Het nieuwe Kabinet.
dit kabinet nog niet te zeggen. We
moeten afwachten tot den derden Dinsdag
in September, als het voor de Kamers
verschijnt. En dan zal er zeker voor
mij nog wel een hartig woordje zijn te
zeggen.
Het nieuwe kabinet heelt veler belang
stelling gaande gemaakt en daaraan is
het zeker ook toe te schrijven, dat er
minder gelet is op de allesbehalve
prettige positie, waarin thans mijn
partijgenooten in de Kamer verkeereu.
Natuurlijk vinden we dat erg leuk, want
hoe minder de politieke onmondigheid
van de meeste anti-revolutionaire Kamer
leden aan 't licht komt, hoe liever het
ons is. Haar ja wel, hoor! Staalman
komt natuurlijk weer roet in 't eten
gooien. In de Chris tcn-Demok r a at
lees ik nu, dat de krachten, de werk
krachten aan de rechterzijde thans uiter
mate gering zijn en het talent er zeer
poover vertegenwoordigd is, ont van de
politieke bekwaamheid en scherpzinnig
heid nu maar te zwijgen.
„Wie, mogen we vragen, wie aan de
rechterzijde heeft thans op eenig gebied
voldoende autoriteit om met succes te
kuuueu optreden tegen de vele eminente
mannen aan de linkerzijde gezeten?
„Lohman en Yan Idsinga, maar die
belmoren juist tot de bij het christelijk
volksdeel minst sympathieke groep in
de Kamer.
„Hun conservatieve neigingen zijn
bekend en vooral de kronkelpolitiek van
den heer Lohman is een groot en ernstig
gevaar.
„Talma van de antirevolutionairen,
nog de éénigc die gezag zou kunnen
uitoefenen, is te goed vrind van mr.
Lohman en hij zal zich gelukkig weten
in moeilijke oogenblikken, die voor hem
vele zullen zijn na de periode die achter
ons ligt, hij zal zich gelukkig weten
dan te mogen schuilen onder de vleugelen,
van „onzen'' Lohman van weleer.
„Heemskerk, hoe goed hij ook voor
tijds geweest moge zijn, hij heeft zijn
prestige van vroeger niet meer, nu zijn
arbeid als wethouder van Amsterdam
en misschien andere omstandigheden
den serieusen kant van zijn politiek
leven wat hebben afgeslepen.
„Malefijt is te slap en hoe ijverig ook,
hij is een te volgzaam en te gedwee
coalitie-man die bovendien het talent
mist om kracht van zich te doen uit
gaan.
„Vader Van Alphen, een uitstekend
Staatsman, een ervaren en behoedzaam
parlementslid, doch te oud en feitelijk
der dagen zat.
„Bij de Katholieken vinden we Nolens
en Aalberse met Kolkman.
„De eerste heel niet strijdlustig en
weinig strijdvaardig aangelegd kan zich
niet wijden zoo het behoort aan de
politiek van het land.
„Zijn functies aan de school te Rol-
duc staan hem daarbij in den weg.
„Aalberse hoe strijdlustig ook, en in
veel opzichten bekwaam, is als zooveel
jonger lid in lang niet opgewassen tegen
den veteranen van de overzijde.
„Kolkman, een weinig geëvenaard
tafelredenaar, doet soms rake zetten
en steekt voortreffelijk vuurpijlen af,
doch de man van studie die zijn leven
en al zijn tijd geeft aan staatkundige
overwegingen, die is hij zeker niet.
„De heer Lohman en nog eens de
heer Lohman zal dus voor heel de
rechterzijde het spit moeten afbijten.
„Roomscben en antirevolutionairen
zullen zich aan hem vasthouden, te
zwak als ze zijn om op eigen beenen te
loopen."
Waarom moet dat nu weer zoo uit-
gekraaid worden. En dan die minach
ting! Onze van Ascli van Wijck wordt
niet eens genoemd. Net of dat nu zoo'n
prul is in de Kamer, dat hij absoluut
niet in aanmerking kan komen om iets
te presteeren. 't Is wel beleedigend
voor je, Asch van Wijck. Maar trek het
je maar niet te erg aan hoor. Ga jij
maar gerust weer naar de Kamer en
als je dan zoo knusjes in je bankje weg
schuilt, luister dan maar goed toe, of
er geen oogenblikje komt, dat je ook
eens wat durft te zeggen. En als de
gelegenheid zich niet voordoet, geeuw dan
maar eens flink, dan kunnen ze ten
minste niet zeggen dat je steeds je mond
hebt gehouden.
