In opstand.1)
Stadsnieuws.
Allerlei.
Waarde Grootvader
„Bij het lezen en heilozen Uwer
autobiographie welden bij herhaling
tranen op in mijn oog tranen van
hartstochtelijk gevoel, in mij gewekt
bij het doorleven van Uw leven
Ik gevoelde mij vaak met U ééns-
geestes en het kon dus ook niet anders,
of deze, mijne eerste pennevrucht moest
U worden opgedragen.
Toch zal zulks menigeen, en misschien
zelfs ook U, verwonderen, anders als ik
ben in mijne „beschouwingen" omtrent
het groote fundament, waarop U al Uwe
werken hebt gebaseerd, zooais ik thans
het mijne.
De toekomst echter zal eens verklaren,
wie „God" het meest van nabij gekend
heeft en het meest heeft gediend.
Uit liefde tot „God" heeft evenwel
geklonken mijne stem, zich, ook in dit
werk, verheffende tegen velen en veel
van wat arbeidt aan de „degradatie
Gods."
En waar ik het grootste gevaar voor
„God" als voor ons land en volk juist
zie in het volgen van het voetspoor,
ook door U aangegeven, was het mij
eene behoefte, mijne stem waarschuwend
te verheffen, en achtte ik het mijn
plicht, aan die behoefte te voldoen.
In de hoop, dat als zoodanig dan ook
mijn eerlijk gemeend woord ook door
U, en dour U allereerst, in christelijke
liefde zal worden ontvangen, noem ik
mij, met alle gevoelens van hoogachting
en kinderlijke liefde,
Uw hartelijk toegenegen kleinzoon,
L. G. BRONSVELD.
's-Gravenhage, Febr. 1906.
De Grootvader, aan wien met b.s.
woorden liet werk van zijn Kleinzoon
wordt opgedragen, is de Era. Predikant
S. H. Buijtendijk, in de Protestantsch-
kerkelijke kringen een goede bekende.
Wij meenen geen indiscretie te begaan
door er aan toe te voegen, dat deze
Opdracht door den streng geloovigen
oud-predikant niet met blijdschap is
aanvaard.
En geen wonder; in dit boek toch
wordt juist datgene bestreden, wat door
hem gedurende een menschenleeftijd is
verdedigd met woord en geschrift, aan
geprezen als liet eenige richtsnoer in
leven en sterven; het is gericht tegen
diezelfde kringen, waarvan hij het mid
delpunt vormde; het komt in opstand
tegen al datgene, wat steeds door hem
werd gepredikt en oprechtelijk be
schouwd als den eenigen weg ter zalig
heid.
Zeker moet het don vtirigen strijder
voor een Calvinistisch Christendom
vreemd te moede zijn geweest, toen
hem deze vrucht, gegroeid op een loot
uit eigen stam, werd aangeboden, zoo
geheel afwijkend van die waarop hij
gehoopt had. Hij, die met de woorden
van den Apostel Johannes zou kunnen
getuigen: „ik heb geen meer blijdschap
dan hierin, dat ik hoor dat mijne kinderen
in de waarheid wandelen," hij moet liet
beleven dat een dier kinderen wegen
bewandelt, welke steeds verder leiden
naar wat voor zijne heiligste overtuiging
dwaling is.
Eén troost verblijft hem; al moge de
inhoud van dit werk zijns kleinzoons
hem grieven, hij behoeft zich niet te
schamen over deze vrucht eencr jonge,
1) In Opstand, door L. G. Brondsveld.
(Gaarland en Tjabring, Amsterdam, 190(1.
dat kleine Fran haar hart geheel heeft
weggeschonken.
„Dat is juist het ellendigste er van.
Ik wcnschte wel dat zij Donati nooit
had gezien! Ik wilde wel dat ik hier
nooit gekomen ware!" en de arme
kapitein zuchtc zwaar.
„Maar zijt ge niet wat haastig geweest,
zeide zijn broeder, zich zijne belofte aan
Francesca van den vorigen avond herinne
rend. „Ofschoon ik veel Engelsche tegen
zin tegen dien man gevoelde heeft hij mij
toch voor zich ingenomen. Er is iets edels
in zijn gelaat. Hij kan bepaald niet
schuldig zijn aan een groote fout."
