Zaterdag 19 Augustus 1905.
2e Jaargang
Wees U Zelf!
to. 66.
Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken
Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER".
Waardeering.
FEUILLETON.
DE FATALIST.
VAN MIJN EENZAMEN P08T.
Verschijnt
VoenHdags en Zaterdags.
DE EEMLANDER.
Bureau
Hendrik van Viandenstraat 28
Abonnementsprijs
Per jaar
Franco per post
Per 3 maanden
Franco per post
f 3.00
- 3.50
- 0.75
- 0.90
Prijs der adverteutlën
Van 1 tot 5 regels0.4U
vooi iederen regel meer0.08
(By abonnement aanmerkelijke korting.)
Kennisgeving.
EJ1EENÏTE BELASTINGEN.
80
45
Kostelooze waarsolnnviug.
De Gemeente Ontvanger van Amersfoort,
rinnert ieder wien het aangaat, dat 15
gustus j.l. de derde termijn der plaatse-
ke inkomstenbelasting, dienst 1905 is ver-
llen, en verzoekt beleefd de betaling van
verschuldigde niet langer uit te stellen.
Amersfoort 16 Augustus 1905.
De Gemeente Ontvanger voornoemd,
K. v. d. BURG.
Rechte waardeering van personen en
ken is een hoogst moeielijke zaak.
aartoe wordt vereischt veel zelf- en
enschenkennis, een. juist en scherpzin-
oordeel, on een onbevangen voor
Bchoone en goede alleszins ont-
inkelijk gemoed. Men zegt, dat sym-
ithieën en antipathieën de wereld
geeren. Doch, al is zulks misschien
sterk uitgedrukt, zeker is 't, dat
j spoedig genoeg weten, hoe wij met
mand staan en wat wij van hem den-
in, ook zonder zijn ganschc levens-
ichiedenis, al zijn deugden en gebreken
kennen, en dat wij daarbij dus meer
raden gaan met de uitspraak van
is gevoel dan met die van ons verstand,
ot den een gevoelen wij ons aange-
okken, van den ander afgestooten. En
komen wij er toe om vaak over
zen een gunstiger, over genen een
gunstiger oordeel re vellen, dan zij
rdienen.
Evenzoo worden wereldsche en maai-
ihappelijke toestanden door ons goed-
afgekeurd, minder ten gevolge van
n nauwgezet onderzoek van al hunne
zonderheden, dan wel ten gevolge van
m zekere voor- of tegeningenomenheid,
e in ons karakter en onze geaardheid
aren grond vindt. Geboorte, opvoeding,
ïderwijs, indrukken der jeugd, per-
lonlijk verkeer boezemen ons smaak
(T i voorkeur in, en deze zijn onze gidsen
)or het leven. Wij vragen vóór het
ilbrengen van eene daad niet altijd
,rl iar het vóór cn tegen, noch berekenen
uwkeurig de gevolgen, noch wegen
mstig onze persoonlijke belangen tegen
van het algemeen, maar kiezen
doen datgene, waartoe onze natuur
is drijft. Maar juist omdat datgene,
onze sympathie heeft, ook onze
Trots is als het koudvuur: hij maakt de
vonfi ongeneeslijk.
Fanny.
door
IWAÏÏ TUBGEJfJEFF.
Vertaling van
G. H. PRIEM.
4.
Klop klop klopbegon ik
'ter, klop klop klop.
Maar Tegleff bleef stil liggen; hij
raagde niet eenB wie klopt daar? Hij
lelde zich tevreden met het hoofd in
e hand te nemen.
Ziende dat het niet meer werkte, liet
het een tijd lang na, toen deed ik of
plotseling ontwaakte en nam een
erechrikte houding aan.
Zijt gij misschien buiten geweest
raagde ik.
Ja, antwoordde hij kalm.
belangstelling, ondersteuning en mede
werking ondervindt, is 't een belang
rijke vraag: waarvoor wij voorliefde
gevoelen, en wat haar verdient te hebben.