Ja, ja, die Staalman is een lastig
heer, altijd voor ons geweest. En hij
wordt natuurlijk nog vinniger, nu hij
uit de Kamer is. Maar mijn vrienden
mag hij niets veiwijten. Die hebben, al
wat hards onder mijn hand: Het was
een scherpe koperen kam, die aan een
koord bevestigd was, wel gelijkende
op die welke onze boeren aan den gordel
dragen.
Afijn verdere nasporingen bleven zon
der gevolg en met de kam in mijn hand
en een brandende wang, keerde ik naar
de hut terug.
Wordt vervolgd.
hebben ze nog zoo hard tegen hem ge
schreeuwd, trouw op hem gestemd.
Een enkel woord over het verslag
van de Commissie van Toezicht op het
Lager Onderwijs. De grondtoon is: De
algemeene toestand stemt tot tevreden
heid, wat ik althans uit de volgende
zinnen meen te mogen opmaken:
„Over het algemeen kan geconstateerd
„worden, dat het L. O. in deze gemeente
„in zeer goeden toestand verkeert. Mag
„een enkele school ook nog ver beneden
„de eischen blijven, die aan voldoend
„L. O. zijn te stellen, de overigen toon-
„den de belangen van het kind beter te
„begrijpen.
„Met voldoening kan Uwe Commissie
„verklaren, dat de ijver en plichtsbe
trachting van het Onderwijzend perso-
„neel lof verdient, ook al moet zij erkeu-
„nen, dat de paedagogische geschiktheid
„vau alle onderwijzers niet op éene lijn
„kan gesteld worden.
Toch is hierin ook weer iets, dat me
niet bevalt. Waarom van een enkele
school gesproken, die ver beneden de
cisehen blijlt? Dat toch is zoo vaag.
Laat men het liever ronduit zeggen,
welke school dat is. Nu gaan de inen-
schen soms gissingen maken en wijzen
dau wellicht een geheel verkeerde school
aan. Misschien kan een der raadsleden
daarover wel eens in den Raad een vraag
richten tot B. en W. Dan worden be
langstellenden en belanghebbenden wel
licht wat wijzer.
Dat „de paedagogische geschiktheid
van alle onderwijzers niet op ééne lijn
kan gesteld worden", is een waarheid
zoo groot, dat die heusch niet in dit
verslag had behoeven te staan. Het doet
me evenwel genoegen, dat de mindere
paedagogische bekwaamheid nog niet zoo
verontrustend schijnt te zijn. Anders moet
het maar eens geprobeerd worden met
een cursus. Het handwerkonderwijs heeft
daarvan ook zoo uitstekend geprofiteerd
en tegen de kosten behoeft men niet op
te zien, daar de hardst om zuinigheid
schreeuwende raadsleden zich tegen zoo'n
post niet zullen verzetten.
Bij de katholieke scholen lees ik, dat
de leerplichtwet een goeden invloed uit
oefende. Die opmerking ontbreekt bij de
andere scholen en is zeker als een
hatelijkheid bedoeld. Hoe kunnen nu
katholieke scholen profiteeren van zoo'n
paganistisclie, gezin-uit het-verband-ruk-
kende dwangwet, als de Leerplichtwet
profiteeren
Ten slotte nog een opmerking. De
herhalingsschool voor meisjes werd be
gonnen met 32 meisjes.
Ze waren herkomstig vau 5 verschil
lende scholen: 12 van de H. li.
Meisjesschool, 9 van de Openbare
school 2e soort, O van de Christe
lijke school, 3 van de Openbare
school Beekstaat en 2 van de Openbare
school Koningstraat.
En de cursus voor jongens begon met
51 leerlingen.
Ze waren herkomstig: 16 van de Open
bare school 2e soort, 16 van de K.
li. jongensschool, 3 van de
Christelijke school, 6 van de
Openbare school Koningstraat, 6 van
de Openbare school Beekstraat, 2 van
de Openbare school Heerenstraat en 2
van elders.