Hij heeft zich schuldig gemaakt aan
de ergst mogelijke beleediging, hij heeft
in 't geheel geen gezond verstand",
zeide de kapitein boos. „Ik dacht dat
we een halve Engelschman van hem
hadden gemaakt, doch ik had moeten
begrijpen, dat hij met zijn Italiaanse!)
bloed en dwaze radicale denkbeelden
toch vroeg of laat met mij in botsing
moest komen."
„Ge zijt toch niet van plan Frances
ca's engagement om redenen van politiek
verschil te verbreken", zeide de kapitein
juist de verkeerde zijde kiezend.
„De denkbeelden alleen kunnen mij
niet schelen," zeide de Kapitein, „maar
als die kerel gaat handelen handelen
volgens zijne dwaze denkbeelden tot
mij komt en mij beslist verteld, dat hij
een plan heeft gemaakt, dat zijn huwelgk
maar eerlijk gemeende overtuiging. Ook
de kleinzoon heeft waarheid gezocht;
hij heeft de door geboorte en traditie
afgebakende wegen verlaten, de woestijn
van den twijfel doorworsteld, om datgene
te vinden wat alleen zijn gemoed en
verstand kon bevredigen; en dit ge
vonden hebbend, had hij den grootcn
zedelijken moed openlijk op te treden
als bestrijder van wat gelccraard werd
door wie hem lief waren, als verkondiger
van wat voor hem waarheid was ge
worden, wetend daardoor van zich te
zullen vervreemden, aan wie hij door
banden des bloeds, door gevoelens van
eerbied en hoogachting zich zoo na
verwant gevoelt.
Daarom ook is „In Opstand" een
merkwaardig boek.
Den beoordeclaar, die er lust toe
voelt en het zal er zeker niet aan
ontbreken behoeft het geen moeite
te kosten het boek belachelijk te maken
en er een loopje moe te nemen.
Ilij behoeft daartoe slechts het toonecl
in den maneschijn tusscheu de twee ge
lieven, Groenendaal en Marie, (pags. 166
en 167) een weinig aan te dikken.
En toch een merkwaardig, een moedig
bock, een waaruit karakter spreekt.
Met de kunst en de realiteit leeft het
als alle tendenz-romans, op gespannen
voet. Groenendaal geeft b.v. in een
gesprek met boer Beniner een aanhaling
uit Giescbrecht's „Geschiedenis van den
Duitschen Keizertijd" ten beste, welke
ruim 11bladzij beslaat, een kunststuk
dat zelfs niet door de beoefenaren van
Atkisons's „Handleiding ter versterking
van 't Geheugen" zal worden overtroffen,
en van boer Beunier zelf, die zeer
dichterlijk-wijsgeerige beschouwingen
houdt over lichtstralen, wordt meege
deeld: „En zijne hand trok te voorschijn
weer het mes, welks lemmer als een
bliksemstraal kris kras de lucht
doorkliefde, terwijl rommelend, als een
zware donderslag, zijne stem wegstierf."
Dat alles geschiedde nog wel in een
vriendschappelijk gesprek, 't Is goed dat
zijn vrouw verzekert „dat hij zoo kwaad
niet is als hij wel lijken wil."
Zoo stuit men telkens op allerlei
voorstellingen van personen en feiten,
welke het bewijs leveren dat de schrijver
zich een taak stelde, waarvoor zijn jonge
kracht nog niet was berekend. Het is een
bock dat doet denken aan onrijpe wijn,
te vroeg afgetapt en dientengevolge wei
nig geschikt om een eenigszins verfijn
den smaak te bevredigen; de kenner
evenwel waardeert het goede werk, alleen
betreurend, dat men het niet den tijd
heeft gegund om tot volle rijpheid te
komen.
