No. 63. Woensdag g Augustus 1905. 2e Jaargang Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER". De Openbare school. FEUILLETON. DE FATALIST. J Verschijnt Woensdags en Zaterdags. DE EEMLANDER. Bureau Hendrik van Viandenstraat 28 Abonnementsprijs Per jaarf 3.00 Franco per post- 3.50 Per 3 maanden- 0.75 Franco per post- 0.90 Prijs der advertentiëu Van 1 tot 5 regels0.40 voor iederen regel meer0.08 {Bij abonnement aanmerkelijke korting.) Er is niets, wat den burger meer ter harte gaat, dan de opvoeding'iijner kinderen. Stelt hij zijn eigendom op prijs, in hen ziet hij zijn liefste eigen dom. Hen te zien vormen tot goede menschen, is hem boven alles dierbaar. Tot die vorming of opvoeding moet velerlei samenwerken. Het voornaamste deel der taak, die zij omvat, rust al leen op de ouders zelf, en aan geen enkel gedeelte kunnen hun bemoeiingen vreemd blijven. Maar van verschillende rijden ontvangen zij hulp. Do geheele maatschappelijke samenleving onder steunt hen, waar het de zedelijke en verstandelijke ontwikkeling van het kind geldt. Doch het is inzonderheid de school, die zich met hen vereenigt, niet slechts om het verstand te vormen en kennis mede te deelen, maar om de geheele opvoeding te leiden. Niets heeft op de jeugd en hare ontwikkeling, hare vor ming voor het latere maatschappelijke leven, een zoo krachtigen en beslisBciiden invloed als de school. Men kan wel zeggen, dat de geheele richting van het gemoed, het karakter der toekom stige staatsburgers afhankelijk is, van hot lager ouderwijs. Alle andere midde len van vorming werken slechts bij tus- schenpoozen; do school is dagelijks, is voortdurend bezig; al het andere trekt een gedeeltelijke, meestal zeer kleine opmerkzaamheid van het kind, dc school alleen is de plaats, waar het leeft en handelt; al zijn gedachten en wenschen, zijn hoop en eerzucht, het is alles op de school gericht. Zij is voor den knaap wat later voor den man de ambtskring is, die hem wordt aangewezen, en die het middelpunt is zijner geheele werkzaamheid. Daarom hangt de toe komst des vaderlands, die natuurlijk dooi de werking van alle bestaande krachten wordt bepaald, vau niets zoo zeer af, als van het lager onderwijs, en heeft de Jtaat er het hoogste belang bij, dat het goed worde ingericht en hem het uit zicht opene op verstandige, krachtige en brave burgers. Maar daaruit, dat ieder burger en de jeheele staat er het grootste belang bij leeft, goede scholen te zien oprichten, en de jeugd een doelmatig onderwijs te zien deelachtig worde, volgt op zich zelf nog niet, dat zulk een onderwijs Het leven is noch goed noch hwaadhet is wat wij er van tnaken. door IWAN TUBOENJEFF. Vertaling van G. H. PRIEM. Wij schoven de stoelen wat dichter bijeen en onze goede vriend Alexander Wassiljewitsch Riedel trots zijn Duitschcn naam een volbloed Rus begon als volgt: Ik wil u, mijue heeren, een geschie denis vertellen, welke ik omstreeks mijn twintigste jaar meemaakte, en die dus sl een veertig jaar geleden voorviel. Ik zal zoo beknopt mogelijk zijn en ik verzoek u mij niet in de rede te rallen. Ik woonde toen te St. Petersburg en had even te voren de universiteit ver laten; myn broeder diende als vaandrig van staatswege moet gegeven worden. Ook ten opzichte van het onderwijs heeft onze staat een geschiedenis, en dc strekking dier geschiedenis is deze, dat het onderwijs een zaak van den staat is, en de oprichting of toelating van scholen door den staat geschiedt, die er van zijnentwege een aanhoudend toezicht op laat oefenen. In 1801 en '3 omschreef de Wet met tal van woorden de strekking van het onderwijs en de perken, waar binnen het openbaar onderwijs zich moest be wegen. De Wet van '6 nam met minder woorden den geest der vroegere wet geving over en bepaalde dat: „Alle schoolonderwijs zoodanig zal moeten worden ingericht, dat onder het aan- leeren van gepaste en nuttige kundig heden, de verstandelijke vermogens dei- kinderen ontwikkeld en zij zeiven opge leid worden tot alle maatschappelijke en christelijke deugden", en terwijl vastge steld wordt het nemen van maatregelen om de schoolkinderen van het onderwijs in het leerstellige van het kerkgenoot schap, waartoe zij