De Amersfoortsche „Christenen"
schijnen te vergeten, dat de herhalings
school ook is een „school zonder God,"
die is evengoed „een kind van een
bijwijf," zooals Wirtz het uitdrukte, als
de gewone openbare school. Daar mag
wel eens aan herinnerd worden. Want
als de resultaten van de herhalingsschool
goed zijn, en dat zijn ze, zegt de Com
missie, dan konden de menschen wel
eens gaan denken, dat dat openbare
onderwijs toch eigenlijk nog zoo slecht
niet is. En daarvoor vooral moet ge
waakt worden.
BRAM I.
Gelijk na de verkiezingen van 1901
dl'. A. Kuyvcr de aangewezen man was
om op te treden als Kabinetsformeerder
en op hem dan ook Harer Majesteits
keuze viel, zoo lag het ditmaal voor de
hand, dat het oog der Koningin zich
vestigen zou op mr. H. Goeman Bor-
gesius. Een goed constitutioneel vorst
immers denkt bij wisseling van Kabinet
in de eerste plaats aan den leider- van
die politieke groepen, uit welker midden
naar de uitspraak der stembus het
nieuwe Ministerie zal te formeeren zijn.
En nu was weliswaar de ambtsvoorgan
ger van dr. Kuyper vóór en gedurende
de verkiezingen niet opgetreden als
leider der gansche linkerzijde onver
deeld, niet als leider immers der soci
aal-democraten, niet ais die der oud-
libc/alen, ook niet als eigenlijk leider
der vrijzinnig-democraten, maar wel was
hij de onbetwiste leidsman van de nu
meriek sterkste groep der linkerzijde,
van de Unie-liberalen, maar wel was
uit zijn hoofd in hoofdzaak geboortig
het gemeenschappelijk program, waarop
Unie-liberalen en vrijzinnig-democraten
in het afgeloopen voorjaar gezamenlijk
gestreden en overwonnen hebben.
Zoo er dus éen staatsman ter linker
zijde de aangewezen Kabiuetsformeerder
was, dan wa6 dit wel de heer Borgesius.
De afgevaardigde uit Enkhuizen heeft
de taak aanvaard. Gemakkelijk was zij
zeker niet, nu van een eng-verbonden
linksche meerderheid geen sprake was.
Op de Sociaal-democraten, die zich-
zelven nooit als regeerings-, altijd als
oppositie-partij beschouwen, kon natuur
lijk heel geen staat worden gemaakt.
En in hoeverre het besef van saain-
hoorigheid wakker was onder oud-libe
ralen, Unie liberalen en de vrijzinnig
democraten, was, vooral wat de verhou
ding der oud-liberalen tot de twee
andere groepen betreft, onzeker. En dit
scheen bezorgdheid te wettigen.
Toch heeft mr. Borgesius, volhardend
pogen tot verblijdend resultaat geleid.
Het door hem bijeengebrachte Kabinet
is een afspiegeling der verschillende
vrijzinnige groepen: jhr. Van Tets ver
tegenwoordigt de oud-liberalen, in de
hecren Van Raalte en Veegcns zien zich
de vrijzinnig-democraten gerepresenteerd,
in de hoeren Rink en Fock de Unie
liberalen, terwijl de hoeren Cohen Stuart,
De Meester, Staal en Kraus, zij mogen
persoonlijk wellicht lid zijn van eenige
kiesvereeniging, mannen zijn die in
politieken ziu tot dusver niet op den
voorgrond traden en die de vox populi
dan ook niet pleegt in te deelen bij een
bepaalde politieke groep.
Dit schijnt ons afgezien nog van
de personen een zeer gelukkige
samenstelling van het Kabinet. Van
„politiek" heeft het land de laatste
jaren genoeg te verteren gekregen. Het
heeft de behoefte aan een Ministerie
van pacificatie, in dezen zin, dat scherpe
partijtaal van de Regeeringstafcl zoo
weinig mogelijk worde vernomen. En
dat kan van dit kabinet worden ver
wacht.
AVat men zou kunnen noemen een
geheel extra-parlementair Ministerie is
het niet: drie Kamerleden en éen
oud-Kamerlid hebben er zitting in. Maai
de vijf overige ministers, waarvan de
heer De Meester waarschijnlijk tijdelijk
als voorzitter van den Ministerraad zal
optreden, stempelen het tot een Kabinet
dat evenmin zuiver parlementair kan
lieeten.
Had de heer Borgesius in persoon
een der zetels bezet, het ministerie zou
een veel scherper parlementair, ook een
veel scherper politiek karakter hebben
gedragen, al ware minister Borgesius
nog zoo verzoeningsgezind opgetreden.
