gen tijd naar wensch. Al spoedig werd echter de overeenkomst verbroken. Nieuwe winkeliers hadden zich in dat stadsgedeelte gevestigd, die niet geneigd waren zich een goede kans om klanten in de avonduren tot zich te trekken, te laten ontgaan. Uit zelfverdediging moes ten toen de andere winkeliers ook wel open blijven. Zoo bleef van de 8 uur sluiting niets meer over. De winkeliers hielden daarop eene vergadering, waarin zij met algemeene stemmen eene motie aannamen, dat alleen de wetgever hen in staat kon stellen om te gen een redelijk uur te sluiten. Deze Yereeniging heeft zich na 1886 dan ook hoofdzakelijk ten doel gesteld outdoor wettelijke regeling tot vervroegde winkelsluiting te komen. Deze zelfde Vereeniging diende in 1888 een verzoek in bij het Lagerhuis, ten gunste van een wet op de vervroegde sluiting en daarin vond Sir John Lubbock, die president dier vereeniging, maar ook Lid van het Lagerhuis was, eene ge- recde aanleiding om ceu wetsontwerp in te dienen, waarbij eene verplichte algemeene sluiting der winkels om S uur werd voorgesteld. Met o vergroote meerderhe id werd dit ontwerp verworpen. Hier dus 't zelfde verschijnsel bij de wetgevende macht hij de eerste poging, als in Duitschland, ofschoon het uitgangspunt bij beide landen niet aan elkaar gelijk Las. In Duitschland was de beweging I op het getouw gezet om den arbeiderstijd I van het personeel te verkorten, in I Engeland ging het verzoek van de I patroons zeil uit. Maar toch werkten I dezen tot eene zekere hoogte ook door I drang der omstandigheden, wan*, reeds I in 1866 dus '22 jaar vroeger was door [genoemden Sir John Lubbock reeds lëene wet ingediend, en door het Lager- I huis aangenomen, waarbij bescherming I werd verleend tegen bedienden van Ibeider kunne, beneden de IS jaren. I Toch schijnt het zaadje der vervroegde I winkelsluiting uitgestrooid in 1888 bij I het Lagerhuis door de lakeu-winkeliors I vereeniging niet te zijn verstikt, maar (onmerkbaar zich toch eenigo mate te Ihebbeu ontwikkeld, want in 1893 nam (het Lagerhuis met algemeene 6tem- linen eene motie aan, waarbij erkend (werd de nadeelige werking voor de (opgewektheid en het welzijn van alle Idaarbij betrokken personen van langen arbeidstijd in winkels, enz. Tevens werd in deze motie voor de locale autoriteit zoo- ilinige bevoegd gevraagd als noodzakelijk zal blijken, om haar in staat te stellen de algemeene wenschen van den winkel stand met betrekking tot sluitingsuren te vervullen. Schijnbaar dus een goed eind vooruit in dc-gewenschte richting. Twee jaren later in 1895 werd door denzellden strijder voor vervroegde [winkelsluiting weer een desbetreffend [wetsontwerp ingediend, wat echter in [dat zittingsjaar niet in behandeling |twam en daarom in 1896 op nieuw [door hem werd ingediend. Ook in dit laar schijnen noch het ministerie, noch lal de Sir's van 't Lagerhuis te zamen lien tijd te hebben kunnen vinden dat (uitwerp in behandeling te nemen lien minste het bleef behooren tot de [vrome wenschen, het werd niet behan deld. Genoemde heer verwisselde daarna Iran Lidmaatschap van Lager- totllooger- Bmid en daardoor tevens van naam. De »ir John Lubbock was veranderd in (Lord Aveburij. Yoor ons een onbe grijpelijke metamorphose maar voor een Kugelschmau een peulschil. Deze Lord llveburij, diende in 1900 als Lid van In Iloogerhuis, maar geen president ■neer vun de vervroegde winkelsluitings lereeniging, bij dat hooge College weer len wetsontwerp van gelijke strekking la als reeds 3 malen te voren. D i t ■wam in behandeling, maar kon 't lot ■»n zijn voorgangers wat het effect be- Irelt niet ontgaan, 't werd weer met l'ergroote meerderheid verworpen, 't Is Bpmerkelijk dat Lord Salisbury, toen ■rcuiier van 't Engelsoho ministerie, de ■oorstellen op dezelfde gronden bestreed, K die waaropindenPruisischenLanddag ■en voorstel van gelijke strekking was ■«streden, en ook, (in hoofdzaak ten Kuste,) de gronden van bestrijding Ksien voor de wettelijke regeling vervroegde winkelsluiting op het ■ongres te A'dain door den heer Mr. I' A. Levy. I Maar opgeven deed Lord Avebury B<jne zaak niet. Yoor de 5e maal stelde Kin 1901 pogingen in 'twerk. 