Gemengde Berichten. Allerlei. Uit alles blijkt dus dat dr. de Visser, met doorzichtige bedoeling, wijlen onze vriendschapsbetrekkingen heeft opge blazen totgroote, voortdurende intimi teit. Ja zelfs, hij doet het voorkomen alsof ik mijn brochure uitgaf terwijl of kort nadat ik nog met hem omging. Dit ia tenminste op te maken uit zijn bewering „ik heb hier te doen met een man, die zich geruimen tijd voordeed als mijn vriend." En dan even later: „hij wierp zich eensklaps in zijn boekje als vinnig tegenstander op." Daarom constateer ik nadrukkelijk: dat heel mijn betrekking tot dr. de Visser dateert van vóór den dag, waarop de Christelijk-Historische-Kiezersbond" uit- éénspatte. Dit is nu geschied korten tijd na de verkiezingen van 1901. Sinds dien dag (en mede door dien dag) heb ik en waarlijk ik niet alleen! totaal niets meer met dr.de Visser als particulier te maken gehad. Officieel, geloof ik, alleen nog op de vergaderingen ter liquidatie van hei Nèderlavdsehc Dagblad-, èn om mij, naar aanleiding van zijn verzoek in de pers, bij hem aan te melden voor eventueel debat of lezing tijdens de dreigende dagen der groote werkstaking. En mijn brochure verscheen eerst .in Juni 1904, met het oog op de verkie zingen van dat jaar èn van 1905. „Dit geschiedde zonder eenige mon delinge of schriftelijke verklaring" zegt dr. de Visser. Maar heel die brochure zelve is verklaring van mijn sinds einde 1901 veranderde denkwijze over hem en zijn medestan ders. De scheurkalender-quaestie, welke ik niet eens genoemd, maar opzottelijk als hinderlijke bijzaak weggelaten heb uit mijn brochure-citaat, in 't artikel waarop dr. De Visser aanvalt! De enkele regels, die ik in Juui 1904 daarover schreef, rukt hij uit hun ver band en exploiteert ze. Om des te zekerder de aandacht af te leiden van de hoofdzaak, én om althans een schijn van recht te geven aan de goedkoope manier, waarop hij zich aan verant woording onttrekt door te zeggen„mijn eer verbiedt mij met dezen persoon in discussie te treden" en: „lk zal met hem niet debatteeren. Dit is be neden mij." Had ik, in deze bijzaak, ongelijk? Volstrekt niet! Wel degelijk heeft indertijd de heer C. Geel, directeur van de „Martha-Stichting", in het maandblad „Onze Kinderen" geklaagd over de aan merkelijke schade toegebracht aan haar inkomsten tengevolge van de concurren tie door een andere scheurkalender. En deze was uitgegeven op initiatief van dr. J. Th. de Visser, hoewel hij toen reeds was 2e voorzitter dier stichting. Eenigen tijd na 't verschijnen van mijn brochure is, in „DeNederlatider," door den heer C'ommender, directeur van de vennootschap „Egelingh's boek handel" te Amsterdam, verklaard dat dr. de Visser hiervoor niet aansprakelijk is. Want het initiatief was genomen door hem, den uitgever, niet door dr. de Visser. Trouwens, voor 't niet-beantwooorden van den heer Commender zou nog een andere reden zijn geweest. Ik had dan n.l. moeten zeggen wat me nu wordt afgedwongen: het maakt heel weinig verschil, of 't initiatief tot den bewusten scheurkalender is genomen door den heer Commender, öf door dr. de Visser. Want deze was (en is, geloof ik, nóg) niet allleen commissaris van, maar ook financieel geïnteresseerd bij die vennoot schap. Tot zoover de bijzaken, waarachter dr. De Visser zich verschuilt. Over 't eerste zonderden ons dus eenigszins af, terwijl de patiënte mijn schrijftafel aan een nauwkeu rig onderzoek onderwierp. Ik volgde na tuurlijk nauwkeurig al hare