Stadsnieuws. Allerlei. Raadsverslag. dig mogelijk te reorganiseeren, opdat zij kan en zal beantwoorden aan de bescheiden!ijk van haar gevraagde diens ten: „Bewaking en bescherming van personen en goederen, beveiliging dei- maatschappij tegen het steeds driester optredend geboefte". De schrijver behandelt daarna „die kweekplaatsen van misdrijf en onge rechtigheid, waar de jongens als kind binnentreden, om langzaam maar zeker te worden gevormd, eerst tot snoeper, later tot dief, eindelijk tot voor niets terugdeinzende misdadigers." „Het vorengesehrevene doelt te wijzen op de vele beruchte schaft- en dieven- keldcrs, waar de jongens de eerste schreden zetten op het glibberig pad der misdaad en wel op een zoo een voudige wijze dat het inderdaad bijna ongelooflijk is dat zóóvelen, aldus be gonnen, reeds binnen enkele jaren tot de geroutineerde jongens behooren, van wie men, ware het niet zoo diep treurig en ernstig, zou kunnen zeggen „Gum laude gepromoveerd" 0111 dienst te doen in de eerste rijen van het gilde beruchte boeven. Met een enkel woord wil ik den toestand schotsen. Het is avond, koud en somber buiten, de jeugdige straatslijpers slenteren in de buurt van die kelders en weteu reeds dat daar beneden overvloed heerscht, althans als ze geld hebben. Een vriendelijk woord als „je mag je wel 's warreme" is meestal voldoende om eene afdaling in de mijn te doen volgen, alwaar oog en reuk zoo aange naam worden aangedaan dat het verdere van zelf volgt. „Lekkere bokkes, hé jongens! Vers gebakke, net as die spiering en voor 'n prikkie, hoor! klinkt het uit den mond van de geroutineerde lieden in wier kelder reeds menig candidaat voor de cel gevormd werd. „Geen lood" is het bedremmeld ant woord. „En ruik 's dat brok kalleslever, alles even vers, zeg ik je." „Geen lood, zoo kaal as 'n...!" luidt het antwoord opnieuw. „Nou, jelui motte et zellevers wete, voor poffe is het geen tijd, maar benne jullie nou jongens om met een gerommel in je ingewanden rond te loopen? Niet dat ik jullie wil anzette tot het kwaje, maar ik zeg maar as ze in je maag knikkeren en je ziet dan hier in de buurt die winkels met goed volgepropt, dau weet je ook niet altijd of dat zuivere koffie is cu betaald werk. En as je zoo telkens hoort dat er een over de kop is of hoofdpijn heit en de heele rommel versneest (verkoopt beneden de waarde) dan zeg ik maar en mens is zen eigen zclvers het naaste en voor dat je krepeert van beroerigheid zou ik het wel anders wete. Maar avein en mens zen zin en mens zen leve, rijk wor je tog niet en het groote volk neemt et ook zoo nauw niet. Wil jullie 's proeve, arremoeje kan ik slecht zien". Met graagte wordt de verstrekte ver snapering aanvaard, de teerling is ge worpen; de dilettant door de geroutineer de schurken ingepalmd. „Hebbe jelui gehoord van dat zaakie laatst met „de looie pijp?" vraagt in middels de „vriendelijke gastvrouw." „Nee, zegge de jongens, terwijl zij een schooner gelaat gezien. Iets van de helderheid verdween echter bij de nadering van kapitein Britton, een wolkje trok over het voorhoofd en klaarblijkelijk kostte het hem moeite tot het tegenwoordige terug te kecren. De kapitein trad naderbij met hem en stelde hem op zijne eenigszins bluffende manier aan zijn broeder voor. Mr. Britton werd door .te bevalligheid en waardigheid van den Italiaan getroffen. Hij reikte hem hartelijk de hand. „Ik heb van u gehoord,Signor Donati," zeide hij vriendelijk. „Ik moet u hartelijk geluk wenschen, want mij dunkt dat gij een zeer gelukkig man zijt." De Italiaan glimlachte, maarzoo droevig, dat mr. Britton verwonderd en ongerust werd, doch het gelukkige gelaal van Franceses stelde hem gerust en had de kapitein niet zooeven