Het nieuwe Kabinet. dit kabinet nog niet te zeggen. We moeten afwachten tot den derden Dinsdag in September, als het voor de Kamers verschijnt. En dan zal er zeker voor mij nog wel een hartig woordje zijn te zeggen. Het nieuwe kabinet heelt veler belang stelling gaande gemaakt en daaraan is het zeker ook toe te schrijven, dat er minder gelet is op de allesbehalve prettige positie, waarin thans mijn partijgenooten in de Kamer verkeereu. Natuurlijk vinden we dat erg leuk, want hoe minder de politieke onmondigheid van de meeste anti-revolutionaire Kamer leden aan 't licht komt, hoe liever het ons is. Haar ja wel, hoor! Staalman komt natuurlijk weer roet in 't eten gooien. In de Chris tcn-Demok r a at lees ik nu, dat de krachten, de werk krachten aan de rechterzijde thans uiter mate gering zijn en het talent er zeer poover vertegenwoordigd is, ont van de politieke bekwaamheid en scherpzinnig heid nu maar te zwijgen. „Wie, mogen we vragen, wie aan de rechterzijde heeft thans op eenig gebied voldoende autoriteit om met succes te kuuueu optreden tegen de vele eminente mannen aan de linkerzijde gezeten? „Lohman en Yan Idsinga, maar die belmoren juist tot de bij het christelijk volksdeel minst sympathieke groep in de Kamer. „Hun conservatieve neigingen zijn bekend en vooral de kronkelpolitiek van den heer Lohman is een groot en ernstig gevaar. „Talma van de antirevolutionairen, nog de éénigc die gezag zou kunnen uitoefenen, is te goed vrind van mr. Lohman en hij zal zich gelukkig weten in moeilijke oogenblikken, die voor hem vele zullen zijn na de periode die achter ons ligt, hij zal zich gelukkig weten dan te mogen schuilen onder de vleugelen, van „onzen'' Lohman van weleer. „Heemskerk, hoe goed hij ook voor tijds geweest moge zijn, hij heeft zijn prestige van vroeger niet meer, nu zijn arbeid als wethouder van Amsterdam en misschien andere omstandigheden den serieusen kant van zijn politiek leven wat hebben afgeslepen. „Malefijt is te slap en hoe ijverig ook, hij is een te volgzaam en te gedwee coalitie-man die bovendien het talent mist om kracht van zich te doen uit gaan. „Vader Van Alphen, een uitstekend Staatsman, een ervaren en behoedzaam parlementslid, doch te oud en feitelijk der dagen zat. „Bij de Katholieken vinden we Nolens en Aalberse met Kolkman. „De eerste heel niet strijdlustig en weinig strijdvaardig aangelegd kan zich niet wijden zoo het behoort aan de politiek van het land. „Zijn functies aan de school te Rol- duc staan hem daarbij in den weg. „Aalberse hoe strijdlustig ook, en in veel opzichten bekwaam, is als zooveel jonger lid in lang niet opgewassen tegen den veteranen van de overzijde. „Kolkman, een weinig geëvenaard tafelredenaar, doet soms rake zetten en steekt voortreffelijk vuurpijlen af, doch de man van studie die zijn leven en al zijn tijd geeft aan staatkundige overwegingen, die is hij zeker niet. „De heer Lohman en nog eens de heer Lohman zal dus voor heel de rechterzijde het spit moeten afbijten. „Roomscben en antirevolutionairen zullen zich aan hem vasthouden, te zwak als ze zijn om op eigen beenen te loopen." Waarom moet dat nu weer zoo uit- gekraaid worden. En dan die minach ting! Onze van Ascli van Wijck wordt niet eens genoemd. Net of dat nu zoo'n prul is in de Kamer, dat hij absoluut niet in aanmerking kan komen om iets te presteeren. 