In den verkiezingsstrijd heeft hij per
soonlijk een te warm aandeel genomen,
dan dat een Kabinet, waarvan hij deel
uitmaakte, niet den beslisten indruk van
een zoowel strijdvaardig als strijdlustig
Kabinet zou hebben gemaakt.
Strijdlustigheid nu is een eigenschap,
die we het nieuwe Ministerie eerst in
do laatste plaats toevvenschen.
Strijdvaardig daarentegen zij het wel,
daar nu eenmaal een regeeringsprogram
zich zonder parlementair woordgevecht
niet laat afwerken. Daaraan zal ook
het nieuwe Kabinet niet ontkomen, hoe
bezadigd het in zijn optreden zich moge
gedragen. Het is voortgekomen uit de
niet sociaal democratische groepen der
linkerzijde en zal dus zoowel de sociaal
democraten als do rechterzijde scherp
critisch tegenover zich vinden. Eerlijke
critiek nu heeft het 't recht te eischen,
maar op uitblijven der critiek te eenen-
malc kun, noch wil het (natuurlijk) aan
spraak maken.
Voor critiek op de personen der Minis
ters zijn wij niet beducht. Zij mogen
zich gerust vertooncn. Ten deele kent
hen de Kauier en anderdeels gaat een
uitnemende reputatie hen vooraf. Dat
thans nog over hen in deze kolommen
de loftrompet wordt gestoken, zij hebben
het niet van noodé: Een rustig en ver
trouwend wachten op hun daden heeft
beter zin.
Maar op dat voorloopig vertrouwen
hebben zij dan ook do ondubbelzinnigste
aanspraak. Daarbuiten kunnen zij, die
in de Eerste Kamer een sterke meerder
heid tegen en in de Tweede geen be
trouwbare meerderheid naast zich vinden,
het onmogelijk doen.
Of dat voorloopig vertrouwen besten
digd zal blijven, zal afhangen van hun
daden.
Doch men zij goedsmoeds. Het zou
ons verwonderen, zoo niet het gemeen
schappelijk program van vrijzinnig-de
mocraten en Unie-liberalen leidraad ook
voor dit Ministerie bleek. VaneenKabinet,
door den heer Borgesius geformeerd,
valt dit te verwachten. En het zal met
een regeeringsprogram, waarop geen der
essentieele punten van het Amstcrdamsch
verdrag ontbreekt, reeds aanstonds zich
een hechten aanhang in den lande ver
zekeren, terwijl van vrijzinnige zijde geen
ernstige tegenkanting te verwachten is.
De oud-liberale Kamerleden immers
zagen een, misschien meer dan een,
hunner geestverwanten in het Kabinet
opgenomen en ook van hen mag dus
loyale medewerking worden verwacht,
al zou ook dit Ministerie op enkele
punten iets verder gaan dan een zuiver
oud-liberaal Kabinet noodzakelijk zou
achten.
Om den steun der sociaal-democratische
Kamerleden zal zeker niet gebedeld
worden; waar zij principieel optreden,
zal men hun principieel hebben te woord
te staan. Zijzelven moeten het voor hun
kiezers maar verantwoorden, zoo over
hun tegenkanting een Ministerie strui
kelen mocht, dat voor de ontwikkeling
van ons staatswezen in democratischen
en vrijzinnigen geest het beste is, wat
voor dit oogenblik bereikbaar blijkt.
Rest nog te raden naar de houding
der rechterzijde. Principicele oppositie
zal welkom zijn; een wegbergen van
overtuigingen de grootste ramp die
oen Parlement kan treffen wenscht
niemand. Noch behoeven de punten dei-
degens gekurkt te worden. De eenige
eisch, die men stellen mag, is dien dei-
loyaliteit. Wordt deze vervuld, dan zal
ook het vrijzinnig bewind met zijn te-
genstanders-in-bcginsel het op menig
punt van practische politiek wel eens
kunnen worden. Vad.
UIT DE PERS.
De Stichtsche Courant wijdt
in een hoofdartikel: „Het linksche Mini
sterie" eenige beschouwingen aan het
nieuwe Kabinet, die wij onzen lezers niet
gaarne zouden onthouden.
In de eerste plaats wijst dit blad er
op, dat er thans 9 Arrijzinnigcn noodig
zijn om de taak van 8 Christelijke
ministers over te nemen.