verteld, dat zijn aan- staaude schoonzoon verdriet had? „Ge moet allen meegaan en deu dag aan boord van hot jacht doorbrengen," zeide hij tot zijn broeder. „De giek wacht bij het arsenaal. Kom. heb maar eeus medelijden met mijne eenzaamheid. Signor Donati, ik hoop, dat ge tevreden zijn zult met een diner, maar de kombuis is zoo dich bij het logies van het volk, dat de arme duivels 's nachts half gesmoord zouden worden als ik laat at." Na nog wat praten gingen zij alten naar het arsenaal, waar de giek, een vierriems- boot, bemand door netgekleede Engclsche zeelieden, die in roode letters de naam van het vacht op [hunne blauwe yerseys droegen, hen wachtte. Mr. Britton plaatste zich aan het roer, drong er op aan dat zijn broeder naast Sibyl moest gaan zitten voor het evenwicht van de boot, en zoodoende kwamen de twee minnenden naastjelkander. Sibyl kraaide van pret toen de riemen ge lijkmatig in het water plasten. „Oh, oom George!" riep. zij „hoegeluk kig moet ge zijn met zoo'n bootje altijd tot uwe beschikking, en al de mannen die zoo flink doen wat gij zegt." „Ah!" zeide rar. Britton lachend, „wacht maar tot ge op de Pelgrim zijt." En zich tot Carlo en Francesca wendend, zeide hij: „Ik bemerk, dat ge die kleine reeds de trotsche beteekenis van bet bezitten hebt geleerd." met eeu gevoel van welbehagen de hun geboden tractatie verorberen. „Nou dat mot je nog even hoorc. „De looie pijp" is zooveel as'n beinaam, hoe ie eigenlijk hiet doet niks ter zake dat wete ze op de Prinsegracht weljas ie niet uit logeeren is wil ie hier nog wel is anloopc, laast zochten ze 'm omdat ie verdagt was van zooveel as 'n zoodje kousen te hebbe gegapt en die zou ie hier gebragt hebbe. Daar kregen we opeens twee reserseurs 0111 zooveel als te inforrueere, maar je be- greipt dat wc koud as steen ware en toe de een zei: We hebbe 'm met '11 pak onder z'n arm hier in zien gaan en zen „gabber" (de maat van den rechercheur), krek eender et volhield, toen zei 'k met 'n gerust gewete, dan motte ze et em maar bewijze; ik heb nooit an verrajers borste gezoge en as de heere as et zoover komt mijn as getuige late roepe dan zal ik bezweren dat we 'm hier niet as 'n dief kennen en toen de reserseurs vertelden dat ze bij z'n liefje net zoo'n paar kouse in beslag ltadde genome as de gestolen kouse, toen zei ik, nou is er meer geleik als eige, en die lieit Lien eerlijk gekocht en betaald." „Maar dat was toch erreg," zeggen de jongens. „Wel neen ik, heelemaal niet, da's is juist et mooie van het zaakje. Toe „de looie pijp" met de kouse hier kwam om zooveel as te soepeecren, zoo as de rijkdom dat noemt, zei mijn man „de zaak is zoo zuiver als glas, nou ga je van avond nog met je meid na de zellefdo winkel en tracteert er op een zoo'n paar kouse, je maakt een lang praatje met den baas in de winkel zoo dat ie jullie gauw heriunert as ie voor mot komme as getuige om te bezweren dat je met je Lien eerlijk bij hem eeu paar kousen heit gekocht en betaald en dan maken ze je niks. En zoo is het krek uit gekomme; wel het gewone verhoor maar et was een doodloopend proces en de looie pijp werd vrijge sproken". „E11 de andere kousen", vragen de jongens. „Nou vraag je te veel", luidt het antwoord, „ga liever do straat is op, je bent nou met je maag 'n beetje op streek en as je is wat moois gevonde het, dan mag jelui het altoos hier late kijko." Zoo geschiedt en nog dienzelfden avond hebben de jongens hun slag geslagen als dief hun proefstuk geleverd, zijn de baas en de vrouw van den dievenkcldcr ruimschoots beloond voor de tractatie, hebben een paar nieuwe klanten in hun huis gelokt. Zulke feiteD zijn geen fantasie, maar werkelijkheid en menig recidivist, wan neer hij deze