De „geschiedenis is in 't kort deze:
De heer Hoogevecn, aangesloten bij de
„Doleerenden", bekleedt te Amesterdam
een ondergeschikte betrekking bij een
vrijzinnige uitgeversfirma. Hij wordt ein
delijk benoemd tot directeur eencr chris
telijke drukkerij en uitgeversfirma in een
provinciestad. Daar leert zijne dochter
den heer Groenendaal kennen, die in de
zaak werkzaam is, doch uithoofde van
zijn vrijzinnige, socialistische denkbeel
den niet voor liet directeurschap in aan
merking kon komen. Onder diens invloed
komt Marie langzamerhand in opstand
tegen hare Gereformeerde omgeving,
wier daden zij als in strijd leert be
schouwen met den werkelijken geest van
Christus, zooals die door Groenendaal
wordt verklaard. Tenslotte gaat zij geheel
op in haar liefde voor dezen christen
socialist, doch haar vader wil van eene
verbintenis met den sociaal-democraat
niets weten, en deze sterft tenslotte aan
met Francesca voor onbepaalilen tijd
uitstelt, wat kunt ge dan verwachten,
dat ik zal zeggen?"
„Het verwondert mij niet, dat go er
zeer verstoord over waart."
„Verstoord! Ik was nooit te voren
zoo boos. Hoewel de vent ongelijk had,
ben ik verplicht excuus te vragen voor
wat ik zeide. Daarvoor deins ik ook
niet terug, doch ik denk dat 't gezicht
alleen van hem, mij weer buiten mij
zeiven zal maken."
Ge denkt dan dat er geen hoop meet-
is om de zaken weer in 't reine te
brengen. Ge zoudt toch bijna alles
toestaan om Francesca dat verdriet te
besparen. Wat betcckent het, al is
haar minnaar wat driftig? Beter dan
koelheid en onverschilligheid."
Ik kan het je niet alles uitleggen,
want dan zou ik Donati's vertrouwen
schenden, maar ge zult spoedig zien
wat hij gedaan heeft en dan zult ge
zien dat mijne toorn te vergeven is.
Als hij bij zijn besluit blijft is het buiten
kwestie dat de verloving door gaat, ik
ben er zeker van dat Miss Clarcmont
mij gelijk zou geven. Hij kiest een
beroep dat hem beslist verlaagt hij
kiest de beste weg naar de hel."
De kapitein was weer boos en ver
ontwaardigd Mr. Britton kon zich
slechts voorstellen dat Donati bekend
had in betrekking te staan tot eene of
andere geheime staatkundige verecnigiug,
een schotwonde, bij een door hem uit
gelokte werkstaking.
Ware het den schrijver gelukt aan dit
gegeven volle recht te doen wedervaren,
zoo bevatte het volop stof voor een werk
van niet gering beteekenis. De geleidelijke
ontplooiing ecner reine vrouwenziel, be
lemmerd door een koud oithodoxisme,
onder de warme stralen van een christelijk-
vrijzinnige levensbeschouwing, ware een
dankbaar onderwerp geweest, dat even
wel do teergevoelige hand van den ge-
rijpten kunstenaar behoeft om er al de
schoonheid van te doen genieten.
De heer Bronsveld heeft met dit eerste
werk getoond een dergelijkcn kunstenaar
te kunnen worden. Moge de toekomst
aan de verwachting van heden beant
woorden.
N. A. C't.
Het kan toch vreemd loopen in de
wereld.
Je kunt 'n portemonnaie verliezen,
zonder dat je 't weet, of een ezel zijn,
of er momenteel erg suf uitzien, of een
dame op haar teencn trappen. Maar dat
je getrouwd kunt zijn, zonder daar zelfs
't geringste van af te weten is verba
zingwekkend. Toch kan 't. Dat blijkt
tenminste uit het volgende.
Robert Panarani, een Italiaan, heeft
een vrouw en drie kindertjes. Boven
dien heeft hij een broer, Zenone. Dit
als exposé. Robert wordt, niettegenstaan
de of misschien juister: omdat hij ge
trouwd is, verliefd op een mooi jong
meisje van goede familie, mej. Poddighe.
Wat doet het ontnensch?
Hij geeft zich eenvoudig uit voor
Zenone, wiens papieren hij zich op een
of andere wijze verschaft en trouwt met
zijn vlam.
Dit had lang goed kunnen gaan.
Maar wat doet het onmensch verder?
Hij gaat dood, en laat zijn tweede
vrouw achter in gezegende omstandig
heden.
Nu embrouilleert zich het geval.
Natuurlijk is de in bigamie gesloten
echt van Robert ongeldig, heeft feitelijk
in 't geheel niet bestaan, maar Zenone
is wettig en overtuigend getrouwd, en
ecu wettige uitweg uit dit dilemma zal
voor beiden niet zoo gemakkelijk te
vinden zijn.