Alle groepen der AT-ijzinnigen behalve
de mannen der S. D. A. P. zijn in dit
Kabinet vertegenwoordigd doch:
„Mr. Troelstra zal wel blijken te zijn
minister zonder portefeuille."
Ds. Wagenaar, de leider der Friesch
Christelijk llistorischen krijgt er ook
van langs; immers, deze heeft „door zijn
politieke adviezen bewerkt, dat het
Christelijk Kabinet moest plaats maken
voor een ministerie, gedeeltelijk uit
vrijzinnige Joden en Vrijinetsclaars samen
gesteld".
Tot tweemaal worden die Vrijzinnige
Joden en Vrijmetselaars nog eens in het
debat gebracht.
Merkwaardig is het slot van dit arti
keltje, dat we in zijn geheel copieeren:
„Het verluidt, dat H. M. de Koningin
den wensch te kennen heeft gegeven,
dat het Kabinet zou bestaan uit mannén,
wier antecedenten de samenwerking met
de rechterzijde niet zouden belemmeren.
Indien dit juist is, dan heeft Mr. Bor
gesius dien wensch niet opgevolgd,
immers dan had hij vrijzinnige Joden
en Masons moeten weren en zeker de
portefeuille van Justitie niet moeten
geven aan den man, die de lager onder
wijswet noemde een partijwet van de ergste
soort en stemde tegen de z. g. stakings-
wetten, en weigerde ten tijde van een
misdadige woeling, de regeering de
middelen te verschaffen om orde en rust
in het land te handhaven. In zulke
handen is het gezag niet veilig te achten.
Tegen deze combinatie van anti
christelijke elementen zal de rechterzijde
de christelijke tradities van ons volk in
de Tweede Kamer hebben te verde
digen".
Herhaaldelijk heeft de Ecmlander in
den loop van het jaar er op gewezen
hoe in ons „Christelijk volksdeel" het
anti-semitismc ingang vindt en opgeld
doet. Een Joodsch minister vindt de
Stichtsche Courant verschrikkelijk. Goed
beschouwd achten de anti-revolutionairen
de Joden geen gelijkberechtigde staats
burgers doch slechts als toegelaten of
zoo iets.
Jammer, dat de heeren de macht niet
hebben, anders konden we nog wel eens
een wetsbepaling krijgen, dat Joden en
Vrijmetselaars van sommige invloedrijke
betrekkingen zijn uitgesloten.
Aan H. M. de Koningin wordt dooi
de Stichtsche Courant een eigenaar
dige rol toebedeeld.
Het komt ons voor te getuigen van
weinig eerbied voor het hoofd van den
Staat, te veronderstellen, dat zij
mannen tot Minister benoemd, van wie
altijd volgens de Stichtsche -ge
tuigd moet worden, dat het gezag bij
hen niet in veilige handen berust.
Dergelijke uitingen moeten toch zeker
het prestige van de Kroon, dat de Sticht
sche toch zeker hoog wenscht te hou
den? ernstig benadeelen in de oogen
van hare lezers.
liet Nlenwe Kabinet.
De Minister van Buitenlandsche Zaken
jhr. Van T'ets, was vroeger chef van
het Kabinet van den Minisier van Buiten
landsche Zaken, gezantschapsraad te
Berlijn, gezant te Konstantinopel, en
later, tot heden, gezant bij het Duitsche
Keizerrijk.
De heer Van Tets zal de vrij-liberale
richting in het Kabinet vertegenwoor-
digen.
De Minister van Justitie, mr. E. E.
Van Raalte, is algemeen bekend als
scherpzinnig jurist. In 1864 te Leiden
tot doctor in de rechtswetenschap ge
promoveerd, vestigde hij zich te Rotter
dam als advocaat en werd in 1873
reeds tot rijks-advocaat benoemd. Ver
scheidene jaren was hij wethouder van
de stad zijner inwoning.
In 1897 werd hij lid der Tweede
Kamer. Als zoodaning was hij herhaal
delijk in de gelegenheid blijk te geven
van zijn kunde op het gebied der rechs-
wetenschap. Aan zijn initiatief was ook
te danken de kortelings ingevoerde
wijziging van de regeling van het ge
tuigenverhoor in burgelijke zaken, met
het doel om het ideaal der rechtplegin»
„snel en goedkoop recht" een stapje
naderbij te komen. Ook op het gebied
der opleiding onzer consulaire ambtenaren
werden de degelijke adviezen van den
heer A an Raalte in de Kamer steeds
zeer op prijs gesteld.