bewegingen. Eerst bekeek zij kalm al de photografiën, maar toen ze meende dat wij in ernstig gesprek waren, openbaarde zich haar kwaal. Ik zie duidelijk, hoe zij bliksemsnel je portret uit de zilveren lijst neemt en die dan onopgemerkt, zoo als zij meent, in den zak van haar japon laat verdwij nen. Op dezelfde wijze doet ze met een gouden presse-papier, die mij enkele weken te voren door eene dankbare patiente was geschonken en die mij, om de geefster, lief was". „Dat is waarlijk ongeloofelijk". „Wacht maar, er komt nog meer! Toen ze op de beminnelijkste wijze afscheid van mij nam, gelukt het haar met onovertrefbare handigheid mijn hor loge en ketti ig zoo behendig te ontfut selen, dat ik het gemis pas eenigen tijd daarna bemerkte. Terwijl zij in de voor kamer haar hoed en mantel aandoet, heb ik heel veel moeite om den opge wonden, echtgenoot te troosten. „Neen, neen, dokter, hier helpt geen verbloemen van de waarheid. Het kwaad zit veel gedeelte van mijn artikel (waarin ik opkwam tegen 't door hem 13 Juni 1.1. te Amsterdam gesprokene) zwijgt hij maar geheel En zijn woorden over de eenige hoofdzaak: zijn houding ten opzichte van het ontwerp-wet Hoogor Onderwijs, zijn niet anders dan een poging om van deze, voor hem zoo netelige zaak, zich af te maken. Hij zegt: „Ik vraag openlijk aan de commissie, te dezer zake destijds op de Predikantenvergadering benoemd, of zij de beweringen van ds. Van Leeuwen voor hare rekening neemt Spreekt deze officieel benoemde commissie" dan zal dr. De Visser opheldering ver schaffen. Hij weet echter heel goed dat hiermee een onmogelijke eisch wordt gesteld. Want die commissie als zoodanig kan niet meer spreken. Doordat zij niet meer bestaat. Sinds het ontwerp-wet II. O. werd aangenomen. Dus hoogstens kunnen nog getuigen de afzonderlijke, of de gezamenlijke, leden dier voormalige commissie. Maar ook dit behoeft niet meer. Het is al geschied. Keeds 22 Maait 1904! De voorzitter der toen gehouden ver gadering had in zijn openingswoord geklaagd over het „laat te laat" dei- protestbeweging. „Doch zooals ik reeds herhaaldelijk heb openbaar ge maakt „terstond daarop is door één der aanwezigen medegedeeld, aan wien men dit „laat te laat" moet danken of wijten. Namelijk aan dr. J. Th de Visser." En toen volgde de nadere verklaring, waaraan heel mijn verwijt is ontleend. Welnu, die „één der aanwezigen" van wien ik sprak, was: één der commissie leden, thans door dr. De Visser opge roepen als getuigen. Nog sterker: op deze vergadering waren meerderen dier commissieleden aanwezig. En zij hoorden die verklaringen van hun mede-commissielid aan, stil zwijgend, zonder eenige tegenspraak, dus met volle instemming. Derhalve, aan den eisch, de voor waarde door dr. De "Visser gesteld, is reeds lang voldaan. Daarom ru9t op hem thans do onaf wijsbare verplichting, zoo spoedig moge lijk te vervullen wat hij heeft toegezegd „dan zal voor mij het oogenblik zijn gekomen om eenerzijds ds. Van Leeuwen (in de N. Rott. C t. staat erbij „op nieuw") op de kaak te stellen in zijn lust tot onwaarheid en anderzijds de bewijzen te leveren, dat in betrekking tot de wet op het H. O. door mij steeds het belang der Hervormde Kerk beoogd en volkomen vlekkclooze politiek ge voerd is." Nóg iets. Dr. De Visser doet het voorkomen alsof de opheldering der heele quaestie schuilt in iets, mij on bekend, dat zou verhandeld of afgespro ken zijn tusschen hem en de commissie. Immers hij schrijft: „Zij weet wat