Ieder vrijzinnige in het
district Amersfoort dient
zich op ons blad te abon-
neeren.
KIEST.
„Amersfoortsche Keitjes."
ADVERTENTIËN.
J. G. DE JAGER ZOON,
Langestraat 60-62 bij da Krommsstraat, AMERSFOORT - Telefoon 115.
Salon voor Ververschingen.
men de Koningin niet eens de gele
genheid had gelaten om van die rede
voeringen in de Handelingen kennis
te nemen. De zaak die het geldt is
zeer ernstig.
Wanneer men voorstander is van
een constitutioneele monarchie, dan
moet men de plaats, die de vorst in
neemt, in het oog der natie niet zoo
terugdringen dat het slechts een cere-
monieele vorm is.
Ook bij de bekende Overijselsche
kwestie heeft de minister de goede
vormen miskend. De heeren zullen
zich herinneren, dat de Staten bijeen
geroepen werden op een tijd, dat er
een vacature was. De Staten waren
dus onvoltallig, zoodat de kans bestond
dat de liberalen in de minderheid zou
den blijven. Er is toen een voorstel
gedaan tot verdaging, en toen dat
verworpen werd, hebben de vrijzinni
gen de vergadering verlaten, zoodat
deze niet kon doorgaan. Verder wil ik
over de zaak zelve, of ik het gedrag
dier heeren goed- of afkeur niet spreken.
Toen dat geschied was, was de zaak
heel eenvoudig, men had een tweede
vergadering moeten bijeenroepen. De
commissaris heeft daarvoor dan ook
verlof aan de Koningin gevraagd, maar
Kuyper was op reis en liet het stuk
liggen. En toen hij terugkwam stelde
hij in den ministerraad voor de zaak
bij de wet te regelen. Had een liberaal
minister hetzelfde gedaan, er zou een
geschreeuw zijn opgegaan in den lande
over het schenden der rechten van de
Kroon.
De president-minister was van oor
deel, dat de zaak moest worden gere
geld bij de wet, hoewel de beste
staatsrechtsgeleerden dit niet noodig
achtten. De minister heeft den Over-
ijselschen statenleden verwijten gedaan
van plichtsverzuim en ongehoorzaam
heid, maar hij vergat dat zij geen
ambtenaren zijn en dan ook slechts
verantwoording verschuldigd zijn aan
de kiezers.
Toen nu de statenleden zich om het
ingediende wetje niet bekommerden,
maar overgingen tot verkiezing der
Eerste Kamerleden, liet de regeering
het wetsontwerp in de steek en de
gekozenen werden toegelaten. Het pres
tige van de regeering wordt zeker door
deze geheele geschiedenis niet hoog
gehouden.
De nieuwe koers is ook blijkbaar
in de benoemingen. Dit is een zeer
moeilijk punt. Ik zal geen benoemingen
aanhalen, daar ik dan allerlei persoon
lijke zaken zou moeten bespreken.
Maar dit is een feit, dat ieder die met
aandacht de benoemingen onder deze
regeering heeft gadegeslagen, wel ge
troffen zal hebben, dat bij al de benoe
mingen de invloed van de officieele
adviseurs zeer gering is geweest, en
die van de niet officieele adviseurs
juist zeer groot, terwijl meer dan ooit
op de godsdienstige denkwijze gelet
is. Ik zal slechts getuigenissen aan
halen van voorstanders dezer regeering.
Bij de voorlaatste staatsbegrooting is
vooral op de benoemingen door Mr.
Troelstra gewezen.
Eigenaardig is, dat de heer de Sa-
vornin Lohman, die anders altijd in
alles de regeering verdedigt, niets
anders zei dan dat hij het beter achtte,
dat bij benoemingen niet op de over
tuiging der candidaten werd gelet.
Een ander getuigenis is dat van
Mr. T. de Vries een anti-revolutionair
dagbladschrijver, die in de Christen-
Demokraat, naar ik meen, schreef
Wanneer het gunstelingen»-slel-
<sel en het nepotisme komt in de
«plaats van de bevordering naar
«rechtmatige verdienste, dan duurt
«het gewoonlijk niet lang of er zijn
«individuen te vinden, die elk middel
«aangrijpen om in de gunst te komen
«en dan komt de ernst om door
«arbeid iets te leveren, genoeg in
«discrediet.
