Zaterdag 8 April 1905.
2e Jaargang
Wees U Zelf!
Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken
Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER".
Het zoekende Lieht.
DE AFGESCHEIDENEN.
„Scripta manent".
EEMLANDER.
Verschijnt
Woensdags en Zaterdags.
Bureau
Hendrik van Viande n straat 28;
Abonnementsprijs
Per jaarf 3.00
Franco per post- 3.50
Per 3 maanden- 0.75
Franco per post- 0.90
Prijs der adverteutiën
Van 1 tot 5 regels 0.40
vooi iederen regel meer0.08
(Bij abonnement aanmerkelijke korting.)
i.
Vrees niet lezer.
We gaan niet theologiseeren.
We wenschen slechts wat historie te
;even.
En als rechtgeaarde geschiedschrij-
rs zullen wij de bron, waaruit wij
uitten er bij noemen.
Onze gegevens zijn ontleend aan een
rcrk van den heer de Bosch Kcmper,
etiteld
„De geschiedenis van Neder-
and na 1830."
Zools onzen lezers bekend zal zijn
lebben de Afgescheidenen reeds zeer
ang geleden zich gesepareerd van de
ïervormde Kerk.
We vonden over dit feit eeuige zeer
nteressante bijzonderheden in het werk,
dat wij noemden, zoodat het ons niet
onwaarschijnlijk leek, dat er onder onze
ezers wel eenigen waren, die daarin
lelang zouden stellen.
Bovendien hebben we .daarmee nog
en ander doel, waarop we nader terug
uilen komen.
De woordvoerders der oude rechtzin
nige Hervormde kerkleer, die na 1830
de afscheiding in het leven riepen, waren
twee jeugdige predikanten.
Hendrik de Cock, in 1823 propo
nent geworden, werd na in eenige andere
ilaatsen gestaan te hebben in 1829 te
Jlrum beroepen.
Aanvankelijk behoorde hij tot een
racer liberale richting, maar, na van
onrechtzinnigheid door een zijner ouder-
ingen te Ulrum verdacht te zijn geweest,
doeg hij geheel over.
Zijn vurige prediking vond grooten
lijval. De vijandige geest tegen anders
denkenden viel bij velen zijner hoorders
n den smaak.
De hoofdgedachte, waarvoor hij propa-
;eerde leert men het best kennen uit
de voorrede van twee geschriften door
lem uitgegeven en die wij aldus kunnen
samenvatten
Er was bij velen afwijking van de
ware leer en de formulieren, die geheel
en al op Gods woord gegrond waren;
men moest naar den godsdienst der
vaderen terug."
Zijn aanhangers buiten zijn gemeente
wilden weldra hunne kinderen niet meer
laten doopen door „ongeloovige" predi-
Een goede daad Ie mogen doen, maakt
voldoende gelukkig.
Uit het Duitsch
EBNST TAN WILDENBRUCH»
12).
„Zie je," zeide zij, „als je me nog
langer zoo verwent, zal ik nog zoo dik
worden, dat je me heelemaal niet meer
omarmen kunt het begint nu al."
Stil vergenoegd hoorde hij haar ge
snap aan. Wat maakte het hem ge
lukkig, dat zij zoo tevreden was! Hoe
weinig had zij noodig om tevreden te zijn!
Het rijtuig had intusschen den straat
weg verlaten en een weg dwars door
het land ingeslagen. Thans kwamen
op eenigen afstand de bladerlooze boom
toppen van een wijd uitgestiekt park
in 't gezicht.
kanten en hun evenmin het godsdienst
onderwijs opdragen.
De Cock had er geen zwarigheid in
dit te doen. Door andere predikanten
werd De Cock natuurlijk ernstig be
streden met mond en pen en de strijd
lustige godsdienstleeraar liet niet na om
„het venijn* in de geschriften zijner
tegenstanders behoorlijk aan het licht
te brengen.
Voor de curiositeit schrijven we hier
do titels af van een paar brochures door
hem geschreven:
Verdediging van de ware Gerefor
meerde leer en van de ware Gerefor
meerdent, bestreden en ten toon gesteld
door twee zoogenaamd Gereformeerde
leeraars, of de schaapskooi van Christus
aangetast door twee wolven en verdedigd
door H. de Doek, Gereformeerdleeruar
te U1 r u m, en'
Wederleggings van het goddelooze stuk,
getiteld-. Beschouwing van de belijdenis
des gelooft-, onlangs door een onbekende
Nachtuil uitgegeven, met oogmerk om den
afschuwe(ijkeu lealverdienst des vrijen
wils op te rigten, door H. de Cock,
Gereformeerd leeraar onder 't Krujs, om
Christus' wil, 1S35
In eqn van zijn geschriften velt D e
Cock éen oordeel over de Evangelische
Gezangen eat niet malsch. Deze zijn
niet alleen ,strijdig met Gods woord
doch de heer D e C o c k heeft nog andere
attributicvcn tot zijn beschikking.