zij zou doen en wat ik daarna doen zou." Met 't oog hierop heb ik lieden ge tracht, mij daaromtrent zekerheid te verschaffen, opdat ik desnoods zou kun nen ongelijk bekennen, en eventueel openlijk herroepen hetgeen ik schreef. Alle leden dier voormalige commissie kon ik natuurlijk zóó snel niet bereiken. Maar dat was ook niet noodzakelijk. Want zie op gezag van twee leden dier voormalige commissie (hun beider namen heb ik bekend gemaakt aan do Red. van dit daglad) deel ik thans mee: dat er noch mondeling, noch schrif telijk, ooit eenig contract is geweest tusschen dr. De Visser en die commis sie doordat hij nimmer den beloofden wenk heeft gegeven Ten slotte nog iets wat betreft dr. dc dieper, dan ik tot nu toe heb gedacht, want gij zult ook wel hebben opgemerkt, dat zij zelfs bij U haar onzaligen harts tocht niet heeft kunnen bedwingen, 't Spreekt van zelf, dat ik u in den loop van den middag alles terug zend, maar ik ben een verloren mensch, die geen moed beeft om verder te leven" Hij bedekte zijn gelaat met de handen en de sterke man begon te weenen als een kind". „Wat een afschuwelijke toestand!" „Ja, dat was 't waarlijk! 't Gelukte mij eindelijk hem door mijn kalm toe spreken tot bedaren te brengen. Ik beloofde hem mijn uiterste best te doen, om de kwaal grondig te genezen, meende evenwel hem te moeten opmer ken, dat de kuur waarschijnlijk langen tijd in beslag zou nemen. Daar zag hij niet tegen op, als hij op een bevredigend resultaat mocht hopen, en voegde het verzoek er bij om dadelijk met de be handeling te beginnen. Den volgenden dag zou hij met zijn vrouw op het spreekuur present zijn. Met deze woorden verwijderde hij zich". „En hoe is het met die behandeling afgeloopen?" „Zoo zonderling, als men het zich maar Visser's oordeel over mijn persoon, en over mijn brochure. Hij noemt mij „een onbetrouwbaar man". Wie zegt dat? Hij, van wien ik wil mij bepalen tot den allerlaatsten tijd iemand als mr. D. Fock 16 Juni 11. schreef o.a. „in hoever een dergelijke houding van den man, die het noodig heeft geacht een partij tegen Rome op te richten, met politieke eerlijkheid en moraliteit over een te brengen is, laat ik met gerust heid aan ieder onpartijdig beoordeelaar ter beslissing over." Hij, dien verschillende „middenstan ders", buiten elkaar om, onlangs nog in de dagbladen beschuldigd hebben van dubbelzinnige beweringen. Hij, van wien pl.m. 300 leden du- Herv. Kerk in district n te Rotterdam bij de verkiezingen van 16 Juni 1.1. per strooibiljet hebben verklaard, dat zij de belangen dier kerk in handen van den eens chr.-historischen dr. de Visser niet veilig achten. Hij, die den „Yan Dag tot Dag schrijver in 't „Algemeen Handelsblad" van 20 Juni 1.1. doet uitroepen o.a.: „Welk een noodlottige keuze èn voor hem, èn voor zijn beginselen, èn voor ons land, deed dr. De Visser toen hij overliep tot dr. Kuyper Dat de Amsterdamsche kiezers toch bovenal dr. De "Visser niet kiezen, Een les, een harde les heeft hij meer dan verdiend!" Hij (om niet meer te noemen) aan wiens adres gericht is de „Open brief" in de „Nieuwe Rott. Courant", mij wel willend vooraf ter inzage toegezonden door den schrijver, den heer K. Vos, doopsgezind predikant te Woudsend." De open brief waarop door ds. van Leeuwen wordt gedoeld, luidt als volgt Open Brief aan Dr. J. Th. Visser. WolEerw. Heer. Politiek demoraliseert, zegt men. Zoo aan iemand dan wordt het aan u be waarheid. Wanneer ik naga, wat in dc laatste dagen door