«Het optreden in de politiek van
«de «jongens» van de Rijksverze-
«keringsbank was in dat opzicht
«karakteristiek en vond in andere
«kringen onder verfijnde vormen tal
«van paralellen.»
Dat is het woord van een anti-revolu
tionair journalist.
Wanneer we nu letten op den wet-
gcvenden arbeid dezer regeering, dan
is er nog meer reden tot bezorgdheid.
Ik zal niet alle wetten behandelen,
maar wil me bepalen tot de voornaam
ste De Drankwet en de beide Onder
wijswetten, de Hooger Onderwijswet
en de Lager.
Van de Drankwet zal ik niet veel
zeggen. Ik geloof dat zelden een pro
duct is verschenen, dat meer wetge
vende onmacht karakteriseert dan deze
wet. De Drankwet wordt algemeen
beschouwd als zeer gebrekkig en voor
toepassing bijna onvatbaar. Nu erken
ik, dat deze materie zeer moeilijk is.
Wanneer men niet, zooals in Amerika,
tot algeheel verbod overgaat, is het
uiterst moeilijk uit te maken hoe ver
men gaan kan. Daarom was het dan
ook zoo moeilijk de eerste Drankwet
in elkaar te zetten. Maar waar nu zoo
veel jaren van ervaring achter ons
liggen, had men toch mogen verwach
ten dat er iets beters was gekomen,
maar deze wet is integendeel nog
ingewikkelder. Ik heb wel eens gehoord
dat het zoo gelukkig is, dat de Neder-
landsche rechters en ambtenaren zulke
verstandige menschen zijn. Maar dat
is een ongelukkige troost en daarmee
dekt men dan ook volstrekt niet de
gebrekkigheid dezer wet.
Ook over de beide onderwijswetten
kan ik geen gunstig oordeel uitspreken.
Ons Hooger Onderwijs stond zeer goed
bekend, ook in het buitenlandterwijl
onze hoogleeraren den naam hadden
van zeer bekwame mannen te zijn.
De eenigste klacht, die men hoorde,
was wel eens de duurte ervan, de
talrijkheid der scholen en de vele
hoogleeraren. Maar toen er meer en
meer studenten kwamen, verstomden
ook die klachten. Ik kan me dan ook
niet voorstellen, dat die herziening van
de wet op het Hooger Onderwijs een
wensch van het volk was.
Waarom was wijziging der wet noo
dig? Het antwoord op deze vraag is
gemakkelijk te vinden. Dr. Kuyper had
25 jaar geleden een instelling geopend,
die nu op denzelfden voet moest worden
gebracht als de openbare universiteiten.
Nu kan de Vrije Universiteit niet vol
doen aan alle eischen die men van
een wetenschappelijk standpunt mag
stellen. Er is geen sprake van dat ik
zou willen zeggen, dat er onder de
anti-revolutionairen geen bekwame man
nen worden gevonden. Maar als we
zien uit welken kleinen kring de hoog
leeraren moeten worden gekozen, als
we zien, dat een man als de Savornin
Lohman, die ieder in Nederland als
een der bekwaamste en grootste staats
rechtsgeleerden zal erkennen, als we
zien dat voor zoo'n man aan de Vrije
Universiteit zelfs geen plaats was, dan
is toch zeker de kring zeer beperkt
waaruit men zijn hoogleeraren kan
kiezen.
Nu geeft de wet op het Hooger
Onderwijs een voorbeeld, dat ook een,
gemeentelijke universiteit op gelijken
voet wordt behandeld als de rijksuni
versiteiten. Aan de gemeentelijke uni
versiteit te Amsterdam zijn dezelfde
rechten toegekend als aan de openbare
hoogescholen. Maar de voorwaarden
waaraan deze hoogeschool moet vol
doen zijn niet te vergelijken met die
aan de Vrije gesteld. Voor deze instel
ling wordt een veel gemakkelijker te
vervullen eisch gesteld. Zij wordt in
een geprivilegieerde positie geplaatst
en daarenboven nog in aanmerking
gebracht voor staatssubsidie, terwijl het
wetenschappelijk gehalte niet zal kunnen
voldoen.