In ieder geval moeten zich de beide
pseudo cchtgonooten in allen vorm van
elkaar laten scheiden.
Anders ware mejuffrouw Poddighe
haar eigen schoonzuster, wat 'n ontzet
tend gevoel moet zijn, en wat tot on
aangename familievet-wikkelingen aan
leiding zou kuunen geven. Zoo'n huwelijk
zou ook niet aangenaam zijn, tenminste
lang niet zoo, als dat van den jongen
koning Alfonso van Spanje, die binnen
kort gaat trouwen met de Engelsche
prinses Ena van Battcnberg. Nu is het
bekend dat de bruidegom niet zeer rijk
is terwijl het bruidje een bruidschat
mcebrcDgt van zes millioen aan contan
ten en drie millioen aan diamanten. Te
verwonderen is het dan ook niet, dat
een Fransch spotblad bij de teekening,
waarop men deze milliocntjcs ziet bin
nendragen in het koninklijke paleis te
Madrid, Alfonso laat uitroepen: „Ena,
mijn Ena, jij bent geen vrouwjij
bent een „schal!"
Zoo'n gelukkige Alfonso, die krijgt
daar een lief, aardig vrouwtje en daar
bij ook nog een lief kapitaaltje. Zoo
gemakkelijk komt niet ieder er aan,
aan zijn duiten, bedoel ik. Dat komt
o. a. in den laatsten tijd in Rusland nog
zooals hij meende dat in Italië bestonden.
Hij zag dat verder aandringen nutteloos
was.
„Als het dan waarlijk uit is," zeide
hij, dan zou het dubbel wenschelijk zijn,
dat gij allen voor een poosje deze buurt
ontwijkt. Ga een maand met de Pel
grim kruisen. Voor mij is er geen kans
om haar voor Augustus te gebruiken."
„Ik wilde wel, dat ge met ons kondt
gaan?" zeide de kapitein zuchtend.
„Moet ge bepaald dadelijk weg?"
„Ik moet van avond weg, daar helpt
niets aan," zeide kapitein Britton.
„Ik zou graag met je gaan, doch deze
zaak duldt geen uitstel. Ik heb een
gevoel als een schooljongen, die van
zijn vacantie werd beroofd. Maar kom
aan, laat ons de zaak beslissen, terwijl
kapitein Graham hier is. Wanneer wilt
go vertrekken?"
„Morgen. Neen morgen dineert graaf
Carossa hier, maar Donderdag ik
denk dat wc Donderdag kunnen ver
trekken. Het is heel goed van je om
't voor te stellen George. Ge hebt er
geen denkbeeld van, welk een verlich
ting het voor mij is, want we zijn zulke
dichte buren met de Donaties, dat het
hier zeer onaangenaam zou worden."
„Nu dan is dat afgesproken," zeide
Mr. Britton. „Ik zal Graham zeggen,
toebereidselen voor je te maken. Hij
zal verrukt zijn je aan boord te hebben.
al eens aan den dag. In het land van
„vadertje" zijn de vervolgingen, waar
aan de pers blootstaat vooral de sati
rieke bladen, welke de bestaande toe
standen hekelen, niet van de lucht. In
weerwil daarvan zijn er toch nog steeds
voldoende personen, die óf hun gold
over hebben, om nieuwe kra'nten in het
leven te roepen, óf om met hun scherp
ste pen de rotte plekken in het Russi
sche leven bloot te leggen. Vooral bij
het tegenwoordige regime van Doernovo
zijn er heel wat blaadjes, die het zelfs
niet verder brengen dan hun eerste num
mer. Maar dan weet de uitgever wel
weer een nieuwe vorm van uitgave, een
anderen naam te bedenkenEn zoo
is 't, dat in Rusland dagelijks een nieuwe
uitgave het licht ziet.
Natuurlijk heeft de Russische justitie
dagwerk alleen voor het voeren van al
deze persprocessen. Vooral wanneer het
dan met de verantwoordelijke redacteurs
gaat, zooals in den laatsten tijd bij al
deze snel verschijnende en verdwijnende
krantjes.
Zoo wordt melding gemaakt van het
volgende geval.