Wat denkt Ge van de volgende bloem
lezing? De vrome schrijver noemt ze:
„Een Gode onbehagend getier, een
te zamen geflanste Alcoran, waarin de
tot zaligheid noodige waarheid uit blind
heid of trouweloosheid is verzwegen;
een geheel van 192 Sireensche minne
liederen, gedicht om de Hervormden al
zingende van hun zaligmakende leer af
te trekken en een valschc leugenleer in
te voeren."
Wat wij hier afschreven kenschetst
dezen predikant al genoegzaam als een
tamelijk hartstochtelijk strijder voor zijne
beginselen. Hij ziet er niet tegen op
zijn tegenstanders u voor te stellen als
„Phariseën, die Goddeloosheid en duren
plicht en eed lasteren, verleidende door
Remon8trantsche dwalingen."
De predikanten Redingius en Brouwer,
tegen wie Cock zich voornamelijk richtte
leverden geene klachten in, doch het
Classikaal bestuur van Middelstum
meende den 19n December 1833 den
Plotseling kwam Anna's hand van
onder de dekens te voorschijn en vatte
die van den baron.
„Eberhard," vroeg zij zacht, terwijl
zij zich tot hem over boog, „is het dat?"
Hij zag haar in het gelaat.
„Dat is het," antwoordde hij.
Ze verstomde. Hare oogen stonden
groot en ernstig.
„Bevalt het je?" vioeg hij eenige
oogenblikken later.
„Het schijnt wondervol," gaf ze
fluisterend ten antwoord. Dan wees zij
met den vinger vooruit.
„En dat daar is dat het slot?"
Boven de toppen der boomen in het
park verrezen somber de donkere muren
van een groot gebouw.
„Dat is het slot," bevestigde hij.
Hij nam hare hand, die zij langzaam
liet zinken. „Bevalt je dat ook?"
Ze knikte peinzend met het hoofd en
nadat zij even gezwegen had, vleide zij
zich tegen hem aan.
„Eberhard," zeide zij zacht, „kunnen
we niet aan het park uitstappen en naar
het slot wandelen?"
„Wil je dat liever?" vroeg hij.
Ze knikte toestemmend; ze had
nauwelijks kunnen zeggen waarom, maar
ze wilde het werkelijk liever. Het was
niet onmogelijk, dat haar dat groote,
donkere gebouw een weinig bevreesd
had gemaakt.
Het park liep uit in de weilanden in
predikant De Cock te moeten Schor
sen wegens „ergelijken handel."
De veroordeelde kwam in hooger be
roep bij het provinciaal kerkbestuur van
Groningen, dat De Cock wegens het
openlijk hoonen van twee achtenswaar
dige predikanten en het zaadstrooien
van verdeeldheid enz. veroordeelde tot
eene schorsing van 2 jaren (1 April
1834).
Bij bet beroep op de Synode besliste
deze vergadering: dat aan De Cock,
van af den 16n Juli 1834 den tijd van
een half jaar zou verleend worden om
aan het provinciaal kerkbestuur zijn be
rouw te doen blijken en dat hij gedu
rende dien tijd in zijn dienstwerk ge
schorst zou zijn.
In dien tu8schentijd was de scheuring
ook elders begonnen.
H. P. Schol te, een jong dweepziek
man met een ondernemend karakter,
predikant te Genderen in Noord-
Brabant predikte met niet minder harts-
tochtelijkcn ijver dan De Cock.
Andèrsdenkehdep werden door hem
ip zijne predikatiën als leugenprofeten,
Baiilspriesters en afgodendienaars voor
gesteld, terwijl hij de geschriften van
De Cock bij zijn gemeente aanbeval.
Om meer dan een overtreding van de
kerkelijke reglementen werd hij bij het
classikaal bestuur van Heusden wegens
rustverstoring aangeklaagd
Terwijl deze klacht nog in onderzoek
was, kwam S c h o 11 e den 8n October
1834 te Ulrum bij den geschorsten
predikant De C o c k, die verzocht of
deze in de gemeente Ulrum mocht
preeken, welk verzoek echter door den
consulent werd geweigerd. Hoewel de
consulent volgens de vigeerende regle
menten volkomen gerechtigd was tot
deze weigering, verklaarde De Cock
dat desVrijdags toch door S c h o 11 e
gepreekt zou worden, wat dan ook wer
kelijk geschiedde. De predikant spaarde
op den kansel zijn tegenstanders niet,
terwijl hij o.a. verklaarde, dat gehoor
zaamheid aan de kerkelijke verordenin-
ningen met verdoemenis van den ver
toornden God zou worden achtervolgd.
