No. 47.
Woensdag 14 Juni 1905.
2e Jaargang
Wees V Zelf!
Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken
Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER".
Het zoekende Lieht.
Kurhaus-Menschen
L. J. Weruméus Buning-Ilcken.
FEUILLETON.
DE EEMLANDER.
Verschijnt
Woensdags en Zaterdags.
Bureau
Hendrik van Viandenstraat 28
Abonnementsprijs
Per jaar1 3.00
Franco per post- 3.50
Per 3 maanden- 0.75
Franco per post- 0.90
Prijs der advertentlën
Van 1 tot 5 regels0.40
voor iederen regel meer0.08
bij abonnement aanmerkelijke korting.)
Zij die zich met ingang van
1 Juli op ons blad abonucc-
ren, ontvangen de tot dien
datum verschijnende Hunl
uiers CKATIS.
door
„Und 8ind sie aoch herzleidcnd?" dat
was de eerste vraag, die het „wande
lend nieuwsblad," „locale Anzeiger,"
mij deed, maar helaas! niet de laatste.
Ja, ich bin auch herzleidend!" „Ja,
soooo, das hatte ich mir schon gedacht!"
en de oogen werden nog ronder, en
ook de moeder kwam dichterbij, ze riep
ook al „6000" en beiden keken mij
hoogst bedenkelijk aan en riepen als
uit éen mond: „Sie sehen sehr elend
us!"
Goeie hemel! Toen ik tien dagen
geleden voor 't eerst na een ziekte van
drie maanden, in den spiegel keek,
knikte ik mijzelf eens toe en dacht:
„een miserabel mager persoontje ben je
geworden, dat is niets anders, maar,
ziekelijk zie je er toch heelemaai
niet uit!"
En nu „elend" en dat op dien
graftoon! 't"Was of mijn hart nog
luider bonsde dan anders, of ik mij in
eens veel zwakker voelde, en als niet
die twee paar ronde nieuwsgierige
oogen, die een wereld van vragen in
hielden, op mijn lachspieren begonnen
te werken, vrees ik, dat ik als drie
dubbele invalide weer naar bed was
getogen. Dit was mijn eerste kennis
making met de „klatsch." De dochter
een veertigjarige schoone, wier scherpe
tong hoogst waarschijnlijk alle aanbid
ders op de vlucht had gejaagd, zat
iederen ochtend in de leeszaal, een zeer
eigenaardig, fraai handwerk voor zich,
en, auiveerde nu een nieuweling, dan
stelde ze zich dadelijk voor en infor
meerde zeer belangstellend naar je ge
zondheid. Hadt je nu het ongeluk om
te zeggen: „wat een fraai handwerk,
dat is zeker moeilijk?" dan was je
er bij, en je zat net zoo vast als een
vlieg in een spinneweb. In minder dan
geen tijd was je ook aan zoo'n hand
werk bezig, en, vast zat je, als een
muur, niet aan het handwerk, maar aan
de klatsch.
Je werd verward en moe in het hoofd
van de verhalen over mijnheer A. die
er, o, zeer ontschuldig uitzag, maar de
kat in het donker kneep, en wiens hart
zóo groot was, dat hij aan één vrouw
niet genoeg had over mej. E. die
haar netten uitwierp om mijnheer C.
te vangen en zich niet schroomde om
op zijn kamer te komen. Ja werkelijk,
ze hadden het zelf gezien èn moeder
èn dochter. En op mijn „nu, als u
beiden er bij waart, dan zal het ook
zoo slim niet geweest zijn," moesten ze
bekennen dat ze het niet gezien, maar
alleen gehoord hadden. Over mevr. X.