't Is wel beleedigend voor je, Asch van Wijck. Maar trek het je maar niet te erg aan hoor. Ga jij maar gerust weer naar de Kamer en als je dan zoo knusjes in je bankje weg schuilt, luister dan maar goed toe, of er geen oogenblikje komt, dat je ook eens wat durft te zeggen. En als de gelegenheid zich niet voordoet, geeuw dan maar eens flink, dan kunnen ze ten minste niet zeggen dat je steeds je mond hebt gehouden. Ja, ja, die Staalman is een lastig heer, altijd voor ons geweest. En hij wordt natuurlijk nog vinniger, nu hij uit de Kamer is. Maar mijn vrienden mag hij niets veiwijten. Die hebben, al wat hards onder mijn hand: Het was een scherpe koperen kam, die aan een koord bevestigd was, wel gelijkende op die welke onze boeren aan den gordel dragen. Afijn verdere nasporingen bleven zon der gevolg en met de kam in mijn hand en een brandende wang, keerde ik naar de hut terug. Wordt vervolgd. hebben ze nog zoo hard tegen hem ge schreeuwd, trouw op hem gestemd. Een enkel woord over het verslag van de Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs. De grondtoon is: De algemeene toestand stemt tot tevreden heid, wat ik althans uit de volgende zinnen meen te mogen opmaken: „Over het algemeen kan geconstateerd „worden, dat het L. O. in deze gemeente „in zeer goeden toestand verkeert. Mag „een enkele school ook nog ver beneden „de eischen blijven, die aan voldoend „L. O. zijn te stellen, de overigen toon- „den de belangen van het kind beter te „begrijpen. „Met voldoening kan Uwe Commissie „verklaren, dat de ijver en plichtsbe trachting van het Onderwijzend perso- „neel lof verdient, ook al moet zij erkeu- „nen, dat de paedagogische geschiktheid „vau alle onderwijzers niet op éene lijn „kan gesteld worden. Toch is hierin ook weer iets, dat me niet bevalt. Waarom van een enkele school gesproken, die ver beneden de cisehen blijlt? Dat toch is zoo vaag. Laat men het liever ronduit zeggen, welke school dat is. Nu gaan de inen- schen soms gissingen maken en wijzen dau wellicht een geheel verkeerde school aan. Misschien kan een der raadsleden daarover wel eens in den Raad een vraag richten tot B. en W. Dan worden be langstellenden en belanghebbenden wel licht wat wijzer. Dat „de paedagogische geschiktheid van alle onderwijzers niet op ééne lijn kan gesteld worden", is een waarheid zoo groot, dat die heusch niet in dit verslag had behoeven te staan. Het doet me evenwel genoegen, dat de mindere paedagogische bekwaamheid nog niet zoo verontrustend schijnt te zijn. Anders moet het maar eens geprobeerd worden met een cursus. Het handwerkonderwijs heeft daarvan ook zoo uitstekend geprofiteerd en tegen de kosten behoeft men niet op te zien, daar de hardst om zuinigheid schreeuwende raadsleden zich tegen zoo'n post niet zullen verzetten. Bij de katholieke scholen lees ik, dat de leerplichtwet een goeden invloed uit oefende. Die opmerking ontbreekt bij de andere scholen en is zeker als een hatelijkheid bedoeld. Hoe kunnen nu katholieke scholen profiteeren van zoo'n paganistisclie, gezin-uit het-verband-ruk- kende dwangwet, als de Leerplichtwet profiteeren Ten slotte nog een opmerking. De herhalingsschool voor meisjes werd be gonnen met 32 meisjes. Ze waren herkomstig vau 5 verschil lende scholen: 12 van de H. li. Meisjesschool, 9 van de Openbare school 2e soort, O van de Christe lijke school, 3 van de Openbare school Beekstaat en 2 van de Openbare school Koningstraat. En de cursus voor jongens begon met 51 leerlingen. Ze waren herkomstig: 16 van de Open bare school 2e soort, 16 van de K. li. jongensschool, 3 van de Christelijke school, 6 van de Openbare school Koningstraat, 6 van de Openbare school Beekstraat, 2 van de Openbare school Heerenstraat en 2 van elders. De Amersfoortsche „Christenen" schijnen te vergeten, dat de herhalings school ook is een „school zonder God," die is evengoed „een kind van een bijwijf," zooals Wirtz het uitdrukte, als de gewone openbare school. Daar mag wel