'loen K'l er eene bijzondere regeerings Kmmissie in 't leven geroepen, van Koike vele hooggeplaatsten in Engeland V waren en waarvan Lord Avebury KU voorzitter was. Een zeer u i t- ■ohreid onderzoek werd door deze Kwanssie ingesteld, waarvan een even Ker uitgebreid Rapport werd uit- KLiacht aan het Hoogerhuis. Ook Beiiici brachten hunne bezwaren bij I" toch in hoe krachtige woorden H'1 rapport ook mocht zijn vervat, het niet in staat het Hoogerhuis te bekeeren en voor de 5e maal viel een voorstel van Lord Aveburij. Denk niet mijne Heeren! dat de zaak nu in den doofpot ging. Tegelijkertijd dat het ontwerp van Lord Avebury in het Hoogerhuis werd behandeld, diende Sir Charles Dilke een wetsontwerp betreffende hetzelfde onderwerp in bij het Lagerhuis. Deze sprak voor, en namens de winkelbedienden, die liever een R ij k s wet zagen afgekondigd, gelijk werkende voor alle deelen van het Rijk, dan de voorgestelde plaatse lijke regeling van het ontwerp Aveburij. Maar ook in hot Lagerhuis kon de wet van Sir Charles Dilke geeue meerder heid erlangen. Geachte vergadering! de aanhouder wint. Deze spreuk heeft zich schitterend bij den onvermoeiden strijder voor vervroegde winkelsluiting, Lord Avebury, bewaarheid. Nadat hij in 1902, dus voor de 6e maal zijn wets ontwerp had ingediend, en zooals wij hebben gezien, dat, bovendien nog een wetsontwerp schipbreuk had geleden, mocht in 1904 Lord Avebury het genoegen smaken, zijn aanmerkelijk gewijzigd voorstel tot wet te zien verheffen en kan in Engeland door de gemeente besturen nu onder goedkeuring van den ver tegenwoordiger van het Staatsgezag een sluitings uur worden vastgesteld. Ook voor Engeland moeten we ons, met het oog op den tijd, speenen van eenige beschouwing over de wet zelve. M. H.l Heb ik bij mijn begin te veel gezegd, toen ik beweerde dat het onder- Werp: vervroegde winkelsluiting, mij deed denken aan de ricochette van een platten steen op het water? En in Duitschland en in Engeland was het in het begin: opspringen met grootc kracht, maar die verminderde geleidelijk en we zien bij beide landen den steen glijden naar 't einddoel. Met de wettelijke regeling van Noor wegen kunnen we heel kort zijn. Daar is even als in Engeland gelegenheid gegeven aan de plaatselijke besturen om regelingen en verordeningen in te stellen omtrent de ureu van sluiting. Opmerke lijk is daarbij dat, wanneer een derde deel van de betrokken winkeliers zich verzet tegen een zoodanig sluitingsuur er van de zaak niets kan komen. Weinig gebruik wordt daar echter nog van de gelegenheid gemaakt, want hoewel reeds in 1900 de daarop betrekking hebbende wet is aangenomen, zijn nog slechts 9 steden en 6 dorpen daartoe overgegaan. Niet alleen in Europa maar ook in Australië bestaat eene wetgeving op het door ons behandelde onderwerp. Hoewel ook daaruit vele behartenswaardige weu- ken zouden kunnen worden benuttigd zullen wij de stof niet nutteloos rekken en nog even bepraten wat er in ons eigen land is gedaan in deze materie. Pogingen om door onderlinge samen werking tot vervroegde winkelsluiting te komen zijn reeds sedert langen tijd in ons land beproefd; het streven echter om in deze eene regeling van overheids wege te verkrijgen, dateert eerst van 1901. De invoering van eene verplichte winkelsluiting in Duitschland heeft onge twijfeld in ons land tot de beweging den grooten stoot gegeven, 't Zou ons te