u is gedaan, dan zie ik helaas een reeks feiten die daarvoor getuigen. Ik zal laten rusten het verbijsterende van uw politieken omzwaai in 1901. Uw zoogenaamde verontschuldiging in het Verkooplokaal te Rotterdam is naar waarde geschat door de kiezers, toen zij daarop ant woordden met u in Rotterdam 1 te doen tuimelen. Trouwens, van harte hoop ik, dat de kiezers dit thans wederom zullen doen, juist om de dubbelzinnige houding door u aangenomen. Ook uw ambtwerk lijdt er onder. In de eerste plaats zijt gij predikant, maar dan moogt ge u zelf wel eens afvragen, of iemand van uw gaven zoo slordig zijn leerrede opstel len mag, als geschiedde toen gij voor H. M. de Koningin optradt. In uwe leerrede, waarin meer dan één logische denkfout stond, kwamen naast een allegaartje algemeenheden voor een oneerbiedigheid tegenover den Christus en een al te anthropomor- phische Godsvoorstelling. Lees uw leer rede nog eens over en bloos, dat gij H. M. getrakteerd hebt op een redc- rijkei staaltje, op een reeks valsche beeld spraak. Bloos en leer dat gij niet groot genoeg zijt om twee dingen tegelijk te kunnen doen. En nu mijn grieven: Gij zijt dienaar des Goddelijken Wooids in een Hervormde gemeente en in stede van eigen kerk en eigen ge loof hoog te houden, hebt gij u laten candidaat stellen in den Haag II door de Roomschen! Gij hebt uit politieke eerzucht toegelaten dat zoo een kaak slag gegeven is aan het prot-stanitsme. Als Roomschen u stemmen illen, kunt kan voorstellen. Ze heeft heelemaal geen begin gehad." „Je spreekt in raadsels!" „De eenige domkop in dit geval was de psychiater, de menschenkenner. Eerst nadat hij verscheidene dagen vergeefs op de terugkomst van het jonge paai en het terugbezorgen van dege stolen voorwerpen had gewacht, begreep hij dat hij liet slachtoffer was geweest van een gocd-overlegde schurkenstreek. En 't eenigste, wat hem te doen stond, was over het gebeurde te zwijgen, om behalve de geleden schade, ook niet den spot van het publiek te worden. Je ziet dus, oude jongen, dat ik gelijk had met mijn beweren, dat zelfs een „beroemd" arts, kan gerekend worden onder do categorie van de gewone stervelingen, die aan dwaling en vergissingen onder hevig zijn!" gij het niet helpen, maar dat gij het eerst door Rooinschcu zijt gesteld is een smaad, dien gij slechts door een Non tali auxilio hadt kunnen wegdoen. Deze grief heb ik als protestant en van harte hoop ik, dat er in de Ned. Herv. Kerk mannen zullen opstaan die tegen u een aanklacht bij de classis indienen, dat gij de belangen der kerk hebt ge schaad. Een tweede ei-gelijk feit is het Amers- foortsche manifest. Volgens het corres- pondentiebericht hebt gij in een dooru onderteekend stuk gewaarschuwd, dat door de liberale partij tegen de subsidie aan de bijzondere school zou worden gereageerd. Van tweeën éénof gij ge- loofdct uw eigen bewering, maar moet een zoo onnoozel mensch aan politiek doen'? of gij geloofdet ze niet, waarom scbreeft go ze dan neer? Een derde ergenis is uwe houding tegenover mr. D Fock. Wie hem kent, weet dat hij is oen gentleman in den volle zin des wooids. Vandaar dat uw beschuldiging tegen hem mij tegen de borst stuit, vooral omdat zij onwaar en onwaardig is. Den verkiezingsstrijd in 1901 heb ik te Rotterdam zoo meege maakt, dat ik durf te zeggen: uw be schuldiging dat mr. Fock een persoon lijke drijfjacht op u heeft gehouden is onjuist. Het was de sociaal-democraat Hermans, aan wien de eer toekomt, dat hij u