Er wordt, en niet zonder reden,
beweerd, dat vele schoone en nuttige
inrichtingen te dezer stede ontstaan, om
na een korten tijd weder te vergaan als
een ras verwelkte bloem, of althans
om een kwijnend bestaan te leiden,
terwijl zij elders bloeien en in kracht
en omvang toenemen. Dat wijst er op,
dat men na verloop van tijd meent zijne
voorliefde niet goed geplaatst te hebben
en daarom te willen verplaatsen. Om
welke redenen? Deze onthoudt zijne
medewerking, want welbczien behoort
hij toch niet tot hunne partij. Gene
bedenkt te elfder ure, dat hij er geen
persoonlijk, d. i. fiuantieel belang bij
heeft, zooals hij er zich van had voor
gesteld. Een derde had zich aangesloten,
omdat hij meende dat anderen van zijns
gelijken, van denzelfden stand en naam
hetzelfde deden, maar nu hij het
tegendeel ontwaart, trekt hij zich terug.
Een ander wilde wel eens zien, waartoe
de in 't leven geroepen instelling in een
korten tijd zou kunnen komen, want
voortdurenden steun kon men toch van
hem niet vergen. Zoo wordt 't duidelijk,
dat niet sympathie voor de zaak zelve
de menschen leidde, maar zij in hun
handelen beheerscht werden door klein
geestigheid, óf monschendienst, óf eigen
belang. Aan de eene zijde wat meer
toewijding en opoffering, aan den
anderen kant wat beter en nauwkeuriger
onderzoek van de nuttige werking der
vereeniging of instelling zou hen tot
hare blijvende beschermers maken.
Een ander verschijnsel is, dat wat
hier op het gebied van kunst en let
teren voor het publiek wordt ten ge-
hoore gebracht, niet alleen zeer uit
eenloopend wordt beoordeeld dat
zou zijn natuurlijke verklaring vindon
in den verschillenden aanleg, ontwikke
ling en smaak der menschen, maar
zelfs in den regel vrij algemeen sterk
wordt afgekeurd en scherp gehekeld.
Is 't, omdat alles, wat hier geleverd
wordt en door wien ook, altijd verre
beneden het middelmatige blijft? Dan
ware zulk eene veroordeeling gewet
tigd. Doch van waar dan, dat enkele,
vaak veel meerbevoegde beoordeelaars
hier en elders zich over hetzelfde werk
en van denzelfden persoon zeer gunstig
Hebt ge dan aldaar dat kloppen
gehoord
Ja.
En niemand gezien?
Niemand.
En heeft het kloppen opgehouden?
Ik weet niet. 't Is me alles thans
onverschillig.
- Thans? Waarom thans?
Tegleff antwoordde niet.
Ik schaamde mij een beetje en had
medelijden met hem. Ik kon het echter
niet over mij verkrijgen hem mijn streek
te vertellen.
Kom zei ik, ik ben overtuigd dat
alles slechts verbeelding was.
Tegleff zette een onheilspellend ge
zicht.
Gelooft ge?
Gij zegt dat ge kloppen gehoord
hebt?
Ik heb nog wat anders gehoord,
viel hij mij in de reden.
Nog iets anders?
Tegleff boog zich voorover en beet
zich op de lippen. Blijkbaar zag hij er
tegen op het mij te vertellen.
Ik hen geroepen geworden! zei
hij eindelijk zacht, hot gelaat afwen
dende.
Gij zijt geroepen geworden Maar
wie heeft u dan geroepen?
Een zekere
Tegleff keek nog immer op zij.