Tegen den volgenden Zondag werd
het houden van het avondmaal aange
kondigd.
De betrokken kerkvoogd weigerde
toen evenwel het benoodigde voor het
vieren van het avondmaal te verschaffen
op grond van onwettigheid van de bij-
den omtrek; het werd door muur nog
hek afgesloten.
Toen nu het rijtuig de plek bereikt
had, waar de parklaan den straatweg
doorsneed, gaf de baron bevel, halt te
houden.
„Kom dan maar," zeide hij tot Anna,
„we zullen hier uitstappen en verder te
voet gaan."
Fluks wierp zij de doeken van zich
en, op zijn hand geleund sprong zij op
den grond.
Terwijl het rijtuig naar het slot door
reed, schreden zij beiden, arm in arm,
het park in.
Hun weg voerde door een laan van
hoogstammige, oeroude beuken. In de
bladerlooze kruinen suisde de wind, die
steeds heviger geworden was en bijna
tot een storm was aangegroeid. De
boomen bogen zich en negen kreunend
voor den wind; de kale takken sloegen
kletsend tegen elkaar; een koor van
wel duizend vreemde geluiden, een
kraken, fluiten en huilen vervulde de
lucht.
Onwillekeurig drukte Anna zich dich
ter tegen haar geleider aan. Voor de
eerste maal zette zij den voet op Fahren
waldschen bodem en het was, alsof de
geesten en demonen, die dit gebied be
woonden, haar kwamen begroeten.
De baron voelde hare angstige be
weging; hg zeide tot zichzelven, dat hij
haar nu daar had, waar hij haar hebben
eenkomst, waarop De Cock hem „in
naam van God de eeuwige verdoemenis
aankondigde."
De daaropvolgende Zondag predikte
de consulent Smith, wicn bij het af
klimmen vau de preekstoel door D e
Cock openlijk verweten werd, dat zijn
leerrede onrechtzinnig was
Toen de predikant Smith opnieuw
weigerde toe te staan, dat S c h o 11 e
zou preêken en de middagbeurt zou waar
nomen, werd hij bij het verlaten van
het kerkgebouw tegengehouden en ge
stompt.
Met behulp van S c h o 11 e, die deze
mishandeling afkeurde, gelukte het den
predikant in veiligheid te brengen.
Een gevolg van het een en ander
was, dat de predikant S c h o 11 e door
het classicaal bestuur van Heusden
eveneens werd geschorst.
(Wordt vervolgd).
De heer Talma, die sprekende over
het GiVZs-artikel van dr. Bos, er aan
herinnerde dat „geschriften blijven", zou
verstandig gedaan hebben niet te ver
geten dat ook de Handelingen
blijven, zoodat ieder zich steeds zal kun
nen overtuigen van de weinige betrouw
baarheid van sommige zijner verkla
ringen.
Toch had hij, desgewild, zich van
iedere „parlementaire onjuistheid" kunnen
onthouden, daar de gegevens voor een
juiste beoordeeling te zijner beschikking
stonden.
Naar aanleiding van de beruchte
rekensom-legende werd gisteren door
hem verklaard „dat de heer Wielenga
in de Nieuwe Arnhemschc Ct.
heeft aangeboden de door hen gedane
beweringen voor een eeregerecht te
brengen, hetgeen niet aangenomen is
zoodat men 't recht niet heeft hem van
laster te beschuldigen."
De heer Wielinga heeft niui
mcr die aanbieding tot ons ge
richt. Had hij dat gedaan, wij zouden
hem op de meest hoffelijke wijze ge
antwoord hebben, dat er ons niets aan
gelegen was liet bewijs te zien, dat men
hem in zake die legende om den tuin
had geleid, of dat hij op gezag van
anderen voor feiten had gehouden,
wat slechts veronderstellingen waren,
wilde, maar een gevoel alsof hij onrecht
pleegde, kwam in hem op. Het scheen
hem toe, dat hij den jager geleek, die
in een vreemd werelddeel een stuk wild
gevangen heeft en het naar zijn eigen
land heeft meegebracht. Zou het vreemde
wezen zich aan de lucht der nieuwe om
geving gewennen?