regelen mocht lezen, zal moeten erkencn dat hier de treurige waarheid is geschetst, de toestand die eenmaal de vloek bracht over zijn jeugdig leven, zijne toekomst verwoestte." Nadat de schrijver nog tal van andere grepen uit het leven der misdadigers heeft meegedeeld, waarbij hij klaarblijke lijk meer het oog heeft op Amsterdam, gaa; hij voort als volgt: „Nu zal menigeen vragen welk verband bestaat er tusschen dit geschrift en Frans Rosier? En dan antwoord ik met volle Francesca bloosde en glimlachte, en Carlo scheen met aandacht een nog niet geheel gereed schip te beschouwen, dat zij voorbij voeren. Glimlachend keerde hij tot de werkelijk heid terug en zeide: „Ik denk niet dat het noodig is u ons monsterschip te wijzen, gij weet er waarschijnlijk meer van dan wij. De scheepsbouwmeester was gevleid door ditcomplimenten|Francesca,denreusachtigen vorm aanschouwend, trachtte belang te stellen in het gesprek, dat zich tusschen de heereu ontspon, en dat haar alleen om Carlo's wil interesseerde. De Pelgrim, een sierlijk jacht, ongeveer 150 tonnen groot, was ter eere van bet feest evenals alle andere schepen gepavoi- scerd. Een kleiner jacht lag er dicht bij ten anker. „Ze hebben mij verteld, dat onze buur vrouw de „Aida" aan een Italiaanst-he graaf of hertog- of zoo iets behoort", zeide mr. Britton. „Herinnert ge je den naatn nog, Oxenbery? „Graaf Carossa, geloof ik, mijnheer," zeide de bootsman. „Graaf Carossa." riep kapitein Britton mot een stralend gelaat. Die naam komtinij bekend voor. Is het wellicht een kennis van je, Carlo? „Neen, mijnheer. Ik heb hem nooit ont moet," zeide Carlo koel. „Maar de naam is je toch wel bekend?" „Het is inderdaad een welbekende naam," zeide Carlo, even koel. Mr. Britton was een weinig in verwarriug gebracht door dien koelen toon. Wist de Italiaan iets van dien graaf, dat deze niet tot eet strekte, of viel slechts de smaak van den kapitein voor titels niet in zijn geest. Zij waren nu langs zij van het yacht ge komen en de kapitein, de graaf geheel ver getend, begon dit speelgoed van zijn broer te bewonderen. „Een heel lief scheepje. George. Bepaald, ik benijd het je. Wel Sibvl, wat denk je er van. zullen wij de villa verkoopen en op de golten gaan wonen. Carlo als ge op dek komt. vergeet dan niet je hoed af te nemen, 't is een doodelijke beleediging als °-e het verzuimt." Wordt vervolgd. overtuiging: een zeer nauw verband nu luce elarius is gebleken dat in ons klein vaderland een berucht, gevreesd en be kend sujet, na te zijn ontvlucht, circa veertien dagen kan roudloopen, zioli in vrij groote steden vertoonen, zonder ge pakt of herkend te worden en dan voeg ik er met vertrouwen aan toe: „onze Recherche deugt niet," zij is niet be rekend voor haar taak in moeilijke gevallen, zij is of wordt niet gevormd zooals het behoort, zij wordt te veel belemmerd en beperkt in haar doen en laten, zij mist de beschikking over de noodige gelden. En nu heb ik niet op het oog bepaalde personen, wensch niets te kort te doen aan de erkende en gebleken bekwaamheden van enkelen, maar in het algemeen is de toestand absoluut ondeug delijk, ja onhoudbaar. In de laatste jarcu zijn in ons land de navolgende moorden gepleegd, waarvan de daders tot heden onbekend zijn gebleven: 2) 1) De moord op de 2 vrouwtjes te Haarlem in Februari 1892; 2) de moord op een weduwe te Gouda in April 1S92; 3) de moord op de dienstmaagd van den heer Viotta te Amsterdam in Maart 1892; 4) de moord op L. F. uit Waalwijk, te Drunen gepleegd in November 1894; 5) de twee vrouwen van De Jong, verdwenen in 1893; 0) de moord in het Asser Bosch in 1895; 7) de moord op Paaschmorgen 1S94, gepleegd op een slager in de Cein tuurbaan te Amsterdam; 8) de