ver voereu en ons te lang bezighouden na te gaan wat reeds sedert 1901 in verschillende plaatsen is gedaan. Maar velen hebben beproefd of ,'t steentje het wou doen". Den Haag gaf daartoe 't voorbeeld. Daar werd in Aug. 1901 opgericht het Comité voor vervroegde winkelsluiting, tot welk Comité verschil lende Yereenigingeu en Corporaties toe traden, om, evenals iu Duitschland langs wettelijken weg vervroegde winkelsluiting te vcrkrjjgen, en word eene levendige agitatie op het getouw gezet. Yan daar dan ook dat het destijds in de Ilaagsche bladen wemelde van ingezonden stukkeu van vóór- en tegenstanders der ver vroegde winkelsluiting. Eene openbare vergadering had, ook mede door het aanwezig zijn van verschillende autori teiten veel succes. Ilierdooraangeuiocdigd toog het Comité op audiëntie b/d Min. van Binnen]. Zaken, van wien het de verzekering mocht ontvangen dat de Regeering de zaak in overweging zoude nemen en dat er op zijne persoonlijke sympathie te rekenen viel. Op deze verklaring leg ik hier nadruk omdat 't ons bij dc verdere behandeling zal blijken dat het spreekwoord: veel beloven en weinig geven, enz. ook hier van toepassing kan worden geacht, want hoe goed deze woorden ook door Z. Ex. mochten zijn bedoeld, erwerdroetin'teten gegooid en wel door eene vereeniging, die zich verbeeldde 't ook goed met de winkeliers vóór te hebben. De kiesver- eeniging „Middenstand" n.l. kwam in verzet. Deze vereeniging achtte de wet telijke verplichting tot sluiting tegen een bepaald uur (dus nog niet eens eene vervroegde winkelsluiting) niet in het belang vau den kleinen winkelier en te zeer indruischcnd tegen de vrijheid van bedrijf. Hoe jammer dat dezo kies- vereeniging ook nog niet tot argument heeft gekozen de persoonlijke vrijheid belemmering. Zij had dan in één schuitje kunnen varen met den Pruissischen Landdag en het Engelsche Lagerhuis, met Lord Salesbury tot roeier en Mr. J. A. Levy tot stuurman. Ook deze vereeniging toog, in navol ging, op audiëntie. De minister kwam nu tusschen twee vuren in de asch. Is het dus wonder dat toen in 't Lands- Vergaderzaal, zoowel van de rechter- als van de linkerzijde stemmen opgingen vóór de vervroegde winkelsluiting, Z. Ex. zich heel voorzichtig uitliet omtrent dit onderwerp en met een zoet lijntje de kwestie van Binnenlaudsche Zaken trachtte te loodsen naar Justitie. De beloofde steun door persoonlijke sym pathie voor de zaak hielp dus het Comité voor vervroegde winkelsluiting niet veel. Ter zelfder tijd dat in de 2e kamer de kwestie werd aangeroerd, kwam ze ook ter sprake in den Gemeenteraad van '8 Lands hartader op handelsgebied: Amsterdam. Daar hing Mr. Z. van den Bergh dc kat de bel aan, door het volgende voor stel in te dienen „De Raad noodigt B. en W. uit eene „commissie te benoemen, welke tot taak „heeft te onderzoeken: in hoeverre en „voor welke soorten van bedrijven in „onze gemeente, eene verordening wen- „achelijk is, tot vaststelling van een „vervroegd sluitingsuur." Dit voorstel ging vergezeld van eene uitvoerige toelichting, waarin de zaak werd uiteengezet. 9 Januari 1902 kwam dit voorstol in behandeling. De heer Kruseman trok in twijfel of de Gemeenteraden wel staats rechterlijk bevoegd waren deze materie te regelen en werd besloten de zaak te verwijzen naar eene Commissie voor strafverordeningen. Deze Commissie kwam tot de volgende conclusie: „dat naar haar oordeel, de Gemeente raad rechtens bevoegd is, eene veror- „dening als de meergenoemde vast te „stellen; „dat de jurisprudentie, in haar tegen woordig stadium van ontwikkeling, „zoodanige verordening, als rechtens „bindend beschouwt; „dat de Commissie eene regeling van „de bewuste aangelegenheid door de „Gemeente beschouwt, als binnen den „kring barer huishouding gelegen; „dat de