eens aan herinnerd worden. Want als de resultaten van de herhalingsschool goed zijn, en dat zijn ze, zegt de Com missie, dan konden de menschen wel eens gaan denken, dat dat openbare onderwijs toch eigenlijk nog zoo slecht niet is. En daarvoor vooral moet ge waakt worden. BRAM I. Gelijk na de verkiezingen van 1901 dl'. A. Kuyvcr de aangewezen man was om op te treden als Kabinetsformeerder en op hem dan ook Harer Majesteits keuze viel, zoo lag het ditmaal voor de hand, dat het oog der Koningin zich vestigen zou op mr. H. Goeman Bor- gesius. Een goed constitutioneel vorst immers denkt bij wisseling van Kabinet in de eerste plaats aan den leider- van die politieke groepen, uit welker midden naar de uitspraak der stembus het nieuwe Ministerie zal te formeeren zijn. En nu was weliswaar de ambtsvoorgan ger van dr. Kuyper vóór en gedurende de verkiezingen niet opgetreden als leider der gansche linkerzijde onver deeld, niet als leider immers der soci aal-democraten, niet ais die der oud- libc/alen, ook niet als eigenlijk leider der vrijzinnig-democraten, maar wel was hij de onbetwiste leidsman van de nu meriek sterkste groep der linkerzijde, van de Unie-liberalen, maar wel was uit zijn hoofd in hoofdzaak geboortig het gemeenschappelijk program, waarop Unie-liberalen en vrijzinnig-democraten in het afgeloopen voorjaar gezamenlijk gestreden en overwonnen hebben. Zoo er dus éen staatsman ter linker zijde de aangewezen Kabiuetsformeerder was, dan wa6 dit wel de heer Borgesius. De afgevaardigde uit Enkhuizen heeft de taak aanvaard. Gemakkelijk was zij zeker niet, nu van een eng-verbonden linksche meerderheid geen sprake was. Op de Sociaal-democraten, die zich- zelven nooit als regeerings-, altijd als oppositie-partij beschouwen, kon natuur lijk heel geen staat worden gemaakt. En in hoeverre het besef van saain- hoorigheid wakker was onder oud-libe ralen, Unie liberalen en de vrijzinnig democraten, was, vooral wat de verhou ding der oud-liberalen tot de twee andere groepen betreft, onzeker. En dit scheen bezorgdheid te wettigen. Toch heeft mr. Borgesius, volhardend pogen tot verblijdend resultaat geleid. Het door hem bijeengebrachte Kabinet is een afspiegeling der verschillende vrijzinnige groepen: jhr. Van Tets ver tegenwoordigt de oud-liberalen, in de hecren Van Raalte en Veegcns zien zich de vrijzinnig-democraten gerepresenteerd, in de hoeren Rink en Fock de Unie liberalen, terwijl de hoeren Cohen Stuart, De Meester, Staal en Kraus, zij mogen persoonlijk wellicht lid zijn van eenige kiesvereeniging, mannen zijn die in politieken ziu tot dusver niet op den voorgrond traden en die de vox populi dan ook niet pleegt in te deelen bij een bepaalde politieke groep. Dit schijnt ons afgezien nog van de personen een zeer gelukkige samenstelling van het Kabinet. Van „politiek" heeft het land de laatste jaren genoeg te verteren gekregen. Het heeft de behoefte aan een Ministerie van pacificatie, in dezen zin, dat scherpe partijtaal van de Regeeringstafcl zoo weinig mogelijk worde vernomen. En dat kan van dit kabinet worden ver wacht. AVat men zou kunnen noemen een geheel extra-parlementair Ministerie is het niet: drie Kamerleden en éen oud-Kamerlid hebben er zitting in. Maai de vijf overige ministers, waarvan de heer De Meester waarschijnlijk tijdelijk als voorzitter van den Ministerraad zal optreden, stempelen het tot een Kabinet dat evenmin zuiver parlementair kan lieeten. Had de heer Borgesius in persoon een der zetels bezet, het ministerie zou een veel scherper parlementair, ook een veel scherper politiek karakter hebben gedragen, al ware minister Borgesius nog zoo verzoeningsgezind