Een wezen, dat ik meende dat
uitlaten? Is de oplossing voor een groot
deel niet hierin to zoeken, dat sommi
gen, ook al ontbreekt 't lam aan vol
doenden aesthetischen zin om eenig
kunstwei k op zijn rechte waarde te
schatten, zich gaarne tot toongevers of
woordvoeders opwerpen, terwijl ande
ren, hetzij bij gemis aan eenig zelfstan
dig oordeel, hetzij om hunne vrienden
te vleien of te believen, dezen slechts
napraten, en anderen weder 't zeer
voornaam vinden, vooral niet spoedig
tevreden te zijn over hetgeen hun werd
aangeboden, wat den onkundige een
hoogen dunk moet geven van hun smaak
en de eischen, door hen gesteld op
aesthetische gebied? Velen doen 't
voorkomen, dat zij door al 't voortreffe
lijke, dat zij vroeger en elders in de
groote steden genoten hebben, zoo ont
wikkeld, maar tegelijk zóó verwend
zijn geworden, dat thans het mindere
hun niet meer behagen kan. Zij hebben
het recht iets uitstekends te verlangen.
Zij Maar genoeg; zij geven met
hun altijd ongunstig en afkeurend
oordeel zich zelvcn een 6lag in 't aan
gezicht, wanneer 't blijkt, zooals maar
al te dikwijls het geval is, geheel on
gegrond en misplaatst te zijn, daar de
meening van den echten criticus, den
degelijkeu kenner en dus bevoegden
beoordeelaar, vaak geheel anders luidt.
Ware 't daarom niet beter het stilzwijgen
te bewaren dan de afdoende bewijzen
te geven van dwazen trots, belachelijke
inbeelding of verregaande onkunde?
Daarmede wordt geenszins bedoeld
alle kritiek te dooden, maar wel een
rechtvaardige en juiste kritiek te voeren.
Al derft men zelf de macht om op
eenig gebied iets schoons te leveren,
zoo verliest men daarom nog niet het
recht een oordeel te vellen over het
geen anderen te berde brengen. Zij,
die zich daartoe wel in staat achten,
en hunne kunstwerken den menschen
aanbieden, stollen zich daarmede aan het
oordeel der wereld bloot. Ook kan, al
wordt de kunst door ons zeiven niet
beoefend, door het zien en hooren van
hare gewrochten onze schoonheidszin
desniettegenstaande Zóó geoefend eu
ontwikkeld zijn geworden, dat wij vol
komen in staat eu bevoegd zijn als be
oordeelaars op te treden. Maar klinkt
't niet belachelijk, om menschen, die 't
minst niet zijn doorgedrongen in de
geheimen der muziek, ja zelfs niet oens
gestorven was, iets waarvan ik thans
zeker ben.
Ik zweer je, Ilja Stepanowitsch,
riep ik uit, 't is alles maar verbeel
ding!
Verbeelding hernam hij. Wilt ge
u-zelf overtuigen?
Met genoegen.
Kom dan mêe!
VIH.
Ik kleedde mij snel aan cn ging met
Tegleff naar buiten. Tegenover onze
hut, aau de andere zijde der straat,
stoud geen huis, alleen een haag, die
hier en daar open plekken vertoonde,
waarachter een tamelijk steile helling
zich in de vlakte verloor. Alles lag nog
in een dichten nevel eu op twintig
schreden afstands kon men niets onder
scheiden. Wij stapten over de omheining
en bleven daar staau.
Hier is het! zei hij en liet het
hoofd op de borst zinken. Houd u nu
stil, zeg geen woord eu luister!
Ik luisterde evenals hij aaudachtig
toe, maar behalve het gewone gegons,
dat ik het ademen van den nacht zou
willen noemen, kon ik niets hooren.