die nu al drie weken hier was zonder
te betalen, en haar man, die te boek
stond als een bedrieger enz. enz. Een
oogenblik kwam het idee bij mij op, of
het hier misschieu een asyl was voor
uitgestootenen uit de maatschappij, een
toevluchtsoord voor bankroetiers, mor
monen en dergelijke. Maar neen, zóó
erg was het niet. Het ergste, dat waren
die twee dames Babbelgraag, al was er
daar in dat Kurhau6 op den Rothen
Berg ook een zeer eigenaardig publiek:
een vijftigtal logé's. De dames rang
schikte ik in drie rubriekende hand
werkende, die niet alleen hun handen
maar nog veel meer hun tong lieten
werden, dan de zenuwzieken, die altijd
plaagden, en eindelijk de derde en
kleinste rubriek, met wie je nog eens
een verstandig woordje praten kon, en
die niet altijd hun hart of zenuwen of
ashtma op de tong hadden. En de
heeren nu dat was dunnetjes: éen
groepje leest couranten, en domineert;
ze domineeren 's morgens, 's middags en
's avonds; een tweede groep leest ook
couranten en kijkt naar het domineeren,
en een derde, maar heel klein gedeelte,
nu dat zijn aardige lui, die hebben wat
van de wereld gezien, weten het te
vertellen, durven voor hun opinie uitko
men en vervelen do anderen niet met
urenlange verhalen over hun inwendig
heid.
In dit milieu heb ik twee maanden
doorgebracht. - 't Kurhaus ligt dicht
bij Rothen op den Rothen Berg, en
Zorg eerst zelf goed te zitten, alvorens een
ander te helpen.
Chiueesche wijsheid.
Uit het Duitsch
van
ERNST VAN "WTLDENBRUCH.
29).
Aan haar oom en tante had zij na
tuurlijk moeten vertellen, waarom zij
terugkwam; met bezwaard hart had zij
zulks gedaan, want terwijl zij de ge
beurtenissen van dien nacht met enkele
woorden mededeelde, wai het haar, als
beging zij verraad jegens den ongeluk-
kigen, ondanks alles nog beminden man.
Haar oom had nu „van te voren ge
weten en voorspeld, dat die geheele
bouwgeschiedenis een domheid was
geweest en nog eens slecht eindigen
zou." Hij gaf zich nauwelijks moeite
om voor haar te verbergen, hoe lastig
hare aanwezigheid hem was, terwijl hij
die bovendien, om niet in opspraak te
komen, voor iedereen moest verzwijgen.
Anna's toestand werd langzamerhand
ondraaglijk.
Dan, op zekeren dag, kwam er een
brief voor haar, een brief uit Fahron-
wald, met groote, plompe letters ge
schreven: een brief van Fransje. In
het dorp was het bekend geworden, dat
de baron iederen dag uren lang bij het
grasperk zat, steeds in de beukenlaan
turende; dat hij iederen avond met een
licht in de hand door alle kamers ging,
om zijne vrouw te zoeken, en daarbij
steeds haar naam riep. Dit allei be
richtte Fransje haar.
Toen Anna dat las toen zij be
merkte hoe hij naar haar verlangde,
voelde zij iets als een dolksteek in het
hart. Zij kwam zich zelve voor als een
ontrouwe vrouw, die, haar plicht ver
getende, van haren zieken man was
weggeloopen, in plaats van hem ter
zijde te staan. Op datzelfde oogenblik
kwam er een besluit in haar op, waar
van zij echter tot niemand sprak en
den volgenden morgen was zij onopge
merkt uit het huis van haar oom ver
dwenen.
Het was middag. De zon stond hoog
en in den zonneschijn zat Eberhard von
Fahrenwald, in een deken gehuld, op
zijn bank. Recht tegenover hem, als
daar het er zeer mooi, gezond en goed
koop is, komen met goed weer een massa
menschen uit Rothen om daar hun
café te drinken café mit Kuchen, beide
van zeer onschuldigen aard. De café
lijkt veel op slappe thee en de kuchen,
hebben iets sponsachtigs over zich. In
dichte drommen sjouwen ze dan om een
uur of drie den berg opboven aange
komen, bevorderen ze het schoone uit
zicht en hun café en gaan tegen zes
uur weer weg. Alles is dan door hen
ingenomen, zelfs lees en conversatiezaal,
ze zitten zelfs in de gang. Na afloop
zijn de zalen verpest van menschcngeur.