De heer Aran Raalte behoort tot de
vrijzinnig-democratische richting.
De Minister van Binuenlandsche Zaken,
mr. P. Rink, oefende na zijn promotie
aan de Utrechtsohe Hoogeschool, onaf
gebroken in zijn vaderstad Tiel de
rechtspractijk uit en staat dan ook in
den lande bekend als een der meest be
kwame en welsprekcn de advocaten.
En te verwonderen is 't daarom niet,
dat deze degelijke jurist aanvankelijk
bestemd scheen voor hoofd van het
Departement van Justitie.
Sedert 1891 lid van de Tweede
Kamer voor Arnhem, werd nog dit jaat
zijn mandaat vernieuwd. Mr. Rink heeft
zich geschaard onder de banier der
Liberale Unie en de portefeuille van
Binuenlandsche Zaken is bij hem in
handen van een overtuigd voorstander
van een blanco-artikel in zake het kies
recht.
De Minister van Marine, de heer
Cohen Stuart eerst onlangs (in Mei
jl.) tot kapitien ter zee benoemd, staat
bekend als eeD hoogst kundig zee-officier,
die speciaal werkzaan was hij de oplei
ding tot zee-officier en van het zeevolk.
Kapitein tei zee Cohen Stutart, die in
1857 geboren werd, trad in 1873 in den
zeedienst.
Gedurende zijn loopbaan als zee-offi
cier was hij o. a. gedurende eenige jaren
belast met het geven van onderwijs in
stoomwerktuigkunde en het hydrografisch
teekenen aan het Kon. Marine-Instituut.
Tn later jaren was hij ook cenigen tijd
gedetacheerd aan hot Departement van
Marine in Indic, als chef der A'Ie af-
decling.
Laatstelijk was hij kommaudant van
het opleidingsschip Nautilus, nadat hij
te voren het bevel had gevoerd over
Ilr. Ms. logementschip Buffel.
Met de belangen van het personeel
der zeemacht is hij dus goed bekend.
Daarbij is hij een man vau vooruit
strevende beginselen.
De Minister van linanoiën, mr. Th.
De Meester, is gcruimen tijd werk
zaam geweest in de gemeente-admini
stratie o. a. als secretaris der gemeente
Groningen. Uit die betrekking werd hij
geroepen tot het ambt van administrateur
der generale thesaurie bij liet Depar
tement van Financiën, en na die eenige
jaren te hebben vervuld, benoemd tot
vice-president van den Raad van Ned.-
Indië, in welk hoog-koloniaal ambt hij
bestendigd werd tijdens zijn verlof hier
te lande, dat juist in het laatst dezer
maand zou ten einde loopen.
Voor de zoo dringend noodige rege
ling der verhouding van de rijks- tot
de gemeente-financiën zal zijn vroegere
werkkring bij het gemeentewezen
hem zeker deze hervormingstaak verge
makkelijken.
De Minister van Oorlog, generaal-
majoor 81 a a 1, heeft, in overeenstemming
met zijn militair-wetenschappelijke ont
wikkeling, die zeer hoog wordt aange
slagen, zijn officiers-loopbaan grootendeels
doorgebracht bij den generalen staf van
het leger. Na in 1879 als lc luitenant
bij de Krijgsschool gedetacheerd te zijn
geweest, tot het volgen van de hoogere
opleiding, werd hij dadelijk werkzaam
gesteld onder de bevelen van den chef
van den generalen staf.
In 1883 bij den troep teruggekeerd
als kapitein bij het 2e reg. inf., werd
hij wederom gedetacheerd bij het De
partement van Oorlog en in zijn rang
overgeplaatst bij den generalen staf.
In 1892, na ontheffing van die func
tie, overgeplaatst bij het regiment
grenadiers en jagers, werd de kapitein
in 1893 benoemd tot majoor bij het 6e
reg. infanterie, maar 2 jaar later keerde
hij weer terug bij den generalen staf,
verwierf in 1896 den rang van luit.-
kolonel bij dat dienstvak en was als
zoodanig gedurende bijna 4 jaren werk
zaam als directeur der Hoogere Krijgs
school.
In 1900 werd hem als kolonel der
infanterie het commando opgedragen