opgetreden. In den verkiezingsstrijd heeft hij per soonlijk een te warm aandeel genomen, dan dat een Kabinet, waarvan hij deel uitmaakte, niet den beslisten indruk van een zoowel strijdvaardig als strijdlustig Kabinet zou hebben gemaakt. Strijdlustigheid nu is een eigenschap, die we het nieuwe Ministerie eerst in do laatste plaats toevvenschen. Strijdvaardig daarentegen zij het wel, daar nu eenmaal een regeeringsprogram zich zonder parlementair woordgevecht niet laat afwerken. Daaraan zal ook het nieuwe Kabinet niet ontkomen, hoe bezadigd het in zijn optreden zich moge gedragen. Het is voortgekomen uit de niet sociaal democratische groepen der linkerzijde en zal dus zoowel de sociaal democraten als do rechterzijde scherp critisch tegenover zich vinden. Eerlijke critiek nu heeft het 't recht te eischen, maar op uitblijven der critiek te eenen- malc kun, noch wil het (natuurlijk) aan spraak maken. Voor critiek op de personen der Minis ters zijn wij niet beducht. Zij mogen zich gerust vertooncn. Ten deele kent hen de Kauier en anderdeels gaat een uitnemende reputatie hen vooraf. Dat thans nog over hen in deze kolommen de loftrompet wordt gestoken, zij hebben het niet van noodé: Een rustig en ver trouwend wachten op hun daden heeft beter zin. Maar op dat voorloopig vertrouwen hebben zij dan ook do ondubbelzinnigste aanspraak. Daarbuiten kunnen zij, die in de Eerste Kamer een sterke meerder heid tegen en in de Tweede geen be trouwbare meerderheid naast zich vinden, het onmogelijk doen. Of dat voorloopig vertrouwen besten digd zal blijven, zal afhangen van hun daden. Doch men zij goedsmoeds. Het zou ons verwonderen, zoo niet het gemeen schappelijk program van vrijzinnig-de mocraten en Unie-liberalen leidraad ook voor dit Ministerie bleek. VaneenKabinet, door den heer Borgesius geformeerd, valt dit te verwachten. En het zal met een regeeringsprogram, waarop geen der essentieele punten van het Amstcrdamsch verdrag ontbreekt, reeds aanstonds zich een hechten aanhang in den lande ver zekeren, terwijl van vrijzinnige zijde geen ernstige tegenkanting te verwachten is. De oud-liberale Kamerleden immers zagen een, misschien meer dan een, hunner geestverwanten in het Kabinet opgenomen en ook van hen mag dus loyale medewerking worden verwacht, al zou ook dit Ministerie op enkele punten iets verder gaan dan een zuiver oud-liberaal Kabinet noodzakelijk zou achten. Om den steun der sociaal-democratische Kamerleden zal zeker niet gebedeld worden; waar zij principieel optreden, zal men hun principieel hebben te woord te staan. Zijzelven moeten het voor hun kiezers maar verantwoorden, zoo over hun tegenkanting een Ministerie strui kelen mocht, dat voor de ontwikkeling van ons staatswezen in democratischen en vrijzinnigen geest het beste is, wat voor dit oogenblik bereikbaar blijkt. Rest nog te raden naar de houding der rechterzijde. Principicele oppositie zal welkom zijn; een wegbergen van overtuigingen de grootste ramp die oen Parlement kan treffen wenscht niemand. Noch behoeven de punten dei- degens gekurkt te worden. De eenige eisch, die men stellen mag, is dien dei- loyaliteit. Wordt deze vervuld, dan zal ook het vrijzinnig bewind met zijn te- genstanders-in-bcginsel het op menig punt van practische politiek wel eens kunnen worden. Vad. UIT DE PERS. De Stichtsche Courant wijdt in een hoofdartikel: „Het linksche Mini sterie" eenige beschouwingen aan het nieuwe Kabinet, die wij onzen lezers niet gaarne zouden onthouden. In de eerste plaats wijst dit blad er op, dat er thans 9 Arrijzinnigcn noodig zijn om de taak van 8 Christelijke ministers over te nemen. Alle groepen der AT-ijzinnigen behalve