Maar behalve die middagen, is het hier
zeer rustig, en mij bekwam het ver
blijf hier zeer goed, zoodat na een paar
weken het edele tweetal mij dan ook
herhaalde malen verzekerde, dat ik niet
meer „so elend aussah Daar hoorde
ik op een goeden morgen„Haben Sie
es gehort? Ein Erforschungsreisender
ist hier!" Neen, ik had nog niets ge
hoord, zoodat voor hen het veld braak
lag en ik dan ook in minder dan geen
tijd op de hoogte was van 's mans leef
tijd, zijn antecidenten, zijn geldelijk ge
halte, zijn naam, enfin zijn doopceel was
gelicht. „En is hij ook getrouwd?" vroeg
ik. „Nein, bewahio!" „Nu, Fraulein
B. pas dan maar op, die kon er met
uw hart nog weieens van doorgaan
Een tweede: „Bewahre! die Manner!"
en de oogen werden zoo rond, puilden
zoó uit, 't voorhoofd trok zoo naar boven,
en de verachtelijke toon, waarop ze
„die Manner!" uitsprak, scheen aan te
duiden op diepe kennis van het moreel
gehalte van den man, en op treurige
ervaringen in deze.
De anne Erforschungsreisender zijn
vonnis Was geveld! Maar zijn komst
nu, dat was en bleef een evenement,
en ik voor mij vond het éen van de
merkwaardigste persoonlijkheden, die ik
in mijn leven nog ontmoet had. Twintig
jaren levens had hij besteed om door
te dringen in de geheimen der natuur,
had de voetstappen van Livingstone ge
drukt, en was een der eersten die door
drong in Thibet, het geheimzinnige land
der Budaha's, had Madame Blavatsky
gekend, geheelNoord-enMidden-Amerika
doorkruist, kortom had een groot ge
deelte van de wereld gezien en een
leven geleid vol afwisseling maar ook
vol gevaren en ontberingen, veel had
hij gezien, geleerd en ondervonden; hij
altijd, de oude Johann, zijn oppasser.
Eensklaps zag deze, hoe de baron, de
oogen steeds in de beukenlaan gericht
houdende, van den eenen hoek der
bank naai den anderen schoof. Hij
sloeg oen paar maleii met zijn stok op
den grond, als wilde hij den ander daar
tegenover hem zeggen: „Neem u in
acht, ik pas op!"
Doch de baron lette niet op hetgeen
Johann deed.
Dat was toch geen zelfbedrog, wat
hij daareven had gezien: een gedaante
in lichte kleeding, die achter het struik
gewas van het park voortsloop, naai
den zwaren eik, en zich achter dien
dikken eik verborg.
En die gedaante was dat niet
En nu kwam de rand van een hoed
van achter dien boom te voorschijn
een gele rand, en onder dien rand een
gezicht
Het lichaam rekkende, stond hij van
de bank op op hetzelfde oogenblik
kwam de gedaante achter den boom
vandaan en breidde de armen uit
„Anna!!"
Het was Eberhard von Fahrenwald,
die dien kreet had geuit, doch het had
geklonken alsof tien mannen dien naam
uitschreeuwden.
Nu kwam de oude Johann echter
met groote sprongen over het grasperk
aansnellen. Een blik in de beukenlaan
slaande, zag hij iemand naderen, ja
had den menscli leeren kennen in zijn
grootheid en kleinheid, zijn naam was
wereldberoemd geworden maar on
danks dat alles was hij eenvoudig ge
bleven, vriendelijk en voorkomend, met
stoïcynsche gelatenheid neerziende op
het soms zoo kleine gedoe in het groote
Kurhaus. Als bijen op de bloemen, zoó
zwermde meu in den beginne naar
hem toe.