De „verantwoordelijke redacteur"
wordt voor den rechter van instructie
gevoerd, die hem de vereischte vragen
stelt; doch al spoedig blijkt, dat er
verschillende zijn, waarop de man het
antwoord moet schuldig blijven. Zoo
blijken zijn opvoeding al heel weinig
verzorgd, zijn onderwijs verwaarloosd,
zijn algemeene ontwikkeling en kennis
zeer matig te zijn.
„Maar u is toch wel de redacteur?"
vraagt de rechter.
„De zitredacteur?" verbetert de
ander; „hier zijn mijn papieren, waar
liet op staat."
En wat bleek uit deze papieren? Dat
deze heer redacteur een contract had
geteekend, uitsluitend om op te treden
als verantwoordelijk redacteur tegen
een vergoeding van 25 roebel per
maand.
De rechter zat er mee in, maar zag
zich toch gedwongen tot vervolging over
te gaan.
„Geen bezwaar!" grinnikte de
ander: „ook dat staat in het contract,
want bij gevangenisstraf stijgt mijn
salaris tot 100 roebel per maand!"
Zoo'n „zitredacteur" gaat nog eens
voor zijn pleizicr de gevangenis in en
hoe langer straf, hoe liever het hem
zal zijn. Maar je moet er toch ook je
smaak in kunnen vinden, lang niet ieder
zou zoo weinig bezwaar er tegen heb
ben, als de man uit het bovenstaande
vorhnal.
Wie ook niet veel bezwaar had tegen
ziju straf, als was dat maar een lieele
lichte, dat is de heer Benjamin Hond,
die dezer dagen voor het eerste Rot-
tcrdamsche kantongerecht moest ver
schijnen.
„Edelachtbare heer!" aldus begon de
Hond tegen den rechter, „Edelachtbare
heer, wat die regent uwes vertelt, is
niks van waar. Ik zal uwes de aller-
reehtstc waarheid vertellen. Weet uwes
dan, dat uwes op reis mot, en nou is
uwes aan het station en uwes weet de
vestibule niet te vinden. Ik zie dat en
nou ken ik uwes toch niet laten zoeken.
En zoo was het nu met die mehcer uit
Friesland. Uwes weet toch wel waar
dat leit. Ik geloof dat 't een stadje is
waar dat hooge water was, waar onze
Koningin naar toe is geweest.
Nou, Hond, schei nu eens uit en
luister maar eens naar hetgeen zal ge
lezen worden.
Ja, edele heer! ik ben al stil.
Deze Hond Benjamin Hond
"DERTIENDE HOOFDSTUK
Pazienza.
Kapitein had zich zelden minder op
zijn getnak gevoeld, dan toon hij dien
morgen naar villa Bruno wandelde. Hij
vond een rimpelige oude meid, met
helder roode halsdoek om, bezig met de
bel te poetsen. Zij knikte hem vroolijk
toe toen hij naderde.
„Goeden morgen, signor, ga binnen.
Ge vindt mijnheer in de salotto."
Zij maakte geen beweging 0:11 hare
belknop te verlaten, daar kapitein Britton
lang geleden reeds had gevraagd 0111
bij zijne buren zonder plichtsplegingen
in en uit te loopen, en signora Donati
en Carlo, hoewel niet erg ermee inge
nomen, waren te beleefd om dit takt-
looze verzoek te weigeren. Hij ging
de vestibule door en was op 't punt
naar binnen te gaan toen het geluid
van stemmen in de salotlo hem deed
airzelen en in een kamer daarnevens
binnen treden.
Hij had de stem herkend van Guido
Donati en begreep dadelijk, dat de oom
in wilde haast uit Napels was overge
komen, toen hij het plan van zijn neef
vernam. Dat hij erg verstoord was,
kon men opmaken uit de drift en groote
snelheid waarmee hij sprak en die den
kapitein herinnerden aan 't gesprok niet
Carlo van den vorigen avond. Eindelijk
eindigde die heftige toespraak en werd
bevond zich op 18 Januari aau het
station D. P. en heeft toen een reiziger
zijn diensten opgedrongen.
Nee zoo was het niet.
Zwijg nu even! straks kunt ge
zeggen wat ge wilt.
Dat zegt de regent wel.
Koest nou, Hond! Houd nou je
mond.
Ja, edele heer maar wat die mijn
heer...
Zwijg nu. Straks is het uw beurt.