de mannen der S. D. A. P. zijn in dit Kabinet vertegenwoordigd doch: „Mr. Troelstra zal wel blijken te zijn minister zonder portefeuille." Ds. Wagenaar, de leider der Friesch Christelijk llistorischen krijgt er ook van langs; immers, deze heeft „door zijn politieke adviezen bewerkt, dat het Christelijk Kabinet moest plaats maken voor een ministerie, gedeeltelijk uit vrijzinnige Joden en Vrijinetsclaars samen gesteld". Tot tweemaal worden die Vrijzinnige Joden en Vrijmetselaars nog eens in het debat gebracht. Merkwaardig is het slot van dit arti keltje, dat we in zijn geheel copieeren: „Het verluidt, dat H. M. de Koningin den wensch te kennen heeft gegeven, dat het Kabinet zou bestaan uit mannén, wier antecedenten de samenwerking met de rechterzijde niet zouden belemmeren. Indien dit juist is, dan heeft Mr. Bor gesius dien wensch niet opgevolgd, immers dan had hij vrijzinnige Joden en Masons moeten weren en zeker de portefeuille van Justitie niet moeten geven aan den man, die de lager onder wijswet noemde een partijwet van de ergste soort en stemde tegen de z. g. stakings- wetten, en weigerde ten tijde van een misdadige woeling, de regeering de middelen te verschaffen om orde en rust in het land te handhaven. In zulke handen is het gezag niet veilig te achten. Tegen deze combinatie van anti christelijke elementen zal de rechterzijde de christelijke tradities van ons volk in de Tweede Kamer hebben te verde digen". Herhaaldelijk heeft de Ecmlander in den loop van het jaar er op gewezen hoe in ons „Christelijk volksdeel" het anti-semitismc ingang vindt en opgeld doet. Een Joodsch minister vindt de Stichtsche Courant verschrikkelijk. Goed beschouwd achten de anti-revolutionairen de Joden geen gelijkberechtigde staats burgers doch slechts als toegelaten of zoo iets. Jammer, dat de heeren de macht niet hebben, anders konden we nog wel eens een wetsbepaling krijgen, dat Joden en Vrijmetselaars van sommige invloedrijke betrekkingen zijn uitgesloten. Aan H. M. de Koningin wordt dooi de Stichtsche Courant een eigenaar dige rol toebedeeld. Het komt ons voor te getuigen van weinig eerbied voor het hoofd van den Staat, te veronderstellen, dat zij mannen tot Minister benoemd, van wie altijd volgens de Stichtsche -ge tuigd moet worden, dat het gezag bij hen niet in veilige handen berust. Dergelijke uitingen moeten toch zeker het prestige van de Kroon, dat de Sticht sche toch zeker hoog wenscht te hou den? ernstig benadeelen in de oogen van hare lezers. liet Nlenwe Kabinet. De Minister van Buitenlandsche Zaken jhr. Van T'ets, was vroeger chef van het Kabinet van den Minisier van Buiten landsche Zaken, gezantschapsraad te Berlijn, gezant te Konstantinopel, en later, tot heden, gezant bij het Duitsche Keizerrijk. De heer Van Tets zal de vrij-liberale richting in het Kabinet vertegenwoor- digen. De Minister van Justitie, mr. E. E. Van Raalte, is algemeen bekend als scherpzinnig jurist. In 1864 te Leiden tot doctor in de rechtswetenschap ge promoveerd, vestigde hij zich te Rotter dam als advocaat en werd in 1873 reeds tot rijks-advocaat benoemd. Ver scheidene jaren was hij wethouder van de stad zijner inwoning. In 1897 werd hij lid der Tweede Kamer. Als zoodaning was hij herhaal delijk in de gelegenheid blijk te geven van zijn kunde op het gebied der rechs- wetenschap. Aan zijn initiatief was ook te danken de kortelings ingevoerde wijziging van de regeling van het ge tuigenverhoor in burgelijke zaken, met het doel om het ideaal der rechtplegin» „snel en goedkoop recht" een stapje naderbij te komen. Ook op het gebied der opleiding onzer consulaire ambtenaren werden de degelijke adviezen