Uit behoefte aan leering Neen, helaas,
meestal uit nieuwsgierigheid, zoodat men
hem dan ook na een dag of tien met
rust liet. En toen nam ik mijn kans
waar, en nooit heb ik iemand gevonden,
die zóo onderhoudend, zóo gezellig
verhaalde van zijn reizen en wat hij
gezien had. Bij hem geen kieingeestigc
jalouzie, geen achterdocht. „En," na
een urenlang discours over verschillende
godsdiensten, „U is dus Buddhist?"
Neen, dat was hij niet. „Das leuchtet
mir am meisten ein!" Wie kan ook
zeggen, tot welk vakje hij behoort!
Zooveel menschen, zooveel godsbegrip
pen! en met de jaren wijzigen ze
dikwijls! En hoeveel ook gelezen
gezien en erforscht, niemand zal ooit
het levensraadsel oplossen.
De mensch moet zoeken, moet strui
kelen en opstaan, hij moet zich door
het leven heenslaan, hij moet zich zijn
eigen brug bouwen, en blijkt het
dat hij verkeerd gebouwd heeft daar
om niet ontmoedigd hij bouwe opnieuw,
en trekke partij van zijn ondervinding,
en velen zullen hem volgen en hem
tot voorbeeld nemen maar, waar
dwaal ik heen Daar luidt de
bel „zum inittagessen Alles komt
gebroken harten, geschokte zenuwen,
verwaarloosde longen en zich vervelende
patiënten, wel de ergste zieken die er
zijn. Mijn plaats aan tafel bevalt mij
niet zoo heel best, maar, ais ik denk
aan die twee kleefpleisters, ben ik toch ook
al weer dankbaar, dat ik hier zit. Alles
is betrekkelijk Naast mij zit een vrien
delijk wceuwtje, die hoofdchef is ge
weest in de keuken van een der groote
restaurants in Rothen en nu hier boven
haar zenuwen tracht te herstellen, die
door te veel eetzorgen in de war zijn
geraakt. Ons discours gaat, uit den aard
der zaak, meestal over eetwaren, waar
het voordeeligste inkoopen is, hoelang
Wiener schnitzel braden moet en wat
dies meer zij. Maar, aangezien ik zelf
nu juist niet zoo heel veel aan de edele
dat was „zij" de doode! Plotseling,
vóór Eberhard, die eveneens nog on
beweeglijk als een stcenen beeld stond,
zulks kon verhinderen, stormde de oude
Johann met gebogen hoofd de beuken
laan in, Anna tegemoet. Zijn stok hield
hij, gereed om toe te slaan, in de
hoogte. Brullend snelde hij voort.
Anna was onwillekeurig blijven staan.
Nu keerde zij zich om en zette het op
een loopen.
Maar op hetzelfde oogenblik was
Eberhard tot zichzelven gekomen en
tot het bewustzijn van hetgeen kier
voorviel. Met een ruk slingerde hij de
dikke overjas af, die zijn dienaar hem
dien morgen vroeg had aangetrokken.
Toen kwam hij, zoo snel zijne krachten
hem zulks veroorloofden, achter den
ouden Johann aan.
„Johann!" donderde hij.
Zijn stem had weer den klank van
vroegere dagen: het was weer de stem
van den heer.
Voor een oogenblik kwam in den
ouden man de knecht boven; zijn ge
brul verstomde en hij hield zijn gang
in. Toen brak de woede echter weer
opnieuw in hem los.
„Dat is niet waar, dat zij levend wil
zijn! Dood is ze! Dood is ze!"
En met verdubbelde woede rende hij
de vluchtende vrouw achterna.
Anna's knieën knikten steeds
dichter achter zich hoorde zij de
kookkunst heb gedaan, is mijn reper
toire op dot gebied gauw uitgeput en
dikwijls denk ik: „mijn goeie mensch,
hadt je nu in je ieven ook niet ceus
wat anders kunnen doen dan kokcu?"