moord op een slager te Enkhuizen in November 1894; 9) de moord op den slagerszoon te Halfweg; 10) de moord op den heer Brouwer te Doetinchem in October 1894 11) de moord op deu onbezoldigd rijks veldwachter G. Homan te Vlodrop; 12) de moord op den Groninger politieagent Van Vliet, 8 Dcc. 1895; 13 de moord op het kind Hoogsteden. Het rijmpje „Voor de politie blijft niets verborgen, Weet zij 't vandaag niet, [dan toch morgen„ geldt niet voor onze recherche. Zij weet bijna niets; het toezicht op vreemdelingen is nihil, hoort zij iets van dezen of genen aanbrenger dan is het toeval, misdrijven tegen personen in hoogere kringen blijven voor haar verborgen. Zij beweegt zich binnen de enge perken van de beleen- huizen en die der opkoopers, kent, van aanzien althaos, de bekende straatnimfen, en die vrouwen exploiteerendc Duitschers, inaar een ruimere blik in het woelige stadsleven is haar vreemd, zoodat zij, niets ziende, ook niet kan komen tot het combineeren van feiten die kuuuen leiden tot eene conclusie. Dit euvel nu te ver helpen is mijn doel en wel langs den volgenden weg." Onze plaatsruimte laat niet toe uit voerig stil te staan bij do door den schrijver aanbevolen hervormingen; wij bepalen ons tot zijn slotwoord „Zoolang wij ons niet verheugen in het bezit eener politiewet, kunnen wij daarom toch een goed georganiseerde politie hebben, wanneer de hoofdambte naren degelijke mannen zijn, die niet kleingeestig zoeken naar twistgeschillen over de vraag: waar is de grens tusschen mijne justitioneele bezigheden en die uit sluitend ten dienste der gemeente, maar eenvoudig erkennen twee boven hen ge stelde machten, de Justitie en den Bur gemeester. Ik meen te mogen besluiten met den wensch, dat mijne beschouwingen iets zullen bijdragen tot verruiming van den blik op de bestaande toestanden van hen die met macht of gezag bekleed, kunnnen medewerken tot verbetering, opdat de Politie in Nederland worde wat zij behoort te zijn. Eenvoudig wat betreft inrichting, geen „papieren" politic, maar berekend voor hare taak in den schooneu strijd tegen ongerechtigheid 011 misdrijf." 21 Deze lijst is verre van volledig. Red. Reeds eerder hadden we gelegenheid te wijzen op den eigenaardigen stijl, waarin sommige advertenties zijn gesteld, maar vreemd, r medcdeeling, dan we nu in een der Amsterdamsche bladen vinden, hebber, we nog nooit onder de oogen gehad. Daar ziet men nl. de kennis geving, dat wegens ziekte in de familie de 25-jarige echtvereeniging niet zal plaats hebben. 't Is natuurlijk mogelijk, dat we hier met een naargeestige en sombere profetie te doen hebben, maar naar alle waar schijnlijkheid is het toch zoo niet bedoeld, immers waarvoor zon men die adver tentie dan hebben geplaatst? Zekerheid hebben we echter niet, want men is, tegenwoordig juist anders om als de jachthonden en staat voor niets. Zoo bereikte ons b.v. het volgende verhaal uit Amerika, over een rijk financier, den heer Thomas Kiley, iemand die in Brooklijn als groot philanthroop bekend staat en daar nu sinds eenige dagen het onderwerp is van aller buiten gewone belangstelling. Men vertelt van hem het volgende: Ilij was tweemaal gehuwd. Zijn beide vrouwen had hij geïnstalleerd in twee vlak bij elkander gelegen huizen en aan beiden had hij wijs gemaakt, dat hij eeu tweelingbroeder bezat, die naast hom woonde, dien hij negeerde en die sprekend op hem geleek. Zelfs in de wereldstad New-York kon dat wonderlijk brutale optreden niet geheim blijven en toen dezer dagen de kruik brak, verdween Kiley met een zijner vrouwen. Hij moet op weg zijn naar Europa. Men zij dus voorzichtig, wanthet verhaal komt uit Amerika. En we zijn zoo langzamerhand al door ervaring wijs geworden, en