behooren, geenszins verstoken te doen blijven, zal het geven van dit onderwijs niet geschieden dooi den schoolmeester". De Wet van '57 en die van '78 namen, niet bijna gelijke woorden, die beginselen over. Sinds drie en tachtig jaar staat het dus wettelijk vast, dat ontwikkeling des verstands en oplei ding tot deugd de strekking van het onderwijs moet zijn en dat het openbaar onderwijs een onderwijs voor alten moet wezen. De openbare school, kweekplaats van kennis en goede zoden, maar zich niet inlatende met de leerstellige be grippen der Kerkgenootschappen, ziedaar het wettelijk beginsel van het jaar 1801 tot heden. Wettelijk vastgesteld, maar daarom nog niet algemeen gehuldigd. Wij kennen den strijd, die in dc laatste vijftig jaren over dat beginsel is gevoerd, en in dien strijd zijn wij geen onverschillige toeschouwers ge bleven. Iloe zou dit ook kunnen, daar bij dien strijd de teederste belangen der jeugd, het welzijn van ons vaderland gemoeid zijn. Niemand wien het om de toenemende verbetering en volmaking van het onderwijs te doen is, kan on verschillig blijven, waar het den strijd over dit beginsel geldt. Onder de bestrijders van dit beginsel bij de garde-artillerie. Zijn regiment lag te Krasnoje-Selo, want het was de tijd der zomermanoeuvres. Mijn broeder lag niet te Krasnoje-Selo in kwartier, maar in een der omliggende dorpen, en daar bezocht ik hem dikwijls, op deze wijze met al zijn kameraden in keunis komende. Hij woonde in een tamelijk armzalige boerenhut in gezel schap van een anderen officier van zijn regiment. Deze officier heette Tegleff, Ilja Stepanowitsch Tegleff. Met dezen werd ik zeer intiem bevriend. Marlinski is nu verouderd. Geen sterveling leest hem meer, ja, men lacht zelfs wat bij 't hooren van zijn naam. Maar toen ik twintig jaar oud was, deed hrj druk van zich spreken eu zelfs Puschkin kon, volgens het oordeel der toenmalige jeugd, niet met hem vergeleken worden. Hij verheugde zich niet alleen in den roem de eerste Russische schrijver te zijn, maar hij had zelfs, wat van meer beteekenis is en zeldzamer voorkomt, tot op zekere hoogte zijn stempel gedrukt op het toen levende geslacht. Helden a la Marlinski ontuioette men overal en voornamelijk op 't platte land en in het leger; wat het laatste aanging hoofdzakelijk bij de artillerie. Zij spra ken en schreven in zijn stijl; in de samenleving namen zij zijn sombere ge reserveerde houding aan „storm in de ziel en vuur in het bloed" zooals treffen wij mannen aan, voor wier ziens wijze wij eerbied koesteren, wier be strijding getuigenis geeft van innerlijke overtuiging; mannen, wien we, in weer wil van het verschil in gevoelen, wel gemeend de broederhand reiken, zeg gende: laat ons, ieder naar zijn over tuiging, werken met de krachten, die ons gegeven zijn. Laat ons de school zelve maken tot de eerlijke kampplaats voor onze meening. Laat ons, ieder op zijn wijze, het onderwijs verbeteren en degelijker maken. Laat ons, vaar zulks zonder schade aan onze beginselen mogelijk is, samenwerken en het onder wijs, de school, de vaderlandsche jeugd zullen er wel bij varen. Maar er zijn ook andere bestrijders van dat beginsel. Bestrijders, wier openlijk en bedekt streven is, de school dienstbaar te maken aan hun poli tieke, aan hun kerkelijke, aan hun bi zondere belangen. Voor wie de school, waarop zij geen invloed kunnen uit oefenen, een doorn in het oog is. Die uit de banden, waarmee zij de 6chool wenschen te binden, ketenen wilden smeden voor den geest. Die onder den schijn van wakers te zijn voor neutrali teit, een neutraliteit van eigen vinding de natie willen opdringen; een neutrali teit, die van ons onderwijs een Bcelet zou maken, zonder geest of leven, een neutraliteit, die wij met beslistheid van de hand wijzen. Het onderwijs heeft bij ons gebloeid en vruchten gedragen, sedert de staat de zorg er voor op zich heeft geno men; vóór dien tijd, toen net nog ge heel van de Kerk afhankelijk was verkeerde het in veel ongunstiger om standigheden; het was er in ieder op zicht treurig mede gesteld. En wat zou het ziju, wanneer de staat het na zoo geruimen tijd van trouwe ver zorging, uit de handen gaf? Zou het dan misschien, nu reeds door