in het Verkooplokaal met de be wijzen over uw stemmingen zoo goed als een conservatief heeft geteekend, dat dit debat juist u uit den Rotterdamschen zetel wipte. Maar gevoelt u nu niet zelf dat het ook onwaardig is, dat gij als gevallene van uw overwinnaar onaangenaamheden zegt? Gelijkt gij niet wonderveel op Pieter Stastok, die, toen hij de biljart partij verloor, het weet aan dc kromme queue in plaats van aan eigen onbe kwaamheid? En nu ten slotte uw schrijven: „Een onbetrouwbaar man" in de N. R. Ct. van 21 Juni. Gevoelt ge niet dat een zinsnede: „Mijn eer verbiedt mij met dezen persoon in discussie te treden", slechts als een uitvlucht zal worden beschouwd? Maar ook dit: dat gij u zelf zedelijk vernietigd door uw per soonlijke verhouding tot ds. F. H. v. L. te publiceeren? Schande over u, dat gij zegt: „Hij verzocht mij om spreek beurten, vroeg mij om speciaal winst gevend werk. Ik hielp hem zooveel ik kon." Dergelijke zaken publiceert men niet en zoo het geschiedt, liet getuigt tegen hem, die dit openbaarde. Maar gij ver nietigt u zelf zedelijk daardoor, want welke andere beteekenis kan deze nie- dedeeling hebben dan deze: „Ds. v. L. mocht mij niet bestrijden, want ik heb hem geld laten verdienen." Hoor het eens en voorgoed: Uw beroep op finan- ciëele hulp vroeger ver'ecnd onteert u. Goddank dat ds. v. L. te hoog van karakter is om zich door u te laten omkoopen. Neen, gij hadt moeten deuken bij u zelf (let wel: denken): Voor ds. v. L. heb ik respect, want hij durft mij aan te vallen, alhoewel ik hem heb ge holpen. Maar n zult niet ontkomen aan uw plicht u te verantwoorden op een be schuldiging. Gij antwoordt ds. v. L. niet. Dan moet ge uiij maar antwoorden. Ik ga de kalendergeschiedenis voorbij als een zaak van weinig belang. Maar u behoort antwoord te geven na wat ds. v. L. heeft medegedeeld op deze drie vragen le. Hebt gij beloofd aan enkele predikanten hen te zullen waarschuwen wanneer het tijd was een actie over de Ilooger Onderwijswet te beginnen? Ik vraag een antwoord zonder omwe gen, of ja of neon; wat méér is, is uit den booze. 2e. Zoo ja, hebt gij die predikanten lijdig gewaarschuwd? 3e. Zoo ja, hoeveel dagen vóór de eerste openbare behandeling van dc H. O. wet geschiedde die waarschuwing? Van het antwoord op deze vragen hangt uw betrouwbaarheid af. Met verschuldigde gevoelens, Woudsend. - K. VÓS. Ellen Key. In de Duitsclie vervolguitgaaf „Bio gratiën van vrouwen van beteekenis" verscheen thans een deel gewijd aan Ellen Key. L. NystromHamilton geeft daarin een zeer lezenswaard overzicht van het leven van deze belangwekkende vrouw van wie eens gezegd werd„Ge hebt woorden gezaaid en zult uienschen oogsten." Dc moedige strijdster voor ontwikke ling en vrijheid van de persoonlijkheid is een spruit uit een Schotsche familie van vrijheidlievende bergbewoners Mac. Key. Een rustige kindsheid te midden van de natuur, de stilte van het land leven, of het verblijf te midden van de boeken van een verstandigen vader, 01 ontwikkelden reeds de thcoriën individueele opvoeding en den afkt van het paedagogische massa-systeei Onder leiding van liefdevolle oud: ontwikkelde zich Ellen's Karakter do geen beletsel in zijn groei belemuiei Toen ze twintig was, ging de familie Stockholm wonen, in verband met verkiezing van den vader tot lid i den Zweedschcn Rijksdag. Deelnai aan diens werkzaamheden, de emotj van het stadsleven, vele reizen Duitschland en Italië zijn de ontsri kelingsfactoren, die van Ellen mm ten wat ze iater zal blijken te zij Slagen van het noodlot, die familie ook in matcrieelen zin tref!