Ik moet zeggen, dat ik door de wet
op het Hooger Onderwijs wel wat teleur
gesteld ben in het wetgevend talent
van Dr. Kuyper. Ik had gedacht, dat
er een geheel nieuwe regeling zou
komen, zooals dat bijv. in Duitschland
en België het geval is, waar een staats
examen bestaat. Dat was tenminste een
beginsel, terwijl men nu niet anders
kan spreken, dan van geknutsel. En
hoe men het nü aanlegt, om uit deze
wet te lezen, dat ze van een Christe
lijke regeering komt, kan ik niet be
grijpen. Zij opent toch de gelegenheid
voor alle andere kleine universiteiten,
die dezelfde voorrechten kunnen ver
krijgen, ook mahomedaansche en zelfs
anti-christelijke.
Wat nu de wet op het Lager Onder
wijs betreft, ook deze is zeer belangrijk,
omdat daarmede gebroken is met
de pacificatiewet van het ministerie-
Mackay, Ik wil wel bekennen, dat ik
nimmer een groot bewonderaar ben
geweest van die pacificatie, ik had
liever de pacificatie willen zoeken in
tegemoetkoming aan de grieven tegen
de openbare school. Men had de open
bare school dichter tot het volk kun
nen brengen, ten, opzichte van het
neutrale karakter mag men niet al te
doctrinair zijn, terwijl men het geven
van godsdienstonderwijs mogelijk moet
maken. Maar zij die het godsdienst
onderwijs vooropstellen, willen juist
het openbaar onderwijs zoo neutraal
mogelijk.
Nimmer heb ik getwijfeld aan de
goede trouw van hen, die de pacificatie
als het eind van den schoolstrijd be
schouwden, maar wel heb ik gevreesd
voor de mannen, die achter de staat
kundige leiders stonden, die steeds
meer van den Staat verlangden, die
steeds verder wilden gaan.
De heer van Vlijmen zeidedanook:
Ons ideaal is, dat geen kind van
Christelijke ouders om financieele rede
nen de openbare school zal moeten
bezoeken.» 't Slot zal dus zijn, dat
men overal voor de verschillende ge
zindten kostelooze scholen zal moeten
oprichten. De overtuiging staat dan
ook bij mij vast, dat, blijft deze re
geering, zij niet zal rusten voor dal
het bijzonder onderwijs geheel voor
rekening van den Staat komt. Reeds
bij deze wet wordt meer gegeven dan
noodig is en wel voor frater- en zus
terscholen. Een der katholieke leden
van de Tweede Kamer erkende dat,
toen hij zeide: voor dat geld zullen
wel kapellen en kloosters worden ge
bouwd, maar voegde hij er bij
hinderen die U dan? Neen hinderen
doen ze mij volstrekt niet, ik eerbiedig
in ieder opzicht den godsdienstzin van
andersdenkenden, maar ik vind het on
billijk, dat die kapellen en kloosters
subsidies krijgen van den Staat, buiten
het gewone budget van eerediensten
om, onder den naam dat ze voor de
scholen bestemd zijn.
Er is bij de Tweede Kamer van tal
van Limburgsche onderwijzers aan
openbare scholen een adres ingekomen,
om ook op hunne belangen te letten,
daar zij vreezen, dat in hunne provincie
het leekenonderwijs geheel door het
onderwijs van kloosterlingen zal ver
drongen worden, tengevolge van de
wet. Wanneer de Roomsch-katholieken
aan de kloosterscholen de voorkeur
geven, dan wensch ik ze volkomen
vrij te laten.
Bij den strijd, die in Frankrijk tegen
de congregaties is gevoerd, zou ik dan
ook niet aan de zijde van Combes,
maar aan die der kloosterlingen hebben
gestaan. Ik verlang dat de congregra-
ties geheel dezelfde rechten en vrij
heden verkrijgen, als andere vereeni-
gingen bezitten, maar zij mogen geen
geheel gepriviligieerde positie verwer
ven. De Staat mag niet door zijn
subsidies pressie uitoefenen ten behoeve
van de kloosterscholen.