Elkaar van tijd tot tijd aanstarend,
bleven wij zoo onbeweeglijk eenige mi
nuten staan en reeds wilden wij vertrek
ken, toen
Hja fluisterde een zachte stem, die
een zuiver gehoor bezitten, die nim
mer een werk van eenig letterkundig
gewicht hebben gelezen, laat staan be
studeerd, voor iedere muzikale uitvoering,
iedere tooneelvoorstelling, iedere letter
kundige voordracht met een minachtend
schouder-ophalen het scherpste vonnis te
hooren vellen? „La critique est aisée"
toonen zij in toepassing te brengen, doch
niet te verstaan: „l'arl est difficile". Wie
slechts ccnigszins weet de hooge eischen
der kunst, de moeite, studie cn
inspanning, welke van haren beoefenaar
gevorderd worden om maar één enkelen
lauwer op dat gebied te verwerven,
hij weet ook het kunstwerk te waar
deren. Hij zal daarom het gebrekkige
niet go«d noemen of verschoonen, maar
hij vermag naast het slechte ook het
goede op te merken. Hij weet te laken,
wat lakenswaardig, maar ook te prijzen
wat prijzenswaardig is. Hij verstaat, een
billijk en rechtvaardig oordeel te vellen,
omdat hij beseft, dat't zeer gemakkelijk
is met één enkel woord alles te verwer
pen, maar daarentegen zeer moeilijk,
goed te wikken en te wegen, zoodat
alles tot zijn eisch komt en naar zijn
waarde beoordeeld wordt.
Een Napoleon de eerste, gedreven
door heersch- en eerzucht, vernietigde
soms mot één pennestreek het zelfstan
dig, onafhankelijk bestaan van deze
of gene Europeeschc staat. Zoo dooden
anderen, in het gevoel van hun hoog
heid en voornaamheid (dat echter meestal
gepaard gaat met eigen onbeduidend
heid) door hun afkeurend oordeel, hun
onverschilligheid, hun zich onttrekken,
waar hun deelneming en medewerking
geei8cht mochten worden, bij velen de
lust, de energie en den moed, om hier
iets te leveren of tot stand te brengen,
wat strekken kan tot ontwikkeling van
smaak, tot verlichting van het verstand,
tot veredeling van 't gemoed, i. e. w.
tot vorming van den mensch.
Daarom ware 't te wenschen, dat er
te. Amersfoort wat meer waardeering
gevonden werd, waardeering van de
goede bedoelingen der menscheu, waar
door er voor 'tin het leven roepen en
houden van iets schoons en nuttigs
meer aanéénsluiting en samenwerking
zoude ontstaan, waardcering van
hetgeen er op verschillend gebied door
vóór- cn tegenstander wordt aangeboden,
waardoor het mindere door het meerdere
allengs zou gevolgd worden, va
van achter de omheining scheen te komen.
Ik zag Tegleff aan, maar hij had
blijkbaar niets gehoord en stond daar
nog, het hoofd voorovergebogen.
Ilja!.... maar Ilja! klonk dit
koor duidelijker en doordringender de
stem; ja, racn kon nu duidelijk onder
scheiden dat het een vrouwenstem was.
Wij huiverden beiden en keken elkaar
eens aan.
Nu? vroeg Tegleff mij zacht.
Twijfelt ge nu nog?
Ik antwoordde zacht eu rustig:
Dat bewijst nog niets. Eerst moeten we
zien of er iemand is. Misschien een
spotvogel
lk sprong over de omheining en liep
in de richting, vanwaar klaarblijkelijk
hei geluid gekomen was.
Ik voelde hoe de weeke bodem veer
de onder mijn voeten;, een lange lij
staken verloor zich in den nevel. Ik
bevond mij in een tuin. Maar noch
naast mij, noch voor mij was iets
te ontdekken.
Alles scheen in een doffen slaap te
liggen. Ik deed nog eenige schreden
voorwaarts.
Wie is daar? begon ik plotseling
even zenuwachtig tc roepen als Tegleff.
Pïr! Een wachtel vloog eensklaps
voor mijne voeten op, als een kogel,
die weggeschoten wordt. Onwillekeurig
huiverde ikhoe natuurlijk!