weten, dat er in het land van Columbus heel rare dingen gebeuren, maar vaak nog wonderlijker zaken worden verteld. Trouwens in ons eigen landje, ja zelfs op het platteland en nog wel in achtbare vergaderingen van „vroede vaderen" kan men soms ook eigenaardige praatjes hooren. Men leze b.v. het volgende raadsverslag uit do Purmoren- der Crt. Het tooneel der handeling is de raadzaal van de gemeente Oosthuizen. De heer Schotsman. De Woningwet, mijnheer de voorzitter, legt ons de ver plichting op, om 't faccaliën-vraagstuk ook in onze gemeente eens onder de oogen te zien. De heer Brunnc, wethouder. Er staat, geloof ik, geen tijd van invoering daar voor in de wet aangegeven. De heer Schotsman, 't Dient toch be handeld te worden. De voorzitter. Zeker moet daaraan gevolg gegeven worden, doch dit punt is wel 't moeilijkste vraagstuk in de Woningwet. We zouden wel willen afwachten, of er eerst meerdere gegevens komen; want dan zullen we de gemeente-ver ordening ook moeten herzien. De heer Schotsman. Dat is dus uit stellen; doch 't zal er toch eenmaal toe moeten komen. Mijn bedoeling, mijnheer de voorz., is meer, hoe er in dit opzicht met de nieuw te bouwen woningen moet worden gehandeld. De voorzitter. Sedert meer dan 'n halve eeuw worden de faecaliër. in de slooten afgevoerd. Men is daar zóó aan gewoon geraakt, dat 't hoogst moeilijk zal zijn, om die zaak aan te pakken, zooal6 de wet dit eischt. De heer Schotsman. Dit is 'n slecht gekozen voorbeeld, mijnheer de voor zitter, we mogen zoo iets toch niet als argument gebruiken, om daardoor de wet krachteloos te maken. De heer Eijssen. Als er 'n tonnen stelsel moet ingevoerd worden, dan zou ik dit afschuwelijk vinden, tenminste in de dorpen. In de steden kan dat niet anders. Maar ik zou zoo'n ding niet in 111'n huis willen hebben! De heer Peereboom. Maar, mijnheer de voorzitter, hoe moet dit dan met den heer Lebbing; die bouwt 'n geheel nieuw huis, dat van alles in dit geval is afgesloten. De heer Eijssen. Wel dan moet ie 't maar op de p doen! De heer Peereboom. Ik vraag u nogmaals, hoe moet die man dat dan redden? De voorzitter, 't Is geen verkwikke lijke zaak op 't oogenblik, doch ik zou zeggen, dan moet ie 't maar in den tuin laten werpen en er inert van maken, zooals dit b.v. te Heemskerk over de tuinen wordt geworpen! De heet Peereboom. Nou, da's óók wat moois! De voorzitter, 't Faecaliën-vraagstuk is wel reeds 'n punt van bespreking geweest in onze vergadering van B. en W. doch 't blijft 'n hoogst moeilijke zaak, om daarvoor 'n goede oplossing te vinden. Heeft één van de heeren nog iets? Niemand vraagt meer 't woord. Nu, dat is geen wonder, waar zooveel wijsheid is verkondigd, zijn alle verdere besprekingen overbodig! Vergadering van den Raad der ge meente Amersfoort op Dinsdag den 27 Maart 1906 des nam. ten 1uur. De Voorzitter Jhr. J. W. A. Barchman Wuytiers opent ten kwart voor 2 de vergadering en verzoekt den Secretaris Mr. Dr. J. G. StenfertKroese de notulen te lezen der vergadering van 13 Maart 1.1. die werden vastgesteld, zooals zij waren ontworpen. De zitting werd bijgewoond door 16 van de 17 leden. De heer Rolandus Hagedooru was zonder kennisgeving af wezig. De Voorzitter doet mededeeling der ingekomen stukken: le Missive van Z. Ex. den Minister van Binnenlandsche zaken, waarbij de tijdelijke benoeming van den leeraar H. Corver wordt goedgekeurd. Aangenomen voor kennisgeving. 2e. Besluit van Ged. Staten, inhou dende de goedkeuring van het primitief kohier der Inkomstenbelasting. Aangenomen voor kennisgeving. 3e. Idem tot goedkeuring van het raadsbesluit tot wijziging der begrooting voor '06. Aangenomen voor kennisgeving. 