Ik zal niet spreken over de verschil
lende voorgestelde wetten. Nog tal van
wetten zijn ingediend die groote reden
tot bezorgdheid geven. Ik wijs op de
Tariefwet. Veel is er reeds over gespro
ken en geschreven, zoodat ik er niets
van zal zeggen. Maar zeker kan men
er van zijn, dat al treedt Harte af, er
toch een protectionistische wet zal
worden voorgesteld, daar de regeering
daaruit de gelden wil halen, noodig
voor de sociale wetgeving.
Er zijn nog wetsvoorstellen ingediend
die reden geven tot groote bezorgd
heid. Maar nog grooterc bezordheid
geeft de grondslag dezer regeering.
De reden van haar bestaan, naar haar
uitlatingen en die harer verdedigers
is, dat zij is een christelijke regeering.
Niemand zal bezwaar hebben tegen
een christelijke regeering, maar wel
tegen een regeering, die zich christe
lijk noemt, een staatkundige partij, die
den naam Christenen als zoodanig
gebruikt. Een zelfde feit heeft plaats
gehad in het laatst der achttiende
eeuw. Het doet denken aan de partij
der Patriotten, die alle anderen, vijanden
des vaderlands noemden. Zoo ook nu,
nu men Christelijk noemt, slechts wat
gereformeerd en katholiek is en van
de andere richtingen slechts hen als
christenen beschouwt, die op anti-revo
lutionairen of katholieken hun stem
uitbrengen. Die dat niet doen zijn
paganisten. Dat is de antithese. Mij
komt het voor, van aanmatiging niet
bevrijd te zijn, op een dergelijke manier
uitsluitend aanspraak op den naam
christelijk te maken. Ware zulks waar,
dan zouden de vorige regeeringen niet
christelijk moeten zijn geweest, hetgeen
moest blijken uit hun wetgevenden
arbeid. En wanneer zij dan onchriste
lijke bestanddeelen bevatten, dan was
aan hen de taak geweest ze er uit te
verwijderen, waartoe geen pogingen
zijn aangewend. Zij hebben ze dus
niet gevonden of de regeering heeft
in dit opzicht haar plicht verzaakt.
Indertijd heeft deze minister in de
Kamer een uitdrukking gebruikt, die
veel sensatie in den lande heeft ver
wekt, nl. dat men God in het staats
recht had geücarteerd. Zijn dan onze
wetten in strijd met Gods geboden?
Men kan op een dergelijke wijze wel
indruk maken op menschen die met
de inrichting van ons staatsrecht niet
bekend zijn. Ik acht Mijne Heeren,
het een geluk voor een volk, wanneer
de geloofskwesties sluimeren, geloofs
strijd leidt tot niets en wekt verbitte
ring. Deze minister schijnt er echter
anders over te denken. Bij de laatste
begrootingsdiscussies heeft men het
nog kunnen hoorener heerschte een
periode van lamlendigheid en dofheid;
de schoolwet van 1857 was daarvoor
het bewijs. Nu, God zij dank, dit voegde
de minister er bij, een periode van
tegenstellingen, van worsteling in het
rijke leven, van differentieering. Als
de differentieering leidt tot splitsing
van burgers van eenzelfde vaderland,
tot verdachtmaking van geloofs- en
godsdienstzin van anders-denkenden
en van hunne staatkundige richting,
als de differentieering moet leiden tot
aanmoediging van schijnheiligheid en
godsdienstig vertoon, dan zou ik liever
de voorkeur geven aan de periode
van lamlendigheid en dofheid.
Mijne Heeren, ik wensch ten slotte,
want ik geloof reeds te lang gesproken
te hebben een vraag behandelen, die
dezen avond niet onbesproken mag
blijven, de vraag: Wanneer de linker
zijde de meerderheid mocht erlangen
zal zij dan in staat zijn te regeeren?
Wanneer men de tegenstanders |hoort,
dan worden de verschrikkelijkste ge
volgen in het uitzicht gesteld. De
socialisten zouden de leiders worden
en we zouden krijgen een socialistische
regeering, althans een regeering die
alles moet doen wat de socialisten
willen.