van den heer A an Raalte in de Kamer steeds zeer op prijs gesteld. De heer Aran Raalte behoort tot de vrijzinnig-democratische richting. De Minister van Binuenlandsche Zaken, mr. P. Rink, oefende na zijn promotie aan de Utrechtsohe Hoogeschool, onaf gebroken in zijn vaderstad Tiel de rechtspractijk uit en staat dan ook in den lande bekend als een der meest be kwame en welsprekcn de advocaten. En te verwonderen is 't daarom niet, dat deze degelijke jurist aanvankelijk bestemd scheen voor hoofd van het Departement van Justitie. Sedert 1891 lid van de Tweede Kamer voor Arnhem, werd nog dit jaat zijn mandaat vernieuwd. Mr. Rink heeft zich geschaard onder de banier der Liberale Unie en de portefeuille van Binuenlandsche Zaken is bij hem in handen van een overtuigd voorstander van een blanco-artikel in zake het kies recht. De Minister van Marine, de heer Cohen Stuart eerst onlangs (in Mei jl.) tot kapitien ter zee benoemd, staat bekend als eeD hoogst kundig zee-officier, die speciaal werkzaan was hij de oplei ding tot zee-officier en van het zeevolk. Kapitein tei zee Cohen Stutart, die in 1857 geboren werd, trad in 1873 in den zeedienst. Gedurende zijn loopbaan als zee-offi cier was hij o. a. gedurende eenige jaren belast met het geven van onderwijs in stoomwerktuigkunde en het hydrografisch teekenen aan het Kon. Marine-Instituut. Tn later jaren was hij ook cenigen tijd gedetacheerd aan hot Departement van Marine in Indic, als chef der A'Ie af- decling. Laatstelijk was hij kommaudant van het opleidingsschip Nautilus, nadat hij te voren het bevel had gevoerd over Ilr. Ms. logementschip Buffel. Met de belangen van het personeel der zeemacht is hij dus goed bekend. Daarbij is hij een man vau vooruit strevende beginselen. De Minister van linanoiën, mr. Th. De Meester, is gcruimen tijd werk zaam geweest in de gemeente-admini stratie o. a. als secretaris der gemeente Groningen. Uit die betrekking werd hij geroepen tot het ambt van administrateur der generale thesaurie bij liet Depar tement van Financiën, en na die eenige jaren te hebben vervuld, benoemd tot vice-president van den Raad van Ned.- Indië, in welk hoog-koloniaal ambt hij bestendigd werd tijdens zijn verlof hier te lande, dat juist in het laatst dezer maand zou ten einde loopen. Voor de zoo dringend noodige rege ling der verhouding van de rijks- tot de gemeente-financiën zal zijn vroegere werkkring bij het gemeentewezen hem zeker deze hervormingstaak verge makkelijken. De Minister van Oorlog, generaal- majoor 81 a a 1, heeft, in overeenstemming met zijn militair-wetenschappelijke ont wikkeling, die zeer hoog wordt aange slagen, zijn officiers-loopbaan grootendeels doorgebracht bij den generalen staf van het leger. Na in 1879 als lc luitenant bij de Krijgsschool gedetacheerd te zijn geweest, tot het volgen van de hoogere opleiding, werd hij dadelijk werkzaam gesteld onder de bevelen van den chef van den generalen staf. In 1883 bij den troep teruggekeerd als kapitein bij het 2e reg. inf., werd hij wederom gedetacheerd bij het De partement van Oorlog en in zijn rang overgeplaatst bij den generalen staf. In 1892, na ontheffing van die func tie, overgeplaatst bij het regiment grenadiers en jagers, werd de kapitein in 1893 benoemd tot majoor bij het 6e reg. infanterie, maar 2 jaar later keerde hij weer terug bij den generalen staf, verwierf in 1896 den rang van luit.- kolonel bij dat dienstvak en was als zoodanig gedurende bijna 4 jaren werk zaam als directeur der Hoogere Krijgs school. In 1900 werd hem als kolonel der infanterie het commando opgedragen

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1905 | | pagina 2