In gedachten verzonken waren zij
voorwaarts geschreden. Dan ving Anna
aan:
„Zie je, nu begrijp ik waarom de
menschen je park het Silezische Paradijs
noemen; ik vind liet zoo mooi, dat de
tuin zoo geheel open is; nu kunnen de
arme, vermoeide lieden, als zij van het
veld huiswaartskeeren, hier binnen treden
en zich onder de prachtige, schaduwrijke
boomen verpoozen.
„Bevalt je dat?" vroeg hij terug.
„Dat verheugt me. Vroeger was er
een ijzeren hek rondom het park; maar
dat heb ik laten wegnemen."
„Heb jij dat gedaan?"
„Ja," zeide hij eenvoudig.
Ze gaf een rukje aan zijn arm; beiden
bleven staan.
„Eberhard," zeide zij zacht, terwijl
ze hem in de oogen zag, „weet je wat
ik geloof? Dat jij de beste, goedhartigste
mensch bent, die er op aarde is.'
Hij wendde het hoofd ter zijde, als
wilde hij haar blik ontwijken. Er zijn
menschen, die het niet goed kunnen
hebben, dat men met hen over hen
maar dat het ons te doen was om b e-
w ij z e n en nu deze door heui niet
worden geleverd, door ons oen onder
zoek zou worden ingesteld naar de al
of niet waarheid.
Wel heeft de antirevolut. Arnhem
mer iets in dien geest geschreven, doch
de toeleg om daardoor een wapen tegen
ons in handen te krijgen, was te duidelijk
om er op in te gaan.
Voor een cerogericht viel niets uit to
maken. De zaak is kristalhelder, even
helder als het feit dat de heer Talnia
haar in Kanier onjuist heeft voorgesteld.
Ook daarvoor is de uitspraak van een
ceregericht onnoodig, omdat de feiten
spreken.
Die feiten zijn deze:
De heer Wielenga heeft volgons het
verslag in het antirevolutionair blad Do
A r ii li e in m e r te Schaarsbcrgen ver
klaard, dat op de openbare school liet
beruchte rekensommetje wordt opge
geven.
Door ons om bewijs gevraagd, verklaart
hij geen feit bedoeld, doch slechts een
veronderstelling uitgesproken te
hebben, een illustratie van wat had
k u n n e n zijn.
De vorm van hot bericht in D o
Arnhemmer bewijst evenwel dat de
verslaggever dit woordelijk gekopieerd
heeft.
Ook is door dezen de beweerde fout
nimmer erkend.
Daarna komt deze predikant met
„feiten", bewijzen.
Welke waarde deze „feiten" hebben,
bleek uit ons onderzoek, meegedeeld in
ons no. van 24 Maart.
Weluu, de heer Talma heeft van den
inhoud kennis genomen, althans kunnen
nemen.
Hij weet, of moet weten, dat het
„feit" geen feit is; dat de heer Wielinga
ten onrechte zich daarop beroept.
En nu weet de heer Talma, om dezen
politieken geestverwant te rehabilitoeren
op kerkelijk gebied behoort de hoer
Taluia lot „een genootschap dat," vol
gens ds. Wielinga en de zijnen „niet
de Kerk des Heeren zijn kan,"
en de openbare school in de oogen
der „geloovigen" te kunnen b ijven
bezwalken, niets beters te doen dan de
1) Men zie voor het verdere moois het
beslnit van den Kcrkeraad der Gerefor
meerde Kerk te Wilnis, medegedeeld door
mr. Treub (Handelingen pag. 15G5.)
zelve spreekt. Misschien ook, dat hij
aan den voormiddag terugdacht, waarop
het weinig had gescheeld, dat hij den
ouden Joliann had doodgeslagen, en dat
daarom haar lof hem ongerechtvaardigd
toescheen. Hij antwoordde althans niet
en drukte slechts haastig hare handen.
Daarop legde hij haar arm weder in de
zijne en wandelde met haar verder.
Halfweg de beukenlaan sloegen zij
een zijpad in, en terwijl nu het park
zich als een uitgestrekt boscli aan hen
voordeed, bemerkte Anna eerst recht
hoe schoon liet was.
„O, Eberhard," sprak zij vol bewon
dering, hoe heerlijk moet dit alles zijn,
wanneer het eenmaal lente is en alles
groeit en in blad staat!"
Nu legde hij zijn arm om haar hoen;
zij voelde zijn hartstochtelijken druk.
„Denk je, dat het mooi zal zijn?
Geloof je, dat het je bevallen zal? Dat
je gelukkig zult zijn? Geloof je dat?"
„O zeker, zeker geloof ik dat," ant
woordde zij, terwijl ze moeite deed hem
niet te laten bemerken, dat zijne plotse
linge hartstochtelijkheid haar schrik aan
joeg.
Wordt vervolgd.