Nu moet ik eerlijk bekennen, dat
ik niet begrijp, hoe ernstige menschen
met dezen vogelvcrschikker kunnen
schermen. Er bestaat geen diepgaander
verschil, dan tusschen de liberalen en
de socialisten. Op economisch en staats
rechterlijk gebied, bestaat tusschen
socialisten en liberalen een groote
tegenstelling. De liberalen wenschen
zoo min mogelijk de individueele vrij
heid te beperken, de socialisten willen
den meest absoluten staatsdwang,
anders kunnen zij hun idealen niet
verwezenlijken.
De liberalen willen zooveel mogelijk
de onderling maatschappelijke ver
houdingen doen groeien en op recht
vaardiger gronden vestigen. Den
socialisten is een onmisbare voor
waarde de klassenstrijd ten einde, een
enkele maatschappelijke klasse het
overwicht te bezorgen. Op economisch
gebied handhaven de liberalen het
persoonlijk grondbezit, de socialisten
willen het collectief bezit, het bezit
der gemeenschap. Als we nu zien,
dat die tweede partijen zoo diametraal
tegenover elkaar staan, dan zouden
we moeten aannemen dat de liberalen
wanneer ze socialistisch wilden re
geeren, met pak en zak naar de socia
listen moeten overloopen. Zij zouden
hun tradities moeten prijsgeven en hun
beginselen bovendien.
Trouwens uit de uitingen van de
socialisten blijkt voldoende, dat zij
zich geen illusies maken, van een
liberale regeering, maar dat ze, vol
komen eerlijk, bekennen dat ze van
een liberale regeering even weinig
verwachten als van een clericale.
Er is echter nog een ander gevaar,
dat meer schijn van waarheid heeft,
nl. de vraag: zullen de liberalen,
met het oog op hun verdeeldheid,
wel in staat zijn om te kunnen
regeeren. 't Is waar, men heeft de
onderlinge geschilpunten steeds zeer
op den voorgrond gesteld, terwijl
men de groote punten van overeen
komst over het hoofd heeft gezien.
Er is vaak meeningsverschil, maar hoe
kan dat anders bij zelfstandig denken
de menschen. Er zijn echter nog heel
wat punten van overeenkomst genoeg.
Ik zou de vergadering in overweging
willen geven eens de programma's
der verschillende liberale fracties naast
elkaar te leggen, dan zal ze zien
hoeveel punten van overeenkomst
er zijn.
Nog tal van hervormingen worden
eenparig gewenscht. De inwilliging
en de totstandkoming daarvan eischen
wel vier jaren regeering, zoodat de
vrees, dat niet met vrucht kan worden
geregeerd, volstrekt niet behoeft te
bestaan.
Ook het ministerie, waarin ik het
voorrecht had zitting te hebben, en
dat in 1897 aan het bewind kwam,
heeft toch ook vele belangrijke her
vormingen tot stand kunnen brengen,
terwijl toch in hoofdzaken ook wel
verschilpunten bestonden. Nimmer heeft
meeningsverschil tot moeilijkheden
aanleiding gegeven; die bestonden
alleen in de verbeelding onzer tegen
standers.
Wie niet op den liberalen candidaat
wil stemmen op grond van de ver
deeldheid, wijs ik op het verleden.
De heer de Savornin Lohman heeft
eens tot een reporter in een intervieuw
gezegd: de liberalen hebben altijd ge
meend, dat zij alleen in staat waren
te regeeren. Ik voor mij, acht me van
zoo'n zelfoverschatting vrij, maar geloof
dat niemand onzer beweert, dat wij
het monopolie op gebied van staat en
regeering zouden hebben, maar ik
meen met het oog op het verleden, er
wel zeker op te mogen wijzen, dat
wat de liberale partij sedert 1848 heeft
tot stand gebracht op het gebied van
wetgeving, voorzeker eenige reden
geeft, om ook voor de toekomst aan
spraak te mogen maken op het ver
trouwen der natie.
Kiest, als men op reis gaat, om mede te nemen, een
trommeltje met stadsgezichten, gevuld met
Aanbevelend
CONFISEURS.