Ik ben al stil, edele heer.
Eindelijk is de griffier met het lezen
der stukken klaar.
Agent Kwast heeft gezien...
Kasuweel dat die regent zoo heet.
Zwijg! en agent vertel verder.
Gezien dat Hond als een hond op
dien reiziger is aangevlogen, en toen
vroeg hij 5 cent voor het wijzen van
de vestibule...
Ik moet toch eten, edele heer!
Zwijgen tot het je beurt is.
Die man had geen 5 cent, hij gaf
Hond een gulden en die gaf 19 stuivers
terug. Hij hoeft het niet te doen, want
hij heeft centen genoeg.
Nu hoort ge de verklaring van
den agent. Wat hebt ge nu daartegen
in te brengen?
Edele heer, ik moet het doen
voor mijn boterham, ik ken toch niet
van mijn krenten leven, dat weet die
regent ook wel.
Zeker, maar ik weet ook dat je
f 1060 op de spaarbank hebt staan.
Bij me gezond, edele heer, dat
hij het niet weet, hij slaat er maar een
slag in.
Hoor eens, Hond, je moot die
grappen niet meer uithalen, want als ik
weer hoor, dat je hot den reizigers lastig
maakt, dan krijg je zwaarder straf.
Thans 13 of 2 dagen. Hebt ge nog
iets te zeggen?
't Is niet de moeite, edele heer.
Ilcbt uwes nog wat te zeggen, anders
ga ik maar weg. Dag heeren!
Bij gunstig weer geeft de Amersfoort-
Bche Muziekverccniging morgenavond
haar eerste uitvoering aan de Koninginne-
laan.
Het vijfjarig bestaan van „Handel en
Nijverheid" wordt hedenavond feestelijk
herdacht in de Sociëteit De Vereeniging.
Het plaatselijk Nutsdepartement houdt
Donderdag a. s. des avonds te 8 uur
een algemeene vergadering in Amicitia.
De agenda vermeldt de volgende punten;
1. Ingekomen stukken.
2. Verkiezing van 3 Bestuursleden.
3. Samenstelling van een propaganda-
commissie voor het Nieuwenhuyzen-
fonds.
4. Eventueele modedeolingen.
De rechtbank te Utrecht, heden uit
spraak doende in de zaak tegen de
vier Amersfoortsche jongens, welke Don
derdag hebben terecht gestaan wegens
diefstal van room uit dc zuivelfabriek
„Amersfortia" veroordeelde den 17-jarigeu
C. J. A. tot plaatsing in een tuchtschool
voor den tijd van zes maanden, den
17-jarigen J. B., tot plaatsing in een
tuchtschool voor 1 jaar, en E. Th. S.
en E B., resp. 20 en 18 jaar oud,
ieder tot 6 weken gevangenisstraf.
Het O. M. had tegen de eei-Bte twee
beklaagden ter beschikkingstelling der
regeering en tegen dc beide anderen 4
maanden gevangenisstraf gevorderd.
Carlo's stem gehoord. Het was zacht
maar duidelijk en de kapitein kon 't
niet helpen dat hij 't hoorde.
„Het spijt mij dat u boos wordt, oom,
doch mijn plan is gemaakt."
„Madonna Santissima! is 't plan ge
maakt, welzoo!" riep de ander woedend:
„Dan is 't mijne ook gemaakt en't spijt
me als ge boos wordt, maar ge zult
geen penny van mij erven, verstaat ge!"
Er was stilte, doch kapitein Britton
kon zich best de beweging, die Carlo
maakte voorstellen.
„Diavolo!" riep do oom. „Ge neemt
het kalm op. Ge denkt dat ge makke
lijk zult kunnen leven door je mooie
stem en dat ge uw rijken ouden oom
kunt uitlachen. Wacht maar! over eenige
jaren als ge vrouw en kinderen te on
derhouden hebt, zult ge wel anders
praten."
„Ik zal nooit trouwen," zeide Carlo
korter sprekend dan de kapitein ooit
te voren een Italiaan hoorde doen.
„Wat!" riep oom Guido. „Hebt ge
je verloving afgebroken voor dit dolle
plan? Weest vervloekt! Met zoo'n
dwaas wil ik niets meer te doen hebben,"
en haastig verliet hij de kamer.
Wordt vervolgd.