeuwige dingen, maar integen deel zijn denkbeelden over die eeuwige dingen mederekeuen met de vraag of hij in aanmerking zal komen voor be noeming tot een Staatsbetrekking of niet. Ik herhaal, dat ik allerminst heb willen zeggen, dat deze sollicitant niet zou zijn benoemd alleen omdat hij op deze pun ten geen bevredigend antwoord heeft gegeven; dat kan ik niet bcoordcelen en dat heb ik ook niet beweerd. In aansluiting met hetgeen ik gezegd heb over dat allengs pogen om onzen Ötaat te brengen onder de heerschappij van de kerkgenootschappen, en van de leiders in de kerkgenootschappen, vooral dubbel bedenkelijk bij verbloeming dezer richting achter de misleidende leugen, dat het gaat om het Christendom of het paganisme, waar wij die geloofsverdeeld heid en dien geloofshaat, die op deze wijze worden gekweekt, reeds gewekt vinden bij de kinderen die op school gaan. Het is allerminst mijn bedoeling hier de 8choolquaestie in den breede te be- spreken. Alleen een punt wil ik daarvan heel kort aanstippen, nl. dit. Tegenover de bewering, telkens van de overzijde geuit, dat uit het toenemen der bevol king van de bijzondere scholen zou blij ken dat ons volk bezig is hoe langer zoo meer zich af te keeren vau de vrij zinnige gedachte en zich te stellen op het standpunt door de tegenwoordige meerderheid ingenomen, stel ik mijn, ik geloof wel zoo juiste, van de practijk afgelezen bewering, dat die toeneming van de bevolking der bijzondere scholen mijn donkere kamer valt, moet ik dan misschien nog dankbaar zijn? Den volgenden dag kwam de heer Richter weder, om kennis te maken met zijn kind. Iutusschen had ik, om niets te verzuimen, zijn papieren door een advokaat laten onderzoeken en, ook langs dien weg, de verzekering ontvaugen, dat hij werkelijk Hilda's vader was. Het sprak van zelf, dat hij van nu af bij mij uit en in liep, tot zijn zaken hem dwongen een paar weken elders te vertoeven. Hij drong zich volstrekt niet in; dagelijks vertoefde hij een uur bij ons en wijdde dat natuurlijk hoofdzakelijk aan het kind. Misschien bespeurde hij dat ik hem vermeed. Het gebeurde al thans soms, dat hij kwam en weg ging, zonder mij gesproken te hebben. Nooit echter kwam en vertrok hij, zonder dat ik hem zag. Door mijn venster zag ik het met jaloersche oogen aan, hoe hij, zich onbe spied wanende, vroolijk, ja bijna kinder lijk met het kind speelde. Het stond der groote, statige gedaante met liet gebaarde gelaat zeer goed; ja, somstijds betrapte ik mijzelve op de gedachte, dat het be minnelijk en aandoenlijk was, zooals hij blijkbaar zijn best deed om het kleine hartje te winnen. Meestal echter gaf het mij een gevoel van bitterheid, dat hij, ik wal niet zeggen mij meer en meer verdrong uit het hart van het kind, want het was tegen mij nog even lief als

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1904 | | pagina 1