4e. Idem tot goedkeuring van het raadsbesluit tot wijziging der verorde ning „Personeel lager onderwijs". Aangenomen voor kennisgeving. 5e. "Verslag van de Gezondheidscom missie over '05. Ter Secretarie ter inzage van de leden. 6e. Verzoek van den leeraar aan het gymnasium A. M. Kollewijn Nz., om met ingang van 1 Sept. e.k. te worden ontslagen en 0111 pensioen. Naar B. en W. om advies, 7e. Verzoek van twee schildcrsgezellen- vereenigingen 0111 den minimum I0011- standaard met 3 ets. per uur te ver- hoogen. Naar B. en W. om prae-advies. 8e. Bericht van Mr. A. van Traa, dat hij zijne benoeming tot lid der commissie van toezicht op het Midd. Onderwijs aanneemt. Aangenomen voor kennisgeving. 9e. Een schrijven van den heer J. A. Hassing om restitutie den som lot waarborg ter bekoming van muntgas. Niet voor behandeling vatbaar, als zijnde op ongezegeld papier. 10e. Een adres van den Heer W. H. van Haselen om hem te benoemen tot Gem.- veearts en keurmeester van vee en vleesch. Te behandelen bij punt 1 der agenda. 11e. Adres van den heer Schoonder- beek, 0. a. tot aanleg van een trottoir aan den Ilooglandschenweg. Naar B. en W. om prae- advies. 12e. Verzoek van do onderwijzeres M. C. van Olden ont 3 maanden ver lenging van verlof. De Voorzitter deelt mede, dat eene geneeskundige verklaring is over gelegd, waaruit blijkt, dat verlenging van verlof noodzakelijk is, waarom spreker dit voorstel spoedeischend ver klaart, waartegen geen der leden bezwaar maakt. Het verlof wordt daarna z. h. st. verleend. 13c. Een adres van den heer J. C. Snouck. Te behandelen bij het desbetreffend punt der agenda. Het adres is pas ingekomen. 14e. Een schrijven van den heer dr. J. H. Moll, e.a. dat zij aan Hare Majesteit vernietiging hebben gevraagd van het raadsbesluit van 13 Maart j.l., inzake pensionneering van leeraren H. en M. on derwijs. Aangenomen voor kennisgeving. Waarna de agende aan de beurt van behandeling komt. 1. Benoeming van eeu tijdelijk keur meester van het vee en vleesch (vacature A. Overbosch). De Voorzitter wijst weth. Cclosse en den heer Van Beek als stembureau aan. De heer W. II. van Haselen, veearts, alhier, wordt met algemeene stemmen benoemd. De lieer Plomp verzoekt bij de definitieve aanstelling eene oproeping te doen. De Voorzitter zegt dit toe. 2- Voorstel van B. en W. betreffende periodieke verhoogingen van de salaris sen van de leeraten B. D. Best, I. M. J. Hoog, J. M. Thiol, J. C. A. Ilavinga (met adviezen). Z. d. en z. h. st. conform het voorstel besloten. 3. Voorstel van B. en W. betreffende twee adressen van de maatschappij „Amersfoort" in verband met den aanleg van twee wegen op den Berg (met adviezen). De heer Plomp heeft uit de stukken gelezen, dat er de eerste jaren geene huizen aan die twee wegen zullen gebouwd worden. Spreker wenscht daarom eene afwijzende beschikking. De Voorzitter merkt op, dat wanneer aan de verordening voldaan is, men toch de wegen moet overnemen, ook al wordt voorzien dat daaraan niet gebouwd zal worden. De heer Plomp had gehoopt, dat daar huizen zouden komen. Er zijn reeds verscheidene wegen overgenomen, waaraan geene huizen staan. Men moet nu met dit stelsel breken. We krijgen wel het onderhoud, doch geen enkel voordeel. Spreker blijft er dan ook voor het voorstel niet overnemen. De heer Hamers ondersteunt dit. Weth. Visser merkt op, dat, wan neer we de wegen niet overnemen, we dan op gevaarlijk terrein komen. We kunnen dan de aanvrage om te bouwen weigeren, maar spreker gelooft niet, dat we dit kunnen volhouden Ik geloof, dat al wordt er niet aan de wegen gebouwd, dat wc ze toch moeten over nemen. De wegen worden alleen be wandeld. De grootste onkosten zullen

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1906 | | pagina 2