Ik zag achter mij. Tegleff stond nog
doering ook van het voorbeeld van den
verstandigen mensch, en van de kritiek
van den bevoegden beoordeelaar, waar
door er minder dwaze en harde oor
deelvellingen zouden gehooid worden.
Maar daartoe worden gevorderd
meer nederigheid, meer gemeenschaps
gevoel, meer toewijding aan het schooue
en goede.
YH.
Nu, het nieuwe ministerie heeft ook
lang op zich laten wachten. Het heeft
Borgesius schijnbaar moeite gekost, de
mannetjes te vinden die liet zaakje van
het „christelijke" kahiuet durfden over
nemen. Onder oos gezegd, dat ver
wondert mij dan ook niets, want men
moge zeggen wat men wil, onze
„christelijke" ministers waren het puikje
van alle bewindslieden en het zal geen
gemakkelijke taak zijn met evenveel
eclat voor den volke te verschijnen, als
dat Paus Abraham met zijn dapperen
steeds heeft gedaan.
Zoo'n Mclvil van Lynden of Harte
van Tcckelenburg te vervangen, het is
niet voor de poes, om van me zelf en
de Marez Oycns nog niet eens te spro
ken. Maar de heeren der vrijzinnigheid
hebben dat zelf ook drommels goed
begrepen. Wie onder die acht mannen
heeft er zooveel in zijn mars, dat hij
bijv. minister van Binnenlandsche Zaken
en tegelijk Prémier kan zijn. Immers
niet een. Arme Rink. Die moet nu
Binnenlaudsclic Zaken vooi zijn rekening
nemen, maar hot baantje van president-
minister heeft hij van zich afgeschoven.
En dan heb je professor Krans. Dat
is nota beno nog wel een professor van
de Technische Iloogeschool en die kan
nog niet eens, wat de Marez Oyens
steeds met zooveel talent en energie
heeft gedaan. Om hem, dien professor
wel te verstaan, liet werk to verlichten
moet er een negende minister bijkomen.
Zoo begint dus het vrijzinnige kabinet
al dadelijk met verhooging der uitgaven.
Waar ik het er steeds op aanlegde om
ten slotte tot één minister te komen,
wat toch veel zuiniger zou zijn, gaat
Borgesius er juist nog een minister bij
voegen. Zoo zie je al weer, dat de
vrijzinnigheid altijd gold kost.
Veel bijzonders is er overigens van
altijd achter mij op de zelfde plek. Ik
ging weer naar hem toe.
Het roepen geeft niets, zei hij, de
stem komt verder, veel verder, dan gij
denkt. Hij streek met de hand over zijn
gezicht cn ging langzaam naar de hut
terug. Ik wou mij echter niet zoo gauw
overwonnen geven en liep den tuin weer
in. Dat er werkelijk driemaal „Ilja"
geroepen was, daaraan twijfelde ik niet,
eu ik moest eveneens erkennen dat dit
roepen iets klagends en geheimzinnigs
had, doch misschien bleek alles zeer
natuurlijk te zijn en wel wat te hebben
van het kloppen, waardoor ik Tegleff
zenuwachtig had gemaakt.
Ik liep langs de haag nu en dan stil
staand en om mij ziend. Niet ver van
onze hut, vlak naast de haag stond een
oude wilg met een zeer dicht loover;
als een zwarte vlek kwam hij uit tegen
den witten nevel. Plotseling scheen 't
mij toe of ik iets groots, iets levends op
den grond naast den wilg zag. Met
den uitroep: wie is daar snelde ik er op af.
Ik hoorde zachte schreden als van een
haas en een vreemd gedaante, man of
vrouw kon ik niet onderscheiden, schoot
mij voorbij.
Ik wilde de gedaante grijpen, maar
ik greep te laat, struikelde, viel en
verbrandde mij het gezicht aan een
brandnetel.
Toen ik met mijn handen op den grond
leunde om weer op te staan, voelde ik