den over gang van de Kerk op den staat ii bloei toegenomen, het voorwerp wor den der zorg van individuen en ge nootschappen, en daardoor nog veel meer in krachten winnen? Gelijk han del, landbouw en nijverheid een nieuw tijdperk van grootheid zijn ingetreden, sedert zij, los Tan den staat geworden, in de handen van bizondere personen zijn gekomen? Het tegendeel zou waar zijn. Wanneer de staat de verzorging van het onderwijs overgeeft, dan zal luitenant Bjelosor van het „Fregat Nadeschda" Wat de vrouwenharten betrof, deze werden door hen „verzwolgen". Deze lieden werden toen ter tijd „fatalisten" genoemd, welk type bewaard is ge bleven tot in de dagen ,van Petscho- rins a). En wat hield dit type al niet in! Byronisme en romantiek herinneringen aan de Franschc revolutie, aan de De- kabristen 'j en vergoding van Napoleon; het geloof aan het noodlot, aan de geluksster, aan de ovcrwinlijke macht van 't karakter theatrale houding en gebaren en onvoldaanheid over de innerlijke leegheid; onrustige opwellingen van kleingeestig egoïsme en aan den anderen kant wilskracht en stoutmoedig heid; een edel streven en een slechte opvoeding, gebrek aan degelijke be schaving, aristocratische gewoonten, pronkzucht en ijdelheid. Doch ge noeg gephilosopeerIk heb u een vertelling beloofd. 1) Titel van een van Marlinski's romans. 2) De hoofdpersoon uitLerinonteffsroman „Een held onzer dagen". 3) Dekabristeu of Decembermannen wa ren de deelnemers aan den opstand van 26 Dec. 1825 te St. Petersburg, die voorbe reid was door drie geheime genootschappen: de Zuider, de Noorder en de vereenigdc Slavenhond. Door onderling geharrewar werden de deelnemers gemakkelijk overwel digd eu gevangen genomen. niemand anders er zich meester van maken, dan de Kerk, dat is, daar er geen kerkelijke eenheid bestaat, de on derscheidene Kerkgenootschappen. Of zijn de redenen, waarom zoo velen den staat van het Onderwijs trachten af te dringen, en het op bijzondere personen over te brengen, bij ons ooit iets anders dan redenen van godsdienst, van ge loofsbelijdenis, van Kerkelijk leerstelsel? Alles dus, wat de staat zal laten glippen, dat zal de Kerk bemachtigen, en het gevolg zal geen vooruitgang zijn, maar een terugkeer tot dien ellendigcn toe stand van het volksonderwijs, waarvan do Kerk de schuld droeg, en waaraan de staatszorg een eind hoeft gemaakt. En er laten zich ook nog andere, misschien nog verderfelijker gevolgen voorzien. Van alles, wat het geluk van een volk krachtig waarborgt, mag wel verdraagzaamheid bovenaan staan. Zij bestaat niet daarin, dat ieder een zwakke overtuiging koestere in de punten, waarin bij van anderen verschilt; zij iaat met do sterkste, onwankelbaarste overtuiging zich uitstekend vercenigen. Zij heeft niets anders noodig, dan het bewustzijn, dat men naast liet punt van verschil, waardoor men van anderen onderscheiden is, een aantal andere punten van over eenkomst heeft, waardoor men nauw met hen verbonden is. Waar dit bewust zijn bestaat, is zij er het onafscheidclyk gevolg van; waai het afneemt, moet in gelijke verhouding de onverdraagzaam heid toenemen. Dit bewustzijn nu on derstelt kennismaking, zelfs zoo ver- trouwelijken omgang, als mogelijk is, tusschen hen, die in eenig opzicht ver schillende gevoelens aankleven, voor verschillende belangen strijd voeren Eerst die omvang kan het doen inzien, dat zij, in ééu punt verscheiden, in honderd anderen samenstemmen, en deelneming, verdraagzaamheid, liefde wordt door zulk een inzicht van zelf opgewekt. En het is juist de bevorde ring van dien omvang, waardoor de openbare scholen, die in den regel van zelf gemengde scholen zijn, een zoo gezegende werking hebben. De toe komstige belijders van verschillende godsdiensten loeren er elkander reeds als kinderen verdragen; zij blijven noch aan elkaar noch aan eikaars huis gezin vreemd; zij ontdekken er, hoeveel overeenkomst zij hebben, hoeveel er is, wat hun allen gemeenschappelijk wordt II. Tot deze Fatalisten behoorde ook vaandrig Tegleff, schoon hij niet in 't iniust op de voorstelling geleek, welke men zich in den regel van deze lieden maakte, zoo had hij b. v. uitwendig niets gemeen met een der Fatalisten van