Aan mijn linkerzijde zit een naaister
mot zwakke zenuwen en zwakko oogen,
een vriendelijk goedhartig schepseltje,
doch ook bij haar was het moeilijk een
discours gaande te houden, want van
het costumevak heb ik ook al weinig
verstand. Ik houd het er voor, dat als
die twee het over mij hebben, dan zal
het mij net gaan als „Het leelijke, jonge
eedje" uit liet sprookje van Andersen
de kat vroeg „kan je spinnen?"
neen; do hond „kun je blaffen?" neen
de kip „kun je eieren leggen?" neen.
„Goeie genade, wat kun je dan?"
Tegenover mij zat langen tijd een dame
(ja, ik zeg nu wel „dame", maar in
den beginne hield ik haar voor een
vrouwspersoon uit een poffertjeskraam,
die in ons gezegend Holland, op de
kermis, in het volle gevoel harer waar
digheid breed-uit achter de kopereu
poffertjespannen troont) een dame dan
die iederen dag in een ander toilet aan
tafel verscheen, schrille kleuren, groote
ruiten of kolossale bloemen, wat bij haar
aleine gestalte en embonpoint een zeer
comisch effect maakte. Een paar maal heb
ik geprobeerd met haar een gesprek aan te
binden, maar i k kon haar koeterwaalsch
niet verstaan, en zij mijn Duitsch niet.
Het eenigste wat ik verstond, was
„Bitte, bitte das Menu!" Verderop zit
een clubje van vier studenten, waaronder
het vroolijk toegaat, en, al versta ik er
haast niets van, toch moet ik dikwijls
meelachen ont het komische gezicht dat
een hunner zet als hij een ui tapt. 't
Jongmensch is student in de medicijnen
een betuigde o.a. daterooktwecbeenigc
bacillen zijn met ronde, uitpuilende oogen
waarvoor men zich zeer inacht mo t
nemen, daar ze nog meer kwaad stichten
dan de tubercel-bacil. Ze vergiften
niet het lichaam, maar de ziel. „Jongens
we loven een prijs uit voor wie het
tegengif tegen die bacillen uitvindt!"
Algemeen hoerah!
Ik was in don regel éen der eersten
die van tafel opstond, maar toch ge
beurde het meer dan eens dat een nog
jong, allerliefst uitziend vrouwtje mij de
baas was. Eerst dacht ik dat haar de
plaats aan tafel ook niet beviel, maar
neen: „Als ik een nieuw gezicht aan
dreunende voetstappen steeds ge
raakte zij meer buiten adem hare
krachten begaven haar het begon
haar voor de oogen te schemeren
een schrille kreet: „Eberhard!"Daar
hoorde zij achter zich, juist op het
oogenblik dat zij geheel uitgeput tegen
een boom viel, een doffen kreet en,
omziende, zag zij, hoe Eberhard von
Fahrenwald zich op den ouden Johann
wierp, hem met beide handen bij de
keel greep en met zooveel kracht op
den grond slingerde, dat hij om en om
rolde.
Brullend van woede vloog de oude
man weer op, en zijn dikken stok
zwaaiend, ging hij zijn heer te lijf. Nu
ontstond er tusschen de beide mannen
een gevecht al6 tusschen twee beren.
Reeds bij den eersten slag, dien Johann
zijn heer dacht toe te brengen, had
deze hem den stok ontiukt. De tanden
knersend, drong de oude man op hem
aan. Met beide handen hield de baron
zijn aanvaller bij den hals, om hein het
bijten te beletten, en nu verzamelde hij
al zijne krachten tot eene laatste wan
hopige poging, en met eene kracht,
alsof het gold een boom te ontwortelen,
zwaaide hij Johann heen en weer, zoo
dat deze begon te wankelen, het even
wicht verloor en met een zwaren slag
voorover op den grond viel. Op het
zelfde oogenblik knielde Eberhard op
zijn rug, greep zijne handen en trok