< zijn oorzaak dat Ellen, die in ruii omstandigheden is opgevoed, moet zuinigen, en later als onderwijzeres hi brood moet verdienen. De rijkste jan van haar geestelijk voortbrengen die, waarin de nood aan den man kw en zelfs het noodige wel eens ontbn Gedurende zware innerlijke proces- en religieuze crisissen, ïijpt haar soonlijkheid, totdat een aanleiding buiten, Ellen Key haar plaats in i strijd van meeningen aanwijst, waardi de van nature teruggetrokken en in i gekeerde vrouw bloot staat aan hitteraten smaad, waartoe partijhaat v leiden kan. Haar naturalisme bezoi haar vijanden in het christelijke kam haar individualisme brengt haar conflict met de feministen. Als 't waar is wat ons gemeld wot is den violist Willy Bui-mester een onbeduidend buitenaansje ten deel vallen. Uit Australië heeft hij het gaai onverwachts bericht gekregen, dat pas overleden landbouwer O. W. Broi hem zijn geheele vermogen veruiai heeft. Dat vermogen moet er zijn van acht milüoen pond sterlii zegge 96 millioen gulden. De Brown leefde zeer eenzelvig; met buitenwereld hield hij geen onigai Muziek was zijn eenige liefde, en woning moet zoo wat een museum kostbare piano's en violen geweest zi In zijn testament verklaarde hij, hij aan Burniester's spel de schoon uren van zijn leven dankte en daan benoemde hij hom tot erfgenaam. (N. v. d. DJ Een kastelein te Drogeham heelt iets op gevonden, in zijn huis verliun gen te houden zonder zijn bedrij! staken. De notaris zat in een lot dat geen gemeenschap heeft met „vergunningslokaliteit', de oproe stond voor het opgeschoven raam het vertrek van den notaris en dc gadigden stonden buiten. Nu en dan werd er pauze gehoui en staan verveelt gauw het bliek ging de herberg in, om te kuni zitten en iets te gebruiken. De kastelein had succes van zi uitviuding; hij had een goeden c Op de jongste kermis te Suant (Tietjerksteradeel) was een negerin 17jaar te zien. Na een der voois! lingeu des nachts nam de rijksveldw, ter Rienkema, die de zaak niet te vertrouwde, nog eens een kijkje bij woonwagen van de negerin, en toen: merkte hij, dat zij bezig was i te wasschen. Zij verbleekte heelcis en, wat moer is, zij veranderde in zuiver Nederlandsclien jongen. Natu lijk dat de spullcman er nu spoedig door ging. (N. Ct Zoodra het mooie weer intreedt den de gele schoenen opgezocht, als ze niet goed meer zijn dan men er veelal toe over ze zwart maken. Welnu pas daarmee op, i men moet terdege opletten, welk so van verf men daarvoor gebruikt. Pofessor Landouzy heeft onlang: de „Academie" een zeer merkwaan mededeeling gedaan. Hij werd op een dag geroepen een kindje van zeventien maunder behandelen dat van een wandeling ziju kindermeisje in treurigen toesc te huis was gekomen. Volmaakt gezond uitgegaan, ks het kind zoo goed als levenloos tel bij zijn ouders, het gezicht blauw geloopen, teekenen van verstikt gevend. Gelukkig werd liet kwaad spot door een krachtig geneesmiddel streden, en den volgenden dag was kind geheel hersteld. Twee dagen 1 gebeurde hetzelfde met een broertje" het kind, ofschoon niet zoo hevig,! heel op dezelfde wijze. Professor Landouzy stelde nu ernstig onderzoek in, en kwam tol slotsom, dat de twee kinderen door' schoentjes vergiftigd waren Beide hadden schoentjes aan gok die eerst geel, met een soort

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1905 | | pagina 2