mogelijkheid, dat de Regeering „die aangelegenheid als een van „Rijksbelang mocht beschouwen en mits dien art. 153 der gemeentewet mocht „toepassen, den Gemeenteraad niet „van eene regeling behoeft terug te „houden, wanneer hij van oordeel is, „dat zoodanige regeling nuttig of noo- „dig is." Deze verklaring laat, dunkt mij, aan duidelijkheid niets te wenschen over, maar toch konden daarmee niet alle rechtsgeleerde heeren zich vereenigen, waarom de Amsterdainsche Courant aan verschillende autoriteiten op Staatsrech terlijk gebied verzocht, hun meening daaromtrent te willen zeggen. En 't was ook hier alweer voor- en tegen, op en neer, het huppelen en springen van het steentje op liet gladde watervlak. Ten slotte gooide Mr. Levy nog een steentje, dat niet huppelde en sprong, maar zonk en toen was de aardigheid voor de overige rechtsgeleerde heeren er af. Maar nu kregen dc Raadsleden van Amsterdam er juist plezier in, en werd in April 1902 met 26 tegen 10 stemmen het voorstel van Mr. Z. van den Bergh aangenomen. M. H. aan dat besluit hebben we 't voornaamste te danken, van wat ik U heb meegedeeld. Naar aanleiding toch van dat Besluit en in overeenstemming met het voorstel is er eene commissie van onderzoek benoemd, die over hare bevindingen, bemoeiingen, werken en streven een even uitvoerig als zakelijk rapport heeft ingediend aan den Ge meenteraad van Amsterdam. En daaruit blijkt dat er in de win kel-arbeidstijden verbetering moet komen en dat de winkelstand het daarmee vrij wel eens is. Alleen over het middel om daartoe te geraken zijn de zinnen ver deeld. Het onderwerp is reeds iu meerdere Gemeenteraden in behandeling geweest, zooals in 1902 in don Haag (dezer dagen is hot verslag verschenen van eene ommissie van onderzoek die zich ook daar heeft gevormd, en waarvan uittreksels iu de locale bladen alhier zijn verschenen) te Yeendam en Haar lem, in 1903 iu Groningen en Rotter dam en in 1904 te Leeuwarden, allen naar aanleiding van aan den Raad gerichte adressen. Maar óf de heeren Raadleden niet genoeg op de hoogte zijn geweest van de belangrijkheid der kwestie door onvoldoende voorlichting, óf zij zijn hang geweest zich te bran den aan koud water. Welke beweeg redenen daartoe mogen hebben bijgedra gen, zeker is het, dat in alle genoemde plaatsen van de gemeenteraden geen steun is verkregen voor datgene waarom de winkeliers zeiven vroegen al hunne verzoeken zijn gewezon van de hand. Te Amsterdam is verleden Zaterdag op nieuw een voorstel ingediend om tot wettelijke sluiting hij gemeente ver ordening te geraken, en even als vroeger is dit voorstel ten fine van onderzoek, verwezen naar de commissie van straf verordeningen. Nu zou ik a priori zeggen dat de uitspraak van deze commissie in deze zaak reeds vroeger zou helist is geweest, dat daarop juist kon worden voortgebouwd, maar de Heeren te A'dam denken er blijkbaar anders over. Waarom neemt een Gemeenteraad niet een proef indien 't algemeen ge voelen is, dat de hooge regeering inge volge art. 153 der gom. wet eene ver ordening als de gewenschte zoude ver nietigen. Dan is voor 't geheele Rijk uitgemaakt of een gem. Raad bevoegd is of niet. En hiermede M. II! zijn mijne be schouwingen over de wettelijke regeling van vervroegde winkelsluiting ten einde, 'k Heb getracht u eene schets te geven van datgene, wat reeds is geschiedt ten behoeve dezer zaak en 't zal u duidelijk geworden zijn, dat reeds veel eu veler lei is gesproken en wat inecr is, dat reeds veel is tot stand gekomen, trots allen tegenstand en trots alle bezwaren, die of inderdaad bestouden of hun zetel vonden in de hoofden van hen, die de zaak, om welke redenen dan ook, niet aan durfden, 't Wil mij voorkomen, dat deze laatste Cathegorie van personen overtuigd kan worden, dat de bezwaren, die zij mochten hebben k u n n e n w o r- d e n opgelost, indien, enhierop legikb ij zonderen n ad ruk, indien het hun inderdaad te doon is, mede te werken tot het beoogde doel. 