Lerinontoff. Hij was van middelbare grootte, ta melijk krachtig gebouwd en liep een weinig voorovergebogen; ziju haar was blond, zijn wenkbrauwen waren bijna wit. Hij had een rond friscli gezicht met roode wangen, een stompen neus, een laag bij de slapen vooruitspringend voorhoofd en volle regelmatige, doch eeuwig onbewogen lippen. Hij lachte nooit, ja hij glimlachte zelfs geen enke len keer. Slechts heel zelden, als hij moe was of diep adem haalde, liet hij zijn vier kante suikerwitte tanden zien. Dezelfde gekunstelde onbeweeglijkheid was al zijn trekken eigen, schoon er niettemin een zekere goedhartigheid uit sprak. Zijn oogen hadden evenwel iets bizon- ders: 't waren kleine oogen met groene pupillen en gele wimpers. Het rechter scheen een weinig hooger te liggen dan het linker en het lid van het linker oog scheen steeds half gesloten, wat zijn blik een eigenaardige vreemdheid en slaperigheid gaf. Tegleff8 physionoiuic, die overigens volstrekt uiet terugstootend was, had aangeboden, vooral ook, hoeveel er is, waarin zij allen hetzelfde denken, waarin voor hen allen de waarheid één is. Al zwijgen wij van de vriendschapsbanden, die zij knoopen, en die vaak sterker zijn dan alles wat hen later tracht te schei den, reeds de omgang, het deelen in dezelfde zaken, waardoor zij langen tijd dezelfde belangen hebben, is krachtig genoeg om te beletteu, dat later de on verdraagzaamheid vat op hen krijge. Maar breng de kinderen van jongs af aan in verschillende scholen, die allen met de vlag van strijdende kerkgenoot schappen prijken, en gij legt het zaad eener onverdraagzaamheid, die weldra alle volkseenheid verstikken zal. Voor het aanlecren der ondescheidcne vak ken zal het vrij onverschillig zijn, of het Protestantsche Kind met Rooinsche Kinderen in dezelfde school is; maar voor de groote zaak der verdraagzaam heid is het boven alles belangrijk. Moedwillig zelfs daar te breken, waar geeu natuurlijke breuk bestaat, in plaats van er op uit te zijn ook de laatste te heelen, schijnt ons het toppunt van politisch onverstand. De Openbare school, zooals de Wet die wil, ontwikkelende door kennis liet verstand, sprekende door dc algemeene wetten van zedelijkheid tot het gemoed, doortinteld van den geest, die spreekt uit de woorden: Christelijke deugden die openbare school wenschen wij zon der meer, maar ook zonder minder. Blijkt door die school het peil van verstandelijke en zedelijke ontwikkeling der natie te dalen, dan moet zij worden afgeschaft, zonder dat men door kunst middelen haar leven tracht te verlengen. Maar blijkt het tegendeel; kan ons volk, voor het grootste deel opgevoerd door die school, gerust den toets doorstaan met die natiën, wier onderwijs onder de drukkende hand van Kerk en geeste lijkheid staat, dan willen wij die school handhaven, handhaven als het krach tigste bolwerk tegen olkc geestelijke overheerschiug! altijd een ontevreden uitdrukking, een soort onrust, alsof hij een droevige ge dachte in zijn ziel najaagde eu deze niet kon bemachtigen. Den indruk van trotsch te zijn, maakte hij echter niet: men zou hem veeleer versleten hebben voor iemand die zich in zijn ziel beleedigd gelooft. Hij sprak zeer weinig en dan nog lieesch en stotterend, zonder noodzaak de woorden herhalende. In tegenstelling met de meeste andere Fatalisten bediende hij zich niet van gezochte uitdrukkingen, slechts in zijn correspondentie nam hij tot deze zijn toevlucht. Zijn handschrift geleek ove rigens sprekend op dat van een kind. Zijn superieuren beschouwden hem als een officier „zoo zoo"; hij gold noch voor bizondcr bekwaam, noch voor bui tengewoon ijverig. „Hij is stipt, maar niet accuraat", zei een brigade-generaal van Duitsche afkomst van hem. Voor de soldaten was Tegleff eveneens „zoo zoo", zij hadden visch noch vleesch aan hem. Hij leefde op zeer beschei- deu voet, geheel in overeenstemming met zijn inkomen. Op zijn negende jaar was hij wees geworden; zijn ouders waren beiden verdronken, toen zij bij een voorjaarsoverstrooming op een vlot de Oka wilden ovei steken. Op een privaat-instituut ontving hij zijn opleiding en behoorde daar tot de

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1905 | | pagina 1