't Zal u allen tevens duidelijk zijn, dat voor eene wettelijke regeling voor alsuog hij ons geene plaats is. Ik vetmoed dat, wanneer van uit eene breede rij van belanghebbenden hier ter stede, een adres zou worden gericht tot den Raad, 't hier zou gaan als te Leeuwarden, toen daar aan de vroedschap werd gevraagd o:n hulp door verordering. Daar werd in de zitting van 11 October 1904, hoewel het nut van eene wettelijke regeling openlijk werd erkend, geweigerd deze zaak wet telijk te regelen. Er zijn er mogelijk, die mij zullen tegenwerpen: beproef 't hier eerst en oordeel dan! Volkomen juist, maar M. H! acht ge den Raad meer bekwaam deze zaak te regelen, dat gij zelf? En bovendien al werd de Raad ge neigd bevonden, een gewillig oor te verleenen, dan zal hij toch over meer gegevens moeten kunnen beschikken, en zal 't noodig zijn dat die gegevens door de verschillende bedrijven worden verstrekt. Gij ziet dus, dat, wanneer gij eene wettelijk regeling wenscht, den zelfden weg moet worden ingeslagen als die, wanneer op eigen initiatief ge tracht wordt, de zaak tot een goed einde te brengen. Indien mijn raad gevraagd werd dan zou in zeggen: doe wat gedaan moet worden om te komen tot 9 uur sluiting door eigen kracht, en als het pleit be slecht is, dus wanneer voor zoover dit mogelijk is, de winkelsom 9 uur sluiten, vraag dan den Raad om zijnen hulp, om door verordeningen te voorkomen, dat hetgene wat met moeite en zorg is opgebouwd, niet door den oenen of anderen Nurks, kan worden omverge smeten; om daardoor te waken tegen dreinen en drijven, als waarvan we zoo straks een voorbeeld hebben gezien van de laken koopers uit Zuid Lon den. Eu 't zou mij grootelijks verbazen, als dan de Raad niet de partij der winkeliers trok, door ze metterdaad te beschermen tegen willekeur. En vraagt ge mij nu, wat naar mijn oordeel gedaan moet worden om door eigen iuitiatief de negen uur winkel sluiting tot stand te zien komen, dan antwoord ik: laat deze vergadering drie vragen beantwoorden en deze zijn. 1Acht gij eene 9 uur sluiting w en s chelijk? *2. Zoo ja, acht gij deze moge- lijk? en indien deze vraag weer be vestigend wordt beantwoord dan rest ons de moeilijkste, de derde vraag: wat moet gedaan worden om tot liet doel te geraken? Mij dunkt, M. H.i dat het overbodig is de gronden aan te voeren, waarom het noodzakelijk is, dat de eerste vraag door allen bevestigend worde beantwoord. Daarom acht ik het plicht, zij liet dan ook ter loops eene paar voortleelcu in 't licht te stellen. Het grootc voordeel, zoowel voor patroons als voor het personeel bestaat in een korteren werkdag en dientengevolge eeu meer kunnen genieten van den familie kring, van het gemeenschapsleven en een zich meer kunnen bewegen in de frissche lucht. Dat vooral het laatste gunstig terugwerkt op het physiek van velen, in onzen gejaagden en zenuwachtigen tijd, zal dunkt mij ieder grif gewonnen geven. Het oude spreekwoordde boog kan niet altijd gespannen zijn, wordt ook in deze bewaarheid. Nu is 't moge lijk dat er nog zijn, die het groote voordeel er van niet inzien; dat er nog gevonden worden, die niet kunnen vatten, dat huune gezondheid gebaat wordt bij wat meer rusttijd. Toch is het mijne vaste overtuiging, dat hun aantal zeer gering zal zijn. Dezer dagen werd mij van meer dan eene kant de vraag gedaan of 't ook niet mijne gedachte was, dat eene 9 uur sluiting liet mannelijk personeel naar koffiehuis, billard, kegelbaan of derge lijke zoude voeren? M. H.l 't komt mij voor, dat dc vrees de kleur t e donker deed zien. Gij weet: „vrees „verft lichte kleuren zwart." Zoude inderdaad het personeel zich cenigc meerdere vrijheid onwaardig toonen? Hier in eerste instantie reeds aange nomen, dat onschuldige ontspanning en uitspanning, persé tot kwade gevolgen, zoude moeten leiden. Maar hoeveel jonge meiischen zijn er buiten het winkelpersoneel, die 's avonds lang vóór negen reeds niet meer gebonden zijn aan hunne dagtaak? En leveren zij bewijs voor de aangehaalde stelling? Neen, ik voor mij geloof, dat door eenige meerdere vrijheid te erlangen geen nadeelige invloeden, als door dc vragers bedoeld, zich zullen doen gelden. Het zoogenaamd uit den hand springen, wordt juist bij hen 't meeste waarge nomen, die slechts weinig vrijen tijd hebben voor ontspanning. Maar laten we de praktijk raadplegen. Ook te Amsterdam bij de groote enquête daar gehouden, heeft hetzelfde argument dienst gedaan. En wat is bij onderzoek gebleken? De enquête commissie heeft haar licht opgestoken bij de winkeliers, die reeds geruimen tijd 9 uren als Sluitingsuur hadden aangenomen. Met nadruk werd door de commissie aan de patroons gevraagd of ze hij hun personeel, of bij andere jeugdige per sonen, werkzaam in winkels eenige nadeelige gevolgen hadden moeten constateereu, onder den invloed van het vroegere sluitingsuur. Door allen is dit beslist ontkend. We kun nen daarom, dunkt me, wel gerust zijn. Maar voor hen die daarop niet gerust zijn, wil ik dit nadeel dat volgens hen bestaat van uit een ander oogpunt beschouwen. Als de jongelieden, die den verkeer den weg opgaan, tengevolge van meerdere vrijheid die zij 's avonds zullen genieten, die vrije avonduren niet hadden gekend, zouden zij dan, wanneer zij later op eigen beenen moeten gaan, vast in hun schoenen staan? M.a.w. zouden zij zich dan aan geene uitspattingen schuldig maken, wanneer zij den band dip hen te voren weerhield niet meer gevoelen? Er wordt beweerd: gelegenheid baart genegenheid. Maar indien dit zoo ware, hebben die jongelieden dan geen gevoel van eigenwaarde? Zijn zij dan geene denkende, redelijke wezens, die ook van nature hebben ontvangen de kennis van wat goed en wat kwaad is? Ja, wordt mij toegevoegd, zwakke naturen worden gemakkelijk overgehaald. Maar vraag ik, hebben die zwakke naturen van hunne ouders on opvoeders dan geen middel geen kracht ontvangen, om te strijden tegen datgene, wat onedel is? Zijn die zwakke naturen dan geen middelen aan dc hand gedaan om te staan ondanks hunne zwakke naturen Is hen dan wel genoegzaam voorge houden, dat het kwade niet moet wor den nagelaten uit vrees voor ontdekking door vader of moeder, door voogden of voogdessen, door opvoeders of verzor gers, maar vooral ten respectevan zich zelf? Hij die hot kwade nalaat uit eerbied voor zich zelf, acht en eert daardoor tevens de zooeven genoemde personen die zich met de opvoeding hebben belast. Zijn die zwakke naturen er vooldoende op gewezen, dat ieder individu op welke sport van de maat schappelijke ladder hij ook staan moge h ij met en b ij zi ch z e 1 f om moet dragen een hoog gevoel van eigenwaarde, waard oor hij niet zal toegeven aan neigingen, die het volle licht schuwen. En dat is hij ver plicht niet alleen tegenover zich zelf, maar ook tegenover de gemeenschap, waarvan hij deel uitmaakt. Als hem dit genoegzaam is voorgehouden, dan zal zijn eigen ik zich verzetten tegen al wat laag en gemeen is. De persoon zelf alleen, kan zich hoeden en weren tegen schadelijke invloeden van h uiten, niet een dwang, zij die ook nog zoo zacht, maar een staan op eigen hecnen. Dat hooge gevoel van zelf respect is de groote kracht, om staan te blijven tegen een verleiding en bekoring, maar uiet een uur meerdere of mindere vrijheid van bewegen en handelen